Onveiligheid in filosofie en organisatie
(Inleiding
gehouden
in Baarn op 28 november 2013)
Je
ziet het misschien nog niet
“Je ziet
het misschien nog niet, maar dat komt nog wel.
En als het niet komt, dan helpen we je wel om het te
gaan zien”.
Het is
niet moeilijk achter dit adagium de figuur van
Socrates te ontwaren, de aartsvader van de Westerse
filosofie die via quasi-open ondervraging zijn
gesprekspartners op het punt bracht dat hij al lang
van te voren had bepaald als het punt waarop hij wilde
uitkomen. Chris Argyris zegt daarover: “Massa’s mensen
hebben Socrates bestudeerd en zien hem als iemand die
erg ontvankelijk was voor nieuwe ideeën. Maar hoe kan
Socrates ons helpen als we werknemers willen leren om
zich open op te stellen. Als je je wat meer in hem
verdiept, zie je dat hij vooral iemand was die
fantastisch kon manipuleren. Wij kunnen dat voorbeeld
niet zomaar navolgen, dus daar heb je niet zoveel
aan”.
Je kunt
zeggen: dat punt waar Socrates zijn gesprekspartners
naar toe wil brengen is een houding van bescheidenheid
en openheid: zie maar, we weten minder dan we dachten
te weten. Maar dan nog blijft staan dat Socrates dat
punt al voorafgaand aan elke dialoog heeft vastgesteld
als de bestemming van de dialoog.
Bij een
dergelijke gesprekshouding en het bijbehorende adagium
voel ik me niet veilig, en heb ik me nooit veilig
gevoeld. Ik vind het pedant en neerbuigend en ik voel
me, inderdaad, gemanipuleerd. Ik voel me overgeleverd
aan de grillen van een ander en me niet in mijn
eigenheid erkend.
Dat trof
niet, want met dat adagium en die attitude heeft
Socrates (of Plato) wel de toon gezet voor een
milennia-lange traditie die wij de Westerse
filosofische traditie zijn gaan noemen, met daarin
grote namen als Plato, Aristoteles, Descartes, Kant,
Heidegger en zoveel tientallen meer. Daarin ligt,
afgezien van de manipulatie, een schat aan inzichten
en wijsheid verborgen, maar – en dat bedoel ik met
“dat trof niet” – vanwege het gevoel van onveiligheid
was die hele traditie voor mij niet of moeilijk
toegankelijk. En dat was vooral zo jammer omdat ik
toevallig wel filosofisch ben aangelegd. Er lag een
blokkade die me afsloot van de rijkdom.
Om wél
toegang te krijgen tot dat gebied moest ik wachten tot
ik, rond mijn dertigste, teksten ging lezen uit het
werk van Emmanuel Levinas. De belangrijkste ervaring
die ik daarbij had was dat ik me veilig voelde bij
zijn denken. Kennelijk – zo realiseerde ik me tóen pas
– voelde ik me onveilig bij de grote filosofen
waar ik tot die tijd mee had kennis gemaakt.
Dat
betekende veel: niet alleen het plezier van
filosoferen, wat mij lag. Maar vooral ook dat ik via
Levinas nu wel toegang kreeg tot de Westerse
filosofische canon. Want Levinas is in zijn werk
uitgebreid in gesprek met de grote filosofen, met
Plato, met Descartes, met Kant en veel anderen. Die
wereld kon ik nu ook daadwerkelijk betreden, omdat
Levinas mijn gevoel van onveiligheid wegnam. Levinas
fungeerde als de veilige gids die ik tot dan toe
gemist had. Het leven kon beginnen.
Levinas
kon mij ook duidelijk maken waar dat gevoel van
onveiligheid vandaan kwam. Hij wijst namelijk in zijn
werk met grote regelmaat op een tekort in de Westerse
filosofische traditie,
dat hij omschrijft als een soort autisme, een
egologie, een opgeslotenheid in de ratio. En hij geeft
als verklaring daarvoor dat de Westerse traditie
onbekend is met échte andersheid, met écht verschil.
Het adagium van Socrates kan dat illustreren: “Je ziet
het misschien nog niet, maar dat komt nog wel. En als
het niet komt, dan helpen we je wel een handje”. In
het kort is Levinas’ betoog: alles wordt in één en
dezelfde conceptuele mal gedwongen, en dat heeft
gewelddadige consequenties. Daar kun je je dus
onveilig bij voelen.
Als je het wat minder kort wilt
zeggen gebeurt er volgens Levinas in de Westerse
filosofie het volgende:
- Er is de gedachte dat er ten diepste één waarheid is
en ieder van ons draagt de toegang daartoe ergens in
zich.
- Filosofie
is
de kunst die zich oefent in het naar boven halen van
die waarheid. Hierbij is het beeld van de vroedvrouw
veelzeggend. Zoals een kind feitelijk voor de geboorte
er al is en alleen maar naar buiten hoeft te worden
gebracht om tot volledige aanwezigheid te komen, zo
ligt de ware kennis al diep in ieder mens verborgen en
hoeft slechts door goed gemikte vragen van een
filosoof tot leven gewekt te worden.
- In
dat naar boven halen van de waarheid – zeg maar: in
het vervullen van de rol van vroedvrouw – zijn
sommige mensen beter dan andere. Die vaardige mensen
kunnen zich inzetten om bij de minder vaardige
mensen de waarheid naar boven te halen. Zie opnieuw
de manier waarop Socrates te werk gaat in zijn
dialogen met zijn Atheense medeburgers.
- Op
basis van de beschikking over die vaardigheid, of
juist het gebrek daaraan, kristalliseert zich een
zekere hiërarchie uit. En hiërarchie ligt, zoals we
allemaal wel weten, dicht aan tegen dwingelandij en
geweld. En dat voelt onveilig.
Hiërarchie
Op dit
punt maak ik de overstap naar de wereld van management
en organisatie. Want de aanwezigheid van hiërarchie is
misschien wel een van de kenmerken die bijna alle
organisaties, hoe verschillend ze verder ook mogen
zijn, met elkaar gemeen hebben. Onveiligheid,
gedefinieerd als het overgeleverd zijn aan de grillen
van een ander, wordt daarmee binnen organisaties voor
mij ook een levensgroot thema, en dit des te meer
naarmate de rechtvaardiging voor die hiërarchie
listiger is.
Voorbeelden
van niet-listige rechtvaardigingen voor de
aanwezigheid van hiërarchie in een organisatie noem ik
onder meer eigenaarschap (als iemand eigenaar is van
de zaak waar ik werk vind ik het logisch dat hij meer
te vertellen heeft dan ik) of pragmatisme (“Er moet
toch iemand de baas zijn”). Als die eigenaar of die
baas een grillig persoon is kan dat mij zeer zeker een
onveilig gevoel geven. Maar dat is platte
onveiligheid, gekoppeld aan de persoon van de baas. Ik
kan begrijpen hoe het zit, die onveiligheid is
draaglijk.
Veel
moeilijker heb ik het met een hiërarchie die zich
beroept op uitgangspunten die ik niet deel. Want
behalve aan de grilligheid van boven me gestelde
personen ben ik dan ook overgeleverd aan een betoog
dat pretendeert rationeel te zijn en het wat mij
betreft niet is. Want, zoals gezegd, ik heb mijn
twijfels over het gezag van de Westerse filosofische
traditie, maar zo’n gemiddeld legitimerend betoog
haalt daar wel zijn rationaliteit vandaan. Daar treedt
dus dubbele onveiligheid op, zo niet regelrechte
spookachtigheid en kafkaëske gruwel. Verweer wordt zo
goed als onmogelijk.
Dit moet
ik wat nader uitleggen. Want hoe werkt die
legitimering van hiërarchie dan precies, die zich
beroept op algemeen aanvaarde Westers-filosofische
uitgangspunten? Om tot die legitimering te komen
worden dezelfde stappen genomen als die welke leiden
tot de filosofische hiërarchie maar dan in omgekeerde
volgorde. Dat gaat als volgt, startend vanuit de
feitelijke aanwezigheid van hiërarchie:
- Een
geselecteerde
groep van mensen binnen een organisatie
(topmanagement) legt zijn definities
van het uit te voeren werk en de wijze van
uitvoering daarvan op aan anderen in de
organisatie.
- De
rechtvaardiging daarvoor is: dat mág omdat de
leden van die groep begiftigd zijn met een
scherpere blik op de wereld dan de anderen aan wie
ze het opleggen.
- De
onderbouwing
dat het kán (dat hun definities geldigheid hebben
voor anderen) wordt gevonden in de gedachte dat er
ten diepste maar one best way is
om dingen te doen, die dus meteen voor iedereen de
beste is.
- De
gedachte
dat er maar one best way is wordt
ondersteund door het filosofische idee dat er ten
diepste één waarheid is die voor iedereen
hetzelfde is.
Nu zijn we
dus weer thuis, dat wil zeggen bij het socratische
uitgangspunt van de filosofie.
Drie
soorten rationalisme
Maar gooi
ik nu niet teveel op één hoop? Je hebt toch ook bínnen
de Westerse traditie fundamentele kritiek op die
traditie? Denk aan Nietzsche, de postmodernisten, de
pragmatici, Popper.
Dat is
waar, maar niet voldoende waar om Levinas en mij
gerust te stellen. Laat ik Popper als voorbeeld nemen
van hoe ook de Westerse alternatieven tekort schieten
als het gaat om het onderkennen van echte andersheid.
Op het
eerste gezicht is Popper te beschouwen als
medestander. Popper gaat tekeer
tegen Plato, Hegel en Marx, wat wil ik nog meer? Dat
zijn niet de eerste de besten uit de filosofische
traditie, dus met hen, zo zou je kunnen zeggen, staan
vitale onderdelen van die traditie in de
beklaagdenbank. En wel precies vanwege het
ideologisch-rationalistische geweld dat ze uitoefenen.
Is hier voor mij nog wel iets om me onveilig bij te
voelen?
Toch wel. En dan niet om de reden dat hij
zijn eigen filosofische onderneming als
rationalistisch omschrijft. Want je kunt dan wel
direct denken aan massieve rationalisten als Descartes
en Leibniz, maar dat hoeft niet. De filosoof Ger Groot
wijst erop dat Popper hier mogelijk verwarring zaait
door de benoeming van zijn eigen onderneming als
rationalistisch. Want, zegt Ger Groot, ‘rationalisme’
staat van oudsher voor stromingen die de almacht van
de rede benadrukken zoals terug te vinden bij Plato,
Aristoteles en Descartes, precies datgene waar Popper
zich tegen afzet. Popper zet daar een veel
bescheidener opvatting tegenover van wat de rede
vermag. Namelijk dat wij door kritiek kunnen leren,
via kritische discussie met anderen en door
zelfkritiek, en alleen maar met kleine stapjes
voorwaarts. Dat noemt hij ook rationalisme, namelijk
‘kritisch rationalisme’, en dat neemt duidelijk
afstand van de opvatting van de rede als almachtig.
In Poppers
opvatting is er dus een fout rationalisme en een goed
rationalisme. Veelzeggend is dat Plato weliswaar de
volle laag krijgt, maar Socrates niet. Integendeel,
die wordt door Popper op het schild gehesen en geldt
bijna als model voor wat hij beoogt. Zo bezien liggen
de rationalisme-opvattingen van Socrates en Popper op
dezelfde lijn.
Maar dan wordt ook
direct duidelijk waar die tweede variant van
rationalisme – die van Popper en Socrates dus – , ook
al is die een stuk sympathieker dan de eerste variant,
tekort schiet. Want, zoals we al ten aanzien van
Socrates hebben kunnen vaststellen, het is zeer de
vraag of dat kritische rationalisme in staat is om
iets werkelijk nieuws te leren. Eigenlijk geeft
Socrates het antwoord al: echt filosoferen is als
maieutiek, dat wil zeggen, de kunde van de vroedvrouw.
Het kind is er al en hoeft alleen maar naar buiten te
worden gebracht om tot volledige aanwezigheid te
komen, en op dezelfde manier ligt de ware kennis al
diep in ieder mens verborgen en hoeft slechts onder de
kundige begeleiding van een filosoof tot leven gewekt
te worden. Wordt hier echt iets nieuws geleerd? En
springt het manipulatieve aspect van dit soort
filosofie niet onmiddellijk in het oog?
Een
vergelijkbaar tekort is wat mij betreft bij Popper
aanwijsbaar in de grote discrepantie die bij hem
optreedt tussen leer en leven. De grote protagonist
van het bijstellen en laten vallen van eerder
ingenomen standpunten stond erom bekend dat hij zelf
geen kritiek verdroeg. Volgens zijn vriend Bryan Magee
rustte Popper niet voordat een gesprekspartner met wie
hij van mening verschilde met het mes op de keel
eindelijk toegaf ongelijk te hebben. “Ik ken geen
voorbeeld”, zegt hij, “dat laat zien hoe hij in zijn
lange leven ook maar één mening herzag”.
Je kunt
zeggen: dat argument is aan de persoon ontleend en dat
mag niet meetellen. Daar ben ik het niet mee eens. Die
discrepantie zou wel eens veelzeggend kunnen zijn en
het begin kunnen zijn van een verklaring voor de
hypocrisie die vele betrokkenen ervaren in de
zogenaamde open dialogen die gehouden worden in
organisaties en bij de overheid. Niet dat de
initiatiefnemers daarvan van kwade wil zijn: zij
geloven oprecht in hun progressieve en zelf-kritische
opstelling. De vraag is alleen of dat geloof niet
naïef is en, net als Socrates in zijn dialogen,
vanzelf manipulatief wordt.
Genoeg om
me, ook bij deze tweede rationalisme-variant, nog
steeds onveilig te voelen. Maar wat biedt Levinas dan,
dat ik me daar wél veilig bij voel? Ik zou zeggen: een
derde soort rationalisme. We hadden het al over het
rationalisme à la Plato en Descartes, dat gelooft in
de almacht van de rede. Daar bestaat een correctie op
in de vorm van het kritisch rationalisme à la Popper
en Socrates, dat gelooft in het kritische en
zelf-kritische potentieel van de rede. Tegenover beide
varianten zet Levinas zijn derde variant: dat
rationalisme gelooft in de rede die tot de orde
geroepen wordt, juist niet door het zelf, maar door de
ander.
Wezenlijk
in dit uitgangspunt van Levinas is dat de corrigerende
impuls van buitenaf komt. In zijn visie produceert de
rede, behalve een hoop constructieve ideeën, aan de
lopende band illusies met de rechtvaardigingen erbij
om die te geloven. Dat zelfbedrog en die blindheid
zijn per definitie niet door het zelf, ook niet door
zelfkritiek, te verhelpen want je weet niet wat je
niet ziet en niet weet. Alleen datgene wat je niet
zelf had kunnen verzinnen leert je iets nieuws. Dat
moet wel iets van buiten zijn.
Op slag
wordt duidelijk hoe groot het verschil is met Socrates
die uitgaat van de gedachte dat de waarheid al van
meet af aan in iedere mens ligt opgeslagen. Écht
leren, zegt Levinas, gebeurt pas door de confrontatie
met wat op nog geen enkele manier van mij was.
Werkelijke andersheid dus, waar geen manipulatie tegen
bestand is.
Pas bij
erkenning van het bestaan daarvan voel ik me echt
veilig.
Zie ook Angst
is normaal.
Literatuur
Ansink, J. (2013) Interview met Chris
Argyris. In: Www.Managementboek.nl,
november 2013, pp. 34-37.
Achterhuis, H. (2010) Hayek, de
vrijemarktfundamentalist. In: Trouw, 9 oktober
2010.
Magee, B. (1974) Popper;
p. 85. Utrecht:
Het Spectrum.
|