Home
Home
English
Workshops
Teksten/
Artikelen
Contact
Naud van der Ven
NB: zijn de teksten niet
netjes leesbaar?
Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld
Firefox.
|
Badiou, Levinas en verschillen
(Paper
voor de Leicester University Conference 2011 over
Badiou en Bedrijfsethiek)
Inleiding
Dit paper zal gaan over
(bedrijfs)ethiek en het omgaan met verschillen.
Daarmee haak ik aan op de constatering in de call
for papers voor deze conferentie dat de omgang met
verschillen een factor was in het ontstaan van de
financiële crisis, die ook een morele crisis is. Het
volstaat na dit fiasco niet meer, aldus de call for
papers met een verwijzing naar Badiou, om te denken
wat we tot die crisis gedacht hebben. Namelijk,
“that there are no fundamental clashes of ideologies
or classes; that goodness can be assured if only we
respect our differences from one another”.
Deze formulering van
het gedachtengoed dat tot de crisis dominant was
suggereert dat veel verschillen tussen mensen die
wij in ons leven zoal tegenkomen vooral onschuldig
of charmant zijn, maar niet fundamenteel. En de call
for papers suggereert dat dat waarschijnlijk een te
gemakkelijke gedachte is. Althans wanneer je uitgaat
van Badiou, want, zo zegt deze, er zijn wel degelijk
verschillen die ertoe doen. Badiou wil om die reden
de omgang met verschillen opnieuw doordenken en
nieuwe gedachten plaatsen tegenover het denken over
verschillen zoals dat gangbaar was rondom de
afgelopen eeuwwisseling.
Ik deel met Badiou de opvatting dat
verschillen belangrijk kunnen zijn. Verder denk ik,
zoals hij, dat de omgang met verschillen tot de
kernproblematiek van de ethiek behoort. Vanuit die
overwegingen wil ik dit paper graag starten met het
thema ‘Badiou en verschillen’ als uitgangspunt.
Daarnaast breng ik de filosoof Emmanuel
Levinas in het spel. Want, afgezien van de
waardevolle analyses die Badiou geeft over onze
omgang met verschillen, zal blijken dat bij Badiou
een belangrijke categorie verschillen niet aan de
orde komt. Dat is de categorie van verschillen op
het microniveau, het niveau waarop zich de
interactie tussen individuen afspeelt. Dat is
precies het soort van verschillen waarop Levinas
zich richt in zijn werk en die ook relevant zijn
voor de bedrijfsethiek.
Vervolgens constateer ik een ander manco in
het werk van Badiou. Dat manco heeft betrekking op
zijn enthousiasme voor revoluties en sociale
bewegingen die geïnspireerd worden door verschillen
op het macroniveau. In zijn presentatie daarvan
toont hij maar weinig oog te hebben voor de
totalitaire tendenzen die revolutionaire bewegingen
kunnen begeleiden. Uitgaande van die constatering
stel ik de vraag of Levinas, met zijn aandacht voor
het microniveau en voor waakzaamheid tegenover
totaliserende tendenzen, een waardevolle aanvulling
op Badiou kan bieden. En wel vanwege het feit dat
Levinas ons leert om alert te zijn tegenover de
heerszuchtige manier waarop onze geest omgaat met
verschillen, juist ook op het microniveau van
sociale omgang, waarop twee of drie mensen met
elkaar handelen. Zodanig dat we in microsituaties –
ook binnen organisaties – kunnen oefenen voor wat er
op het macroniveau nodig is om het imperialisme van
het denken weerwoord te bieden.
Het lijkt misschien opmerkelijk, binnen het
kader van de bedrijfsethiek, om ideeën van Levinas
te introduceren. Immers, Levinas zelf heeft het in
het geheel niet gehad over organisaties of
management, en slechts sporadisch over politiek of
sociale bewegingen. Toch verschijnt zijn naam al
jarenlang regelmatig in filosofische studies over
management en bedrijfsethiek. Als voorbeeld kunnen
genoemd worden de artikelen van Samuel Mansell en
Conceição Soares in de Journal of Business Ethics, de
editie van Business
Ethics A European Review 2007/16(3) waaraan
onder anderen David Bevan, Campbell Jones, Lucas
Introna, John Desmond, Damian Byers and Carl Rhodes
een bijdrage leverden, en het boek Ethics and Economy:
After Levinas van Dag Aasland (2009).
Badiou en verschillen
Zoals gezegd, in het pre-crisis klimaat was
het gangbaar om te denken dat er geen fundamentele
botsingen zijn van ideologieën of sociale klassen en
dat goedheid verzekerd kan zijn als we onze
onderlinge verschillen maar respecteren. Deze
gedachten gaan over manieren van omgaan met
verschillen. Daar kunnen de volgende twee gedachten
van Badiou tegenover geplaatst worden:
1. Er zijn niet alleen
onbeduidende verschillen, er zijn ook verschillen
die er toe doen omdat ze fundamenteel zijn.
2. Zij zijn pas fundamenteel
als er ideologieën in het spel zijn of
maatschappelijke klassen.
Met de eerste van deze twee Badiouaanse
stellingen ben ik het volledig eens: fundamentele
sociale verschillen bestaan en het is een ethische
kwestie van de eerste orde om die te verhelderen.
Voor wat betreft Badiou’s tweede stelling ben
ik het eens met het eerste zinsdeel dat fundamentele
verschillen verbindt met ideologieën. Ik ben het
niet eens met het tweede zinsdeel dat suggereert –
en dat zie ik bevestigd in het werk van Badiou voor
zover ik dat ken – dat verschillen, willen ze
relevantie hebben, zich ook altijd tussen groepen
mensen moeten afspelen. Dat geloof ik niet, precies
omdat ik denk dat de verschillen tussen ideologieën
belangrijk zijn. En juist ideologieën spelen een
even grote rol in de relaties tussen individuen als
in de relaties tussen groepen mensen. Dus evenzeer
op het micro- als op het macroniveau. Want in mijn
ogen is overal sprake van ideologieën waar het
denken zich vastzet, stolt, of dogmatisch wordt. En
dat gebeurt binnen en tussen individuen net zo
gemakkelijk als tussen groepen mensen. Er is dus
naar mijn overtuiging een categorie van niet-futiele
verschillen die zich slechts tussen twee of drie
mensen afspelen. Dat lijkt een categorie te zijn die
Badiou niet kent.
Welke
verschillen kent Badiou?
Badiou kent de
verschillen zoals ze gekoesterd worden door de
multiculturalisten die uitgaande van die verschillen
hun opvatting van ethiek formuleren. Daar heeft
Badiou niks mee. Hij zegt daarover (E: 51): “De
objectieve (of historiografische) onderbouwing van
de hedendaagse ethiek is het culturalisme, een
bijkans toeristische fascinatie voor het veelvoud
aan zeden, gebruiken en geloven”. Badiou vindt daar
niets ethisch aan. De omhelzing door de
multiculturalisten van de bontheid en veelvormigheid
van het mensenpark verschilt niet principieel van de
fascinatie van biologen voor de veelheid van
verschijningsvormen in de planten- en dierenwereld.
Die verschillen zijn er nu eenmaal en zijn volgens
Badiou ethisch niet interessant.
De modieuze cultus van eerbiediging van ‘de
Ander’ die het multiculturalisme presenteert
heeft volgens Badiou helemaal niets met echte
verschillen en daarom niets met echte ethiek te
maken. “De ethiek presenteert zich (…) expliciet als
het spirituele extraatje van de consensus” (E: 58).
Het is niets anders dan een kleffe omarming van
alles wat bestaat. Voor zover deze omhelzers van de
Ander zich beroepen op Levinas hebben zij deze
volgens Badiou niet goed begrepen. Want volgens hem
is de andersheid waar Levinas het over heeft veel
radicaler van karakter. Als je die radicaliteit eraf
haalt houd je, zegt hij, een kleffe brij over.
“Eigenlijk is die fameuze ‘ander’ alleen acceptabel
als het een goede ander is – dat wil zeggen, iemand
die precies is als wij” (E: 48). Dus in de ogen van
Badiou gaat het hier om nep-verschillen.
Daarnaast zijn er voor Badiou verschillen die
hij echt de moeite waard vindt en dat zijn de grote
meeslepende, monumentale maatschappelijke
verschillen. Het inzicht in die verschillen ontstaat
in wat hij een evenement noemt, een plotselinge
bewustwording van een politieke situatie. Die
bewustwording kan een krachtige dynamiek in gang
zetten en uitmonden in revoluties. Dat zijn de
ideologische clashes van de sociale klassen. Als
voorbeelden daarvan noemt hij (E: 68) de Franse
Revolutie van 1792, maar ook de Culturele Revolutie
in China (1965-1967).
Deze gebeurtenissen vinden hun oorsprong in
het gegrepen zijn door schrijnende verschillen die
zich voordoen tussen arm en rijk en in
onrechtvaardige sociale en politieke situaties. Het
denken van mensen wordt dan in een versnelling
gezet, bijvoorbeeld door politieke activisten die
woorden weten te vinden voor een tot dan toe
onvindbare stelling die naar ieders inzicht
verwoordt waar het in de situatie om te doen is (E:
73).
Welke
verschillen kent Badiou niet?
Wat er naar mijn idee
tussenuit valt bij Badiou zijn de ideologieën op het
micro niveau van menselijke interactie, de
interactie dus tussen individuen. Ik heb daarmee op
het oog bijvoorbeeld de ideeën die een manager heeft
over zijn organisatie en daarnaast de ideeën die een
van zijn medewerkers daarover heeft. Of de
verschillende opvattingen die twee medewerkers over
hun werk kunnen hebben. Dat zijn verschillen die
niet klef zijn. Ze zijn heftig, ook al staan er niet
direct maatschappelijke groeperingen achter die
manager of die medewerker. En het zijn zaken waar
bedrijfsethiek zich mee mag bezighouden.
De verschillen zoals net genoemd zijn niet
zomaar weg te poetsen. Daarvan geldt stellig niet
wat Badiou zegt van de modieuze
multiculti-verschillen die simpelweg de
veelkleurigheid van de schepping vieren. Namelijk
dat deze verschillen nu eenmaal bestaan en eigenlijk
betekenisloos zijn, omdat in de schepping alles
immers steeds anders is (E: 52). Zo’n manager of
zo’n medewerker kan plotseling de ingrijpende
ervaring hebben dat wat hij vanzelfsprekend vindt –
ook voor zijn gesprekspartner – voor die
gesprekspartner zelf helemaal niet vanzelfsprekend
blijkt te zijn en dat het dagelijks leven door dat
verschil gekleurd wordt. En als de manager die
gewaarwording toelaat en zich daardoor laat
verrassen, dan staat zijn wereld mogelijk even
helemaal op zijn kop. Noem het een evenement wat je
dan beleeft. Zo’n concrete situatie, zo’n verschil
laat zich, tegengesteld aan wat Badiou zegt (E: 52),
wel degelijk, en misschien alleen maar, ophelderen
met de notie van erkenning van de ander.
Badiou's
bezwaren tegen Levinas
Lezers van Levinas
zullen hier een centraal Levinassiaans thema in
ontdekken. Maar hoe kan het dan bij Badiou
ontbreken? Badiou is, zoals we zagen, niet onbekend
met Levinas. Integendeel, hij spreekt vrij expliciet
en met waardering over Levinas en diens
gedachtegoed. Hij noemt De Totaliteit en het Oneindige het
meesterwerk van Levinas (E: 41). En zij vinden
elkaar ethisch gesproken doordat zij beiden niet
zozeer uitgaan van de mens als slachtoffer maar als
dader. Badiou verzet zich expliciet tegen veel
gangbare ethiek omdat die uitgaat van de mens als
“datgene wat in staat is zichzelf als slachtoffer te
herkennen” (E: 31). Hij herkent in Levinas een
geestverwant omdat ook Levinas “niet uitgaat van het
Subject, en zelfs niet van diens identiteit als
erkend slachtoffer” (E: 39). Levinas spreekt over de
mens vooral in zijn hoedanigheid van potentieel
gewelddadig subject. Bijvoorbeeld in Totalité et Infini
(Levinas 1987: 93, 95) waar hij spreekt over de
willekeur en het imperialisme van het kennende en
daardoor de wereld aan zich onderwerpende subject.
Of in zijn herhaaldelijke typering van het subject
als une force qui
va (bijvoorbeeld in Levinas 1987: 200). Niettemin
verklaart
Badiou iets verderop in zijn tekst dat hij Levinas
terzijde kan leggen, en wel om de volgende redenen.
Badiou’s eerste motief is dat Levinas redelijk
veel invloed heeft gehad maar dat die invloed met
name zichtbaar is geworden in het dwepen met de
Ander en het andere door de multiculturalisten die
Badiou juist verafschuwt. Badiou (E: 44) denkt dat
hun ideologie van het ‘recht op verschil’ en het
hedendaagse dogma van de goede wil ten overstaan van
‘andere culturen’ ver verwijderd zijn van de ware
opvattingen van Levinas. Van de echte Levinas is dus
naar zijn mening weinig overgebleven in de handen
van degenen die hem hebben ingelijfd.
Maar Badiou snapt ook dat het feit dat anderen
met Levinas op de loop zijn gegaan nooit een
rechtvaardiging kan zijn om de echte Levinas
terzijde te leggen. Zijn tweede, eigenlijke motief
om dat te doen is daarom meer inhoudelijk van aard:
“Het voornaamste – zij het ook enigszins
oppervlakkige – bezwaar dat we tegen de ethiek (in
de zin van Levinas) zouden kunnen maken, is het
volgende: wat bewaarheidt de oorspronkelijkheid van
mijn toewijding aan de Ander? De fenomenologische
analyses van het gezicht, van de streling of de
liefde zijn als zodanig ontoereikend om de
anti-ontologische (of anti-identitaire) stellingname
van de auteur van De totaliteit en het Oneindige te
funderen” (E: 44).
Hoewel ik persoonlijk nooit zo goed snap wat
filosofen met fundering bedoelen, zeker niet in een
context waarin het gaat over volstrekt verrassende
evenementen, is het wel de communis opinio dat
filosofie dat moet doen: denkwerelden funderen.
Welnu, Badiou stelt vast dat Levinas dat niet doet
en dat hij bijgevolg niet filosofisch genoeg te werk
gaat. Hij maakt te weinig werk van filosofische
funderingen en garanties, aldus Badiou: “[H]et
ethische primaat van het Andere boven het Zelfde
vereist dat de ervaring van alteriteit ontologisch
‘gegarandeerd’ wordt als ervaring van een afstand,
van een wezenlijke niet-identiteit, waarbij de
ethische ervaring ligt in het overbruggen van die
afstand. Maar in het gewone, fenomenale verschijnen
van de ander is een dergelijke garantie allerminst
te vinden. Het verschijnen van de ander in zijn
eindigheid kan immers te allen tijde worden
toegeëigend als gelijkenis, of als imitatie, en zo
terugvoeren tot de logica van het Zelfde. De ander
lijkt altijd te veel op mij om de hypothese van een
oorspronkelijke openheid voor zijn anders-zijn
noodzakelijk te maken” (E: 46).
Levinas kan echter, zegt Badiou, niet zonder
beginselen, fundering of denkaxioma’s. Alleen, die
zoekt hij niet in de filosofie. Door de aanname van
het alteriteitsbeginsel van het Geheel Andere vindt
hij zijn houvast (E: 46) maar dit is “uiteraard
niets anders dan de ethische naam voor God” en dus
een religieuze fundering. “De voorrang die de ethiek
van het Andere in het gedachtegoed van Levinas
krijgt boven de theoretische ontologie van het
zelfde, is onlosmakelijk verbonden met een religieus
axioma” (E: 47). En daar houdt Badiou niet van, want
dit is geen filosofie meer maar theologie.
De echte Levinas is volgens Badiou (E: 47) dus
ten diepste religieus: “Om het onomwonden te zeggen:
wat het werk van Levinas ons met bijzondere
hardnekkigheid voorhoudt, is dat elke poging om de
ethiek tot beginsel te maken van wat gedacht en
gedaan kan worden, in wezen religieus is”. En
daarmee diskwalificeert hij zichzelf, wat Badiou
betreft, voor het filosofische discours.
Verbindingen
tussen Badiou en Levinas
De stelling die ik in
dit paper wil verdedigen is dat Levinas, in weerwil
van de afwijzing door Badiou, een waardevolle
aanvulling kan leveren op de gedachten van Badiou,
juist als het gaat om de omgang met verschillen. Dat
heeft te maken met de categorie van verschillen op
microniveau die Levinas wel kent en Badiou niet.
Ter voorbereiding daarop wil ik eerst ingaan
op Badiou’s bezwaar tegen Levinas van religiositeit.
Vervolgens wil ik ingaan op de affiniteit die ze
beiden hebben met het evenement en de trouw daaraan.
Tenslotte wil ik betogen dat Badiou te nonchalant is
voor wat betreft de trouw en het rigide volgen van
het evenement. Levinas laat zien dat je een
evenement trouw kunt blijven en tegelijkertijd
waakzaam zijn ten aanzien van de blindmakende
werking ervan. Precies daar ligt de waarde van die
tussencategorie van verschillen. Dat is een veld op
microniveau van verschillen die tegelijkertijd
voluit ideologisch zijn, dat je niet kunt overslaan.
En dat mensen leert om verantwoord om te gaan met
verschillen.
Religie
Op
het punt van de religie staan Badiou en Levinas
misschien dichter bij elkaar dan Badiou denkt. In
dit betoog word ik geleid door mijn twijfel over de
vraag of je religie en filosofie zo radicaal van
elkaar onderscheiden kunt houden als Badiou het
graag wil. Ik denk dat je, door religie zo rigoreus
uit te bannen, een gebied uit handen geeft dat je
niet kunt missen als je het over radicale
verschillen tussen (groepen) mensen wilt hebben en
recht wil doen aan het evenement.
Verder is het misschien wel zo dat Levinas
minder religieus is dan Badiou denkt en Badiou
religieuzer dan hij zelf denkt. Levinas benadrukt in
zijn werken graag dat hij niet gelezen wil worden
als theoloog maar als filosoof. Het is waar, Levinas
geeft met name in Anders
dan Zijn aanleiding tot Badiou’s uitspraak
(E: 94) dat Levinas de oorspronkelijkheid van de
openheid voor de Ander in laatste instantie ophangt
aan de aanname van het Geheel Andere. En dat ziet er
wel uit als een religieuze categorie. Maar
tegelijkertijd zijn er passages, bijvoorbeeld in De totaliteit en het
Oneindige (1987: 19), waarin Levinas de
ontmoeting met de ander en het andere beschrijft als
een ervaring. De ervaring bij uitstek zelfs. Dus
juist niet als wortelend in a priori aannames zoals
het geloof die kent, maar als een empirische
gewaarwording van iets nieuws van buitenaf dat over
je komt. Wel verwant aan het soort
incommensurabiliteit waar Badiou het over heeft,
bijvoorbeeld in zijn dialoog met Zizek (Badiou 2005:
13).
Omgekeerd kom ik in het werk van Badiou sporen
tegen van wat ik religieus denken zou noemen. Ik
denk daarbij met name aan zijn benadrukking van de
leegte. In Ethiek
(E: 101) spreekt Badiou over de situering van het
evenement en in dat verband zegt hij: “Het feit dat
er in het hart van elke situatie, als fundament van
het wezen ervan, een ‘gesitueerde’ leegte bestaat,
waaromheen de overvloed (de stabiele
meervoudigheden) van die situatie gestalte krijgen”.
Ik ben geneigd deze leegte te zien als een
religieuze categorie, verwant aan de leegte waarover
mystici spreken die de beleving ervan heel bewust
opzoeken. “Waarachtige universaliteit begint met
leegte. Niemand wordt uitgesloten, niemand wordt tot
iets gedwongen door leegte, door de
meervoudigheid-van-niets” (E: 107). Het is niet voor
niets dat Badiou in het verband van die leegte
verwijst naar religieuze tradities zoals Jodendom en
Christendom.
Het
evenement
Wat
Levinas en Badiou met elkaar gemeen hebben is het
belang dat zij toekennen aan het evenement. Want ook
al situeert Levinas dit in het algemeen anders dan
Badiou (namelijk: in microsituaties) en ook al
gebruikt Levinas daarvoor niet het woord ‘evenement’
maar confrontatie of ontmoeting, dat fenomeen heeft
bij Levinas veel gelijkenissen met het evenement van
Badiou.
Een van de overeenkomende kenmerken is dat het
evenement bij Badiou een breuk veroorzaakt met het
voorafgaande weten. Het introduceert nieuwe vormen
van weten (E: 101). Het breekt – of slaat een gat in
– de geweten meervoudigheid die hij is (E: 74). Dit
komt overeen met wat Levinas zegt over de inbreuk
die de ontmoeting met de ander teweegbrengt: het
doorbreekt dogmatische vormen van kennen en levert
nieuwe voorstellingen. “Het onderzoek van het
intelligibele, maar ook de manifestatie van
kritische essentie van het weten” begint wanneer het
subject zich ter discussie voelt gesteld door het
appèl van de Ander (Levinas 1987: 92).
Wat Badiou betreft wordt daardoor ook iets
nieuws in gang gezet. Het evenement wekt
betrokkenheid met een bepaalde zaak, maakt energie
daarvoor vrij en roept op tot trouw aan de
vormgeving van nieuwe initiatieven in het verlengde
van het evenement. Levinas op zijn beurt spreekt
nadrukkelijk van de ontmoeting als een doorbreking
van de dofheid van het zijn en de mogelijkheid van
het dóórbreken van iets nieuws (bijvoorbeeld Levinas
1988: 157-159 en Levinas 1987: 57 en 255).
Daarnaast beschrijft zowel Badiou als Levinas
het evenement als iets van buiten wat het subject
overkomt. “Toetreden tot de vorming van een
waarheidssubject kan uitsluitend
iets zijn wat je overkomt” (E: 81). Levinas hecht
zwaar aan het exterieure karakter van de ander die
bij je inbreekt. Juist het feit dat je datgene waar
die ander je mee lastig valt zelf niet had kunnen
verzinnen maakt het nieuwe uit van die ontmoeting.
Beiden spreken over de stem van de “meester” (E: 82,
Levinas 1987: 94).
Trouw
Een
evenement raakt je, dat geldt bij zowel Badiou als
Levinas. Voor beide auteurs geldt dat een evenement,
door de kracht waarmee het je raakt, om een vervolg
vraagt. Badiou noemt dat het trouw blijven aan een
evenement. “Er is maar één vraag in de ethiek van
waarheden: hoe kan ik, als ‘iemand’, doorgaan met
wat mijn eigen wezen te boven gaat? Hoe kan ik wat
ik weet op consistente wijze blijven binden met mijn
gegrepen zijn door het ongewetene?” (E: 79). Die
consistentie, dat is de trouw (E: 76).
Badiou zegt daarvan dat trouw nooit een
automatisme is dat vanzelf vanuit het evenement
voortkomt. “Trouw is nooit onvermijdelijk of
noodzakelijk” (E: 102). Iets dergelijks zegt Levinas
als het gaat over de schok van de ontmoeting en de
verplichting die daarin ontstaat ten opzichte van de
ander. Of je daaraan gehoor geeft is en blijft een
keuze van degene die het overkomt (Levinas 1991:
179, 188).
Beide maken gewag van een zekere alertheid ten
opzichte van de nieuw verworven inzichten en de
trouw die zich daarmee verbindt. De trouw moet niet
met je op de loop gaan en verworden tot nieuwe
dogmatiek. Badiou zegt in dat verband “Verstard en
dogmatisch (of ‘verblind’) geworden, zou de
subjecttaal pretenderen vanuit zijn eigen axioma’s
de totaliteit van het reële te benoemen – en zo de
wereld te veranderen” (E: 119). En hij stelt: “Elke
verabsolutering van de macht van een waarheid
bewerkstelligt een Kwaad” (E: 122). Van Levinas zijn
van deze strekking vele teksten aan te halen maar
het bondigste toont zich de centrale zorg om
dogmatiserende en totaliserende tendenzen in het
feit dat hij zijn eerste grote werk De Totaliteit en het
Oneindige heeft genoemd.
Bezwaren
tegen Badiou vanuit levinassiaans standpunt
Hoewel Badiou hier dus
waarschuwende woorden laat horen met betrekking tot
totalitarisme gaan Badiou en Levinas op dit punt
toch uit elkaar. Want Badiou zegt behalve die
waarschuwende woorden op dit punt ook geheel andere
dingen. Op twee van zijn dubieuze uitspraken wil ik
nader ingaan. Allereerst (E: 52) is hij zeer stellig
over een eenmaal gevonden waarheid: die geldt voor
iedereen. “Alleen een waarheid is, als zodanig,
onverschillig voor verschillen(…)een waarheid is
dezelfde voor iedereen”. Een voor de hand liggende
vraag is dan uiteraard wie bepaalt of een waarheid
gevonden is en Levinas zou erop wijzen dat je nog
behoorlijk verrast kunt worden als je denkt dat jouw
waarheid ook die van een ander is. Levinas benadrukt dat geen enkele
categorie kennis of waarheid onaantastbaar
is, dat wil zeggen voor altijd bestaat. Ook
niet de kennis die voortkomt uit het
evenement van de ontmoeting. Het kennende
spreken bestaat “uit een onophoudelijk
hernemen van de momenten die verlopen”
(Levinas 1987: 75). Of in de termen van
Anders dan Zijn: al het Gezegde (dat zijn
alle feiten en waarheden) moet steeds
getoetst kunnen worden in de Zegging.
Daarnaast is Badiou’s nadruk op het
niet-loslaten van een eenmaal gevonden waarheid wel
erg nadrukkelijk. Waarheid, zo zegt hij, is machtig
en introduceert nieuwe vormen van weten. Al is een
waarheid als zodanig nooit communiceerbaar, zij
impliceert, op afstand van zichzelf, diepgaande
wijzigingen in de vormen en verwijzingen van
de communicatie(…)Die getransformeerde opinies zijn
zelf uiteraard weer vergankelijk, terwijl de
waarheden, die de grote scheppingen van de klassieke
stijl uitmaken, eeuwig voortbestaan” (E: 103, 104).
Deze opvatting van waarheid brengt Badiou ertoe, in
een passage over de Franse Revolutie, te suggereren
dat er op waarheid en deugd gestoelde terreur
bestaat die gerechtvaardigd is. “Onder terreur
verstaan we hier niet het politiek begrip Terreur,
dat door de Onsterfelijken van het Comité de Salut
Public gekoppeld is aan het begrip Deugd, maar de
platte reductie van allen tot hun zijn-voor-de-dood”
(E: 112). Dat zou Levinas hem nooit nazeggen.
Het soort rücksichtloos doorgaan in je trouw
dat Badiou propageert in sommige passages vind ik –
met Levinas - gevaarlijk. Want hoe moeilijk is het
niet – dat heeft Popper ons geleerd – om een juiste
houding te bepalen tegenover de grote evenementen
van de geschiedenis en zeker van je eigen tijd. Wie
kan daarover oordelen, en op tijd? Badiou doet het
voorkomen dat er een criterium is om een echt
evenement te onderscheiden van wat hij noemt een
‘simulacre’, een nep-evenement. Een echt evenement
wortelt, wat Badiou betreft, in een situatie van
leegte. Precies omgekeerd aan wat bijvoorbeeld de
nazi’s benoemden als hun evenement, hun revolutie.
De nazi’s wilden wortelen in de overvloed, namelijk
“de absolute particulariteit van een gemeenschap,
die zelf geworteld is in de kenmerken van bodem,
bloed en ras” (E: 107). Door de aantrekkelijkheid
van die overvloed en door onbekendheid met het
criterium van de leegte kon het gebeuren dat een
grote geest als Heidegger de verkeerde keuze maakte.
Hij werd misleid “door formele gelijkenissen. Het
evenement krijgt de naam ‘revolutie’ toebedeeld in
weerwil van het feit dat die benaming alleen terecht
is wanneer het om waarlijk universele evenementen
gaat (zoals de revoluties van 1792 of van 1917)” (E:
108).
Hier past een grotere dosis gezonde scepsis
dan Badiou vertoont. De listigheid van ons denken en
ons verlangen meegesleept te worden door het
enthousiasme voor onze eigen ideeën – hoe goed
bedoeld ook – maken dat we voor we het weten in de
valkuil trappen van de illusies van ons eigen
denken. We gaan dan door roeien en ruiten. Popper –
hoe je ook oordeelt over zijn persoon – zag dit wel
goed. Hij erkent in De armoede van het historicisme
(Popper 1975: 9) hoe zwaar het ons al valt om
kritisch te staan tegenover onze ‘normale’ eigen
fouten. De microcontext van onze directe omgang met
onze naasten is voor ons vaak al lastig genoeg:
daarin maken we, hoe goed we ook willen, steeds weer
fouten. Hoeveel moeilijker is het om in een
kritische houding te volharden wanneer het in de
macro context om grote maatschappelijke vraagstukken
gaat.
Daarnaast is, zoals boven aangegeven, de
categorie van de leegte een rijkelijk vage notie die
associaties oproept met mystieke en religieuze
teksten. Om de aanwijsbaarheid van leegte dan tot
criterium te maken bij het hondsmoeilijke
onderscheiden tussen goede en gevaarlijke utopieën
draagt niet bij aan de overtuigingskracht van
Badiou’s betoog. Het komt mij voor dat Badiou de
gevaren van utopisch enthousiasme, ondanks zijn
waarschuwingen ertegen, niet echt serieus neemt.
Aanvulling
van Levinas op Badiou
Dit in tegenstelling
tot Levinas. Want je kunt best zeggen dat zijn
bezorgdheid om de totaliserende tendenzen van het
denken en van het enthousiasme zijn centrale thema
vormt. Levinas adresseert
hiermee de problematische vraag hoe het mogelijk is
dat goedbedoelende en gedreven mensen zich zo
afsluiten voor kritiek en zulke grote
inschattingsfouten kunnen maken als het gaat om
gevaarlijk totalitaire maatschappelijke bewegingen.
Deze levinassiaanse bezorgdheid hoeft niet te leiden
tot waar Badiou bang voor is: “overdreven
huiver(…)voor herkenning van het Goede: dat zou
altijd uitlopen op totalitarisme. Als het kwaad iets
is wat van tevoren bekend is, dan bedreigt het dus
het bestaande en wordt het goede per definitie iets
conservatiefs. Wie zich aanmatigt hem te verbieden
zich het Goede voor te stellen, daaraan zijn
collectieve krachten te wijden, zich in te spannen
voor de totstandkoming van nog onvermoede
mogelijkheden en door middel van een radicale breuk
met het bestaande te denken wat nog niet bestaat,
die verbiedt hem eenvoudigweg mens te zijn” (E: 36).
Want met al zijn kritische waakzaamheid
behoudt Levinas zijn eigen utopie, door de manier
waarop hij aan die eerste vraag over doofheid voor
kritiek een tweede vraag koppelt, namelijk: hoe
kunnen we die doofheid voor kritiek bijstellen, hoe
kunnen we ons oordeelsvermogen aanscherpen, hoe
kunnen wij ons laten gezeggen door de werkelijkheid,
buiten alle ideologie om? “Hoe kan de spontaniteit
van de vrijheid die zich in de zekerheid
manifesteert zichzelf onder kritiek stellen?”
(Levinas 1987: 99).
Omdat dat dat laatste so wie so
verschrikkelijk moeilijk is, aldus Levinas, moet je
dit probleem niet aanvatten aan de kant waar dit het
moeilijkste is: op het macroniveau, dat van
verderfelijke maatschappelijke tendenzen, want je
eigen blindheid betrappen op dat vlak is het
moeilijkste wat er bestaat. Merk op dat dit de
positie is van Levinas ondanks het feit dat hij wel
zag wat Heidegger niet zag, en nog op tijd ook.
Levinas nam al in 1934 stelling tegen wat hij noemde
het ‘Hitlerisme’ in zijn artikel Enkele beschouwingen
over de filosofie van het Hitlerisme.
Een minder moeilijke manier om de verblindende
werking van het denken en zijn dogmatiek te
betrappen bij jezelf, is: geraakt te worden door een
ander mens op het moment dat je met jouw
goedbedoelende denken over die ander heen loopt. Dan
heb je het dus over het microniveau, waarop zich de
interactie afspeelt tussen individuele mensen: het
goedbedoelende denken wordt op zijn ideologiserende
en totaliserende werking betrapt waar je bij staat,
namelijk doordat de ander op een of andere manier
laat blijken dat je hem kwetst.
Maar dat is precies het niveau van menselijke
interactie en van menselijke verschillen dat Badiou
niet noemt. Daar openbaart zich het menselijke
dogmatisme in zijn prototypische verschijningsvorm,
daar is daarom primair de valkuil aan te wijzen in
onze omgang met verschillen, maar daar ook is
primair de alertheid te oefenen die er nodig is voor
het goede omgaan met verschillen. Daar ligt de
meerwaarde van Levinas’ concentratie op het
microniveau. Ten opzichte van Badiou’s focus, die
vooral gericht is op de monumentale maatschappelijke
verschillen, is dat een aanvulling van betekenis.
Juist omdat Badiou mij niet overtuigt als het gaat
om de beoordeling van de gevaarlijke dan wel
wenselijke kanten van brede maatschappelijke
stromingen, is de oefening in onderscheidend
vermogen die Levinas biedt door zijn analyses van
het microniveau van interactie een belangrijke
aanvulling op het werk van Badiou. Want omgang met
verschillen moet je leren.
Literatuur
Aasland,
D. (2009) Ethics
and
Economy: After Levinas. London:
Mayflybooks.
Badiou,
A. (2001) Ethics.
An
Essay on the Understanding of Evil.
Translated and introduced by Peter Hallward.
London: Verso.
Badiou,
A. and Žižek, S. (2010) Actuele
filosofie. Een dispuut. Kampen:
Klement.
Jones,
C. (ed.) (2007) Business Ethics. A European Review.
Special Issue on Levinas and Business Ethics,
16:3.
Levinas,
E. (1987) De
totaliteit en het Oneindige. Essay over de
exterioriteit. Oorspronkelijk verschenen in
1961 als Totalité
et Infini. Vertaald door Theo de Boer en
Chris Bremmers; met aantekeningen van Theo de Boer.
Baarn: Ambo.
Levinas, E. (1988) Van het zijn naar
het zijnde. Oorspronkelijk verschenen
in 1947 als De
l’existence à l’existant. Baarn : Ambo
Levinas, E. (1991) Anders dan Zijn of het Wezen
Voorbij. Oorspronkelijk
verschenen in 1974 als Autrement qu´être ou
au-dela-de l´essence. Baarn: Ambo.
Levinas,
E.
(2005) Enkele
beschouwingen over het Hitlerisme.
Oorspronkelijk verschenen in 1934 als Quelques réflections
sur la philosophie de l’hitlerisme.
Kampen: Ten Have.
Mansel,
S. (2008) Proximity
and
Rationalisation: The Limits of a Levinasian
Ethics in the Context of Corporate Governance
and Regulation. In: Journal of
Business Ethics 83:3 2008.
Popper,
K. (1967) The
Poverty of Historicism. London:
Routledge.
Soares,
C. (2008) Corporate
Legal
Responsibility:
A Levinasian Perspective. In: Journal of
Business Ethics 81:3.
|