Home
Home





English





Workshops





Teksten/

Artikelen





Contact





Naud van der Ven





NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar?
Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox.

Klik hier
                  voor blogberichten




Levinas en gender

Parallellen tussen de dynamiek van het genderdebat en een radicale interpretatie van het denken van Emmanuel Levinas

(Gepubliceerd in Mededelingen van de Levinas Studiekring, XXVI, december 2021)





Inleiding met stelling

Dit artikel is de vrucht van twee ideeënstromen die de afgelopen anderhalf jaar op mijn pad kwamen. De eerste stroom is die van de genderdiscussie, die natuurlijk al veel langer aan de gang is maar voor mij kennelijk pas recent onontkoombaar actueel is geworden. De andere stroom is die van het boek Un-common Sociality. Thinking sociality with Levinas van de Zweedse filosoof Ramona Rat, waar ik door de relatieve rust van de corona lockdown grondig kennis van kon nemen.

De eerste stroom zit dicht op de huid van concrete personen en groepen en daarvan pik ik de ideeën op uit een bijna dagelijkse vloed van artikelen in kranten en tijdschriften, en soms uit boeken. De oogst daarvan die in dit artikel ter sprake komt is grotendeels van de zomer van 2021. De tweede stroom, bijna volledig ontleend aan het boek van Rat over de radicaliteit van het denken van de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas, is theoretischer en beweegt zich door een intellectuele ruimte van noties en concepten.

Opmerkelijk genoeg bleken in mijn hoofd de twee stromen elkaar te kruisen en een verbinding aan te gaan. Dat komt tot uitdrukking in de volgende stelling die ik gaandeweg formuleerde:

Veel van wat Levinas volgens Ramona Rat teweegbrengt in zijn denken over socialiteit lijkt op de dynamiek die de genderbeweging genereert.


De bedoeling van dit artikel is om die stelling nader te onderbouwen. Dat zal ik doen door eerst (paragraaf 1) op meer oppervlakkige wijze verschijnselen aan te wijzen die zich zowel in de genderbeweging  als volgens Rat bij Levinas voordoen. Het gaat daarbij om vervaging van traditionele concepten, de creatie van nieuwe taal en irritatie die de vervaging en de nieuwe taal oproepen. Vervolgens zal ik (paragraaf 2) voor die verschijnselen, zowel in het debat over gender als dat over Levinas, een gemeenschappelijke noemer formuleren, namelijk: de aan- of afwezigheid van ontologische zekerheid. Dat begrip leg ik uit en op basis daarvan herformuleer ik in paragraaf 3 de stelling in termen van ontologische zekerheid. Dat maakt het mogelijk om de parallellen die ik intuïtief kon aanwijzen tussen de twee terreinen diepgaander en meer expliciet te benoemen en daarmee de stelling te onderbouwen (paragrafen 4 en 5). Die onderbouwing stelt me in staat om te verwoorden wat er in beide dynamieken op het spel staat: bevrijding van vormen van geslotenheid. Daar wordt ook duidelijk dat de genderbeweging op het pad van die bevrijding al flinke stappen gezet heeft. Ik sluit af met het uitspreken van de verwachting dat Rats interpretatie van Levinas dergelijke soorten van bevrijding verder kan ondersteunen.

1. Parallellen op het eerste gezicht aangaande taalgebruik bij de genderbeweging en bij Levinas

Tussen de dynamiek van de genderbeweging enerzijds, en wat er volgens Rat gebeurt in het werk van Levinas met betrekking tot het thema socialiteit anderzijds, zijn de volgende parallellen aan te wijzen: vervaging van traditionele concepten, de zoektocht naar nieuwe taal, en de irritatie over die twee verschijnselen.

Vervaging van traditionele concepten

Op het terrein van de genderdiscussies is het meest in het oog springend de vervaging van de aanduidingen ‘man’ en ‘vrouw’. De vaste omlijning van die begrippen blijkt in de huidige genderdebatten ter discussie te staan, de afgrenzing van de geslachten ten opzichte van elkaar lijkt vloeibaar te worden. Dat komt bijvoorbeeld naar voren in de relativering ervan door de transgender Ian Morris, die voor haar overgang van man naar vrouw het woord ‘verandering’ te zwaar vindt klinken. “Ik ben niet van geslacht veranderd, zo zwart-wit is het voor mij nooit geweest: ik heb het ene in het andere geabsorbeerd, ik ben nu een beetje van alle twee.”  De vervaging van de grens tussen die twee blijkt ook uit de gevoeligheid voor de vanzelfsprekende koppeling van zwangerschap aan vrouwen, en de roep om in plaats van ‘zwangere vrouw’ te zeggen ‘zwanger mens’ . Wat ooit beschouwd werd als exclusief betrekking hebbend op vrouwen, zwangerschap, blijkt als mogelijkheid ook toegekend te kunnen worden aan mannen. 

Dit is ingrijpend. Als er – voor het gevoel van de meeste mensen – iets is dat sinds het oerbegin van de mensheid vastlag, was dat het verschil tussen man en vrouw, onder toekenning van specifieke kenmerken voor elk van de twee categorieën. Die tweedeling – binariteit – is eeuwenlang kennelijk zo fundamenteel geweest dat die zijn sporen heeft nagelaten in de patronen van onze taal. Taalkundige Marc van Oostendorp wijst erop dat in taal het grammaticaal geslacht een eeuwenoud gegeven is. Taal is doorspekt van de tweedeling tussen man en vrouw, denk aan persoonlijke voornaamwoorden en zelfstandige naamwoorden. Als op het conceptuele vlak die tweedeling gaat schuiven heeft dat direct gevolgen voor het dagelijks taalgebruik. Want hoe duid je iemand aan die hij noch zij is, dat wil zeggen: non-binair? 

Dan het terrein van Levinas. Levinas lijkt er niet mee te zitten om te spreken, als hij het heeft over de ethische relatie die er tussen mensen kan bestaan, over een ‘relatie zonder relatie’. Want als hij die relatie met een andere mens op de ene plaats toegankelijk beschrijft als “het frontaal en rechtstreeks ontvangen van het Andere door mij” , zegt hij op een andere plaats: “(…) de relatie tussen het zijnde hier beneden en het transcendente zijnde, die op geen enkele totaliteit uitloopt – relatie zonder relatie (…)” .

Een ander voorbeeld van mogelijk stuitende onduidelijkheid, of irritante opzettelijke vaagheid, is wanneer Levinas spreekt over een in principe toch overzichtelijke tegenstelling als die tussen een actieve en een passieve menselijke houding. In het algemene spraakgebruik wordt de eerste gekoppeld aan het tonen van initiatief, het maken van een begin, bijvoorbeeld in het benaderen van een ander mens. Zo niet bij Levinas, zoals commentator Rat aangeeft: zij noemt Levinas slordig “when it comes to attributing the approach to an initiator”  en hij doet daarmee de vertrouwde tegenstelling tussen activiteit en passiviteit vervagen.

Nog een voorbeeld: over het algemeen is het duidelijk dat er een verschil is tussen binnen en buiten. Dat wordt namelijk, vrij simpel, bepaald door de scheidslijn die er tussen die twee categorieën ligt. Voor een huis is die scheidslijn de buitenmuur, die maakt onweerlegbaar duidelijk wat je binnen en wat je buiten noemt. Het gangbare spraakgebruik ziet dat bij mensen ook optreden: sommige dingen spelen zich in jouw geest af, andere daarbuiten of in andere geesten. De vooronderstelling is daar, net als bij de buitenmuur van het huis, dat er een duidelijke grens is tussen de twee geesten. Levinas banjert daar vrolijk doorheen als hij, volgens Rat, zegt dat “de innerlijkheid van het zelf niet van zichzelf is, maar door de ander wordt gegeven (…) en op deze manier is het een geopende innerlijkheid. Hier wordt het onderscheid tussen binnen en buiten, als begrippen die naar elkaar verwijzen, verstoord. De binnenkant wordt niet bepaald door de grenzen van de buitenkant, maar het zelf wordt vanaf het begin geïnfiltreerd door de buitenkant”.

Nieuwe taal

Voor wie nieuwe dingen wil zeggen kan taal dus een beperkende werking hebben. De woorden waarin het nieuwe gezegd kan worden zijn niet direct beschikbaar en gangbare strikte onderscheidingen in de overgeleverde taal kunnen gaan aanvoelen als beklemmend. Een voor de hand liggende uitweg is dan om nieuwe woorden te verzinnen of bestaande woorden een andere betekenis te geven. Dat zien we gebeuren binnen de genderbeweging en bij Levinas en, in zijn voetspoor, Ramona Rat.

Binnen de genderbeweging wordt het laatste decennium actief gezocht naar nieuwe woorden om de sterke worteling van binariteit in de taal te verzachten. Omdat in de meeste talen die tweedeling diep in de persoonlijke voornaamwoorden (zij, hij, hem, haar) verankerd zit, richten de inspanningen zich voor een groot deel op het lanceren van nieuwe, non-binaire persoonlijke voornaamwoorden.

In Zweden lijkt dat aardig gelukt te zijn. Journalist Sander Becker vertelt daarover in zijn artikel Is het Nederlands klaar voor het genderneutrale ‘Hen loopt’?: “Begin deze eeuw ging de Zweedse lhbtqi+-gemeenschap naast ‘han’ (hij) en ‘hon’ (zij) het genderneutrale ‘hen’ promoten. Met succes: het woord kreeg veel media-aandacht en sloeg aan. In 2014 werd ‘hen’ opgenomen in het woordenboek van de Zweedse academie. Het woord heeft twee betekenissen: het kan verwijzen naar een persoon van wie het gender irrelevant is – zeg maar de ‘hij/zij’ uit een personeelsadvertentie – of het duidt op een non-binair individu.” De Zweedse media maken veel gebruik van ‘hen’. Becker wijst erop dat het succes van ‘hen’ in Zweden deels te verklaren is doordat het woord maar één klinker verschilt van ‘han’ en ‘hon’, waardoor het niet zo opvalt. Dat komt de acceptatie ten goede. Een vergelijkbaar voordeel heeft het Engels met de woorden ‘they/their’, die behalve als ‘hen/hun’, ook non-binair vertaald kunnen worden als ‘die/diens’. Die laatste betekenis heeft historische wortels. Al sinds de Middeleeuwen kun je in het Engels naar een algemeen persoon verwijzen met ‘they’, ongeacht het geslacht en dat helpt het hedendaagse gebruik van het woord als genderneutrale aanduiding.

Voor het Nederlands ligt het moeilijker omdat een vloeiende verbinding met de geschiedenis (zoals in het Engels) of met bestaande woorden (zoals in het Zweeds) niet voorhanden is. Becker vertelt over een poging van het Transgender Netwerk Nederland tot een gender-update van de Nederlandse taal: “In 2016 hield de stichting een enquête onder 500 non-binaire Nederlanders. Deelnemers konden kiezen uit drie alternatieven voor de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden hij/hem/zijn en zij/haar/haar. De opties waren: die/die/diens, of hen/hen/hun of dee/dem/dijr. Nummer twee won. Concreet levert dat zinnen op als: ‘Hen heet Amandla Stenberg. Ik ken hen van hun blog.’ Veel respondenten vonden ook ‘die’ prima als onderwerp: ‘Die heet Amandla.’” .

Taalkundige Marc van Oostendorp is vrij sceptisch over dergelijke pogingen tot het kunstmatig creëren van genderneutrale voornaamwoorden. “Ze vormen een systeem, een conservatieve kracht. Daar doe je weinig aan.”  Die verander je niet zomaar omdat ze in het fundament van een taal zitten ingebakken. Toch is op papier de wijziging in Nederland deels doorgevoerd. Van Dale ging overstag en heeft ‘hen’ als verwijzing naar een non-binair persoon inmiddels in het woordenboek opgenomen. Het ANP, leverancier van vrijwel alle media, neemt genderneutrale voornaamwoorden van het Transgender Netwerk Nederland over, met “hen” of “die” voor non-binaire personen.

Daarnaast blijven in de publieke discussie over genderdiversiteit nieuwe gebruiken en woorden opduiken die moeten helpen de nieuw gevoelde vloeibaarheid van gendergrenzen zichtbaar te maken. Zo vertellen de middelbare school docenten Borsboom en Draaisma  dat het op hun school voor leerlingen niet alleen steeds gebruikelijker is om gewenste voornaamwoorden boven hun digitale profiel of achter hun e-mailhandtekening in te voegen, maar ook dat docenten en leerlingen nieuwe aanspreekvormen voor de docent bedenken zoals ‘mevreer’ of ‘menouw’.

Als Levinas, zoals we zagen, soms gebruikelijke tegenstellingen relativeert of ongebruikelijke combinaties creëert, kan hij vaak niet uit de voeten met de woorden die voorradig zijn in het overgeleverde arsenaal van de taal. Hij moet dan nieuwe woorden creëren, of bestaande woorden van een nieuwe betekenis voorzien. Waar hij morrelt aan de traditionele scherpe grens tussen subject en object zoekt hij, zoals we verderop zullen zien, bijvoorbeeld zijn toevlucht tot het woord ‘plaatsvervanging’. Als hij op zijn eigen manier met passiviteit aan de slag gaat gebruikt hij graag de uitdrukking ‘passiever dan passief’ .

Soms is het niet Levinas zelf, maar een interpretator van zijn werk die op basis van de redenering van Levinas uitkomt bij nieuw taalgebruik. We zullen zien dat dat geldt voor Ramona Rat. Naar aanleiding van het in elkaar schuiven van binnen en buiten door Levinas stelt zij voor om te spreken over ‘opened-up interiority’ , waarbij, zoals we zagen, “the interiority of the self is not its own, but is given through the other” . In het Nederlands zou je kunnen zeggen dat het zelf ‘binnenstebuiten’ wordt gekeerd, of ‘buitenstebinnen’.

Irritatie daarover

Vervaging van vertrouwde concepten kan ongemak oproepen, en de confrontatie met kunstmatige nieuwe woorden of woordbetekenissen kan geforceerd aanvoelen en daardoor irriteren. Zowel tegenover de genderbeweging als tegenover Levinas treden die reacties inderdaad op. Als het gaat om de dynamiek van de genderbeweging zijn de geïrriteerde reacties bijna dagelijks met gemak uit de media te scheppen. Een greep hieruit:

“Niks mis met ‘zwanger mens’, maar waarom moet ‘zwangere vrouw’ daarvoor wijken?” 

“De begrippen vrouw en man zijn van ons allemaal, net als moeder en vader. Eicel en zaadcel: wie is er niet groot mee geworden?”

“Zo wordt ‘vrouw’ ineens uit het woordenboek geschrapt.” 

“De Franse taal gaat ten onder als het bestaan van genderneutrale voornaamwoorden wordt erkend.” 

“Kunnen we dan niet beter het verschijnsel taal opheffen?” 


Journalist Menno Sedee stelt vast dat non-binaire mensen in Nederland blijkbaar nog veel ongemak oproepen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau berekende in 2018 dat 20 procent van de volwassen Nederlanders vindt dat er “iets mis is met mensen die zich geen man of vrouw voelen”. Bijna de helft vindt het “belangrijk om te weten of iemand man of vrouw is” . Kennelijk werken ideeën, opvattingen en gevoelens over wat dat dan is, ‘man’ of ‘vrouw’ sterk door. We hebben ze allemaal – en doorgaans koesteren we ze.

Voor wat betreft het woordgebruik van Levinas volsta ik voor dit moment met te wijzen op mijn eigen regelmatig opduikende scepsis en irritatie. Als ik lees over ‘een relatie zonder relatie’, de ‘onkenbaarheid van het gelaat’ of vergelijkbare paradoxale uitspraken over het ‘thematiseren van het onthematiseerbare’, gaat het dan nog ergens over? Of is dit alleen nog maar woordenspel? Hoe vaag kun je zijn? Misschien vormen deze vragen voor mij wel het motief tot het schrijven van dit artikel.

2. Een gemeenschappelijke noemer voor die parallellen: ontologische (on)zekerheid

De vervaging van traditionele concepten, de creatie van nieuwe woorden of woordbetekenissen en het daarmee gepaard gaande ongemak kunnen onder de noemer gebracht worden van ‘ontologische onzekerheid’. Of omgekeerd: het verlies van ‘ontologische zekerheid’, waarbij ontologische zekerheid grof gezegd staat voor het bezit (bij individuen of groepen) van een stevige en stabiele identiteit die niet gediend is van te veel verandering. Maar deze omschrijving is te grof om dienst te kunnen doen in dit artikel. Als we preciezer willen zijn vallen er twee scholen te onderscheiden die het begrip ontologische zekerheid verschillend invullen: de existentialistische variant en de epistemologische variant. Door hieronder de beide varianten kort te beschrijven en vervolgens de keuze te maken voor de epistemologische variant probeer ik duidelijk te maken hoe ik het begrip ontologische zekerheid zal gebruiken, en dus ook het tegendeel ervan, de ontologische onzekerheid.

De existentialistische opvatting van ontologische zekerheid

Er is de laatste twintig jaar een explosie van boeken en artikelen die zich presenteren als ‘ontologische zekerheid literatuur’. Deze bestrijkt zulke verschillende terreinen als internationale relaties, psychiatrie, en sociologie. Door de verscheidenheid aan onderwerpen is de spraakverwarring in deze literatuur soms groot, en dus ook de betekenis van het woord ontologische (on)zekerheid. Maar onder meer door inspanningen van Karl Gustaffson en Chris Rossdale is het mogelijk om in de ontologische zekerheid literatuur de existentialistische variant af te grenzen van de epistemologische variant van ontologische zekerheid.

De term ontologische zekerheid is afkomstig uit de existentialistische richting. Hij is rond 1960 gemunt door de psychiater Ronald Laing in zijn boek The Divided Self, met de bedoeling om een existentialistische benadering van de psychoanalyse te formuleren. Over ontologische zekerheid zegt Laing het volgende: “Het individu (…) kan zijn eigen zijn ervaren als echt, levend, heel; in gewone omstandigheden als zodanig onderscheiden van de rest van de wereld dat zijn identiteit en autonomie nooit in het geding zijn; als een continuüm in de tijd; als in het bezit van een innerlijke consistentie, substantie, echtheid en waarde; ruimtelijk samenvallend met het lichaam; en, gewoonlijk, begonnen met of rond de geboorte en vatbaar voor uitwissing door de dood. Het heeft dus een stevige kern van ontologische zekerheid” .

Je zou kunnen zeggen: een ontologisch zekere persoon is voor Laing een mens uit één stuk, beschikkend over een onwrikbare stabiele identiteit. En in die manier van zijn, benadrukt Laing, vindt een mens de mogelijkheid om authentiek met andere mensen om te gaan en een maatschappelijk leven te leiden. Dat Laing in zijn opvatting van ontologische zekerheid geïnspireerd is door de existentialistische filosofie blijkt uit zijn aandacht voor de eindigheid van het menselijke bestaan en de angst die de confrontatie daarmee bij de mens kan oproepen. Oog in oog daarmee moeten we ons realiseren, aldus Laing, dat absolute zekerheid onbereikbaar is en we geen volledige controle hebben over wat ons overkomt. De stevigheid van het autonome subject, ofwel: de ontologische zekerheid, stelt ons in staat om daarmee te dealen. In dit verband verwijst Laing naar de notie van ‘the courage to be’, afkomstig uit het gelijknamig boek van de existentialist Paul Tillich die het belang benadrukt van “confrontatie met angst en de mogelijkheid om ondanks dergelijke angst een gevoel van ontologische zekerheid te bereiken” .

Het woord ‘ontologisch’ wordt hier bijwoordelijk gebruikt, in de zin van ‘betreffende de wijze van zijn’. De etymologie van het woord ontologie laat dat toe, omdat het samengesteld is uit de Griekse woorden ontos (genitivus van ‘on’ dat vertaald kan worden als ‘bestaan’ of ‘zijn’) en logos, dat wil zeggen ‘leer, ‘duiding’, of ‘uitleg’; samengevoegd dus: leer over (de wijze van) bestaan. Ontologische zekerheid betekent dan: de zekerheid van het subject omtrent zijn wijze van zijn. De term is dus afkomstig uit de hoek van de psychiatrie, en daar had hij betrekking op individuen. Maar vervolgens heeft het begrip ingang gevonden op allerlei andere terreinen, waar het behalve op individuen ook op groepen mensen of staten werd toegepast.

De socioloog Anthony Giddens introduceerde de term in de sociologie. Ontologische zekerheid staat bij Giddens voor het gevoel van identiteit en oriëntatie dat mensen in de samenleving ontlenen aan juridische, culturele en existentiële narratieven, opgevat als tot routine geworden praktijken van het dagelijks leven, waardoor je daar je weg weet te vinden. Rossdale legt uit: “De samenhang van deze praktijken en het narratief waaromheen ze zich vormen worden van cruciale betekenis voor het vermogen van een mens om te handelen, en om voldoende vertrouwen te hebben in de ruimte die het narratief biedt voor het maken van keuzes en doen van interventies” . Van hieruit is het existentialistische concept van ontologische zekerheid vervolgens uitgewaaierd naar en uitbundig gebruikt op het terrein van de wetenschap van de internationale relaties (IR). IR-studies zetten een grote stap door de noties van ontologische zekerheid of onzekerheid toe te passen op staten, afhankelijk van de mate van het vertrouwen dat ze hebben in zichzelf en de internationale rechtsorde. Zo kon ontologische zekerheid de betekenis krijgen van de zekerheid van een staat omtrent zijn bestaan en wijze van handelen.

De epistemologische opvatting van ontologische zekerheid

De andere manier van gebruik van de woordcombinatie ontologische zekerheid grijpt aan op interpretatie van het onderdeel ‘on’ (in ontologie) niet als ‘zijnswijze’ maar als ‘dat wat is’, het zijnde. Ontologie is dan ‘uitleg van dat wat is’, ofwel: verheldering van al het zijnde, waarbij de verheldering onder andere plaatsvindt door dat wat is (de zijnden) in te delen in niveaus en categorieën. Deze ontologie claimt inzicht te hebben in de wereld, en is dus epistemologisch van aard. In lijn daarmee wordt ontologische zekerheid dan: het gevoel dat de voorhanden uitleg van wat is klopt, dat de ordening van de wereld die de ontologie aanbrengt overtuigend is. De epistemologische variant van ontologische zekerheid is veel ouder dan de existentialistische, hij sluit aan bij de betekenis die het woord ontologie al sinds mensenheugenis heeft, althans in het Westen vanaf de Oude Grieken. Al tweeënhalf duizend jaar lang is ontologie in de betekenis van uitleg over en ordening van zijn en zijnden een wezenlijk onderdeel van de westerse filosofie.

Ook deze variant van ontologische zekerheid maakt gebruik van routines en verhalen en zingevende constructies. Maar die zijn minder gericht op de inbedding van een praktisch bestaan, en meer op het verwerven van kennis. De epistemologische inzet van deze routines blijkt daaruit dat logische verheldering en ordening centraal staan en er een cognitieve claim vanuit gaat. Ik denk dat Chris Rossdale ontologische zekerheid in deze betekenis gebruikt in zijn artikel Enclosing Critique: The Limits of Ontological Security. Sprekend over ontologische zekerheid stelt hij dat “door bepaalde aannames en routines met gezond verstand te benaderen, en door te vertrouwen op de stabiliteit van deze routines, zijn handelende mensen in staat om narratieven en plannen te creëren zonder voortdurend geconfronteerd te worden met de willekeurige aard van hun uitgangspunten” . Uit de nadruk die Rossdale legt op ‘gezond verstand’ bij het bereiken van ontologische zekerheid leid ik af dat in zijn opvatting de ordening die geboden wordt door aannames en routines overtuigend moet zijn voor het verstand – hoe oppervlakkig dan ook – en daarmee cognitieve geldigheid claimt.

De kennisclaim is kenmerkend voor ontologische zekerheid in de epistemologische zin van de woordcombinatie. Deze variant van ontologische zekerheid pretendeert zekerheid te hebben over wat is en over de inrichting van de wereld. De ontologische zekerheid ziet de wereld als een kloppend geheel dat kenbaar is. Voor het bereiken van die sluitende inrichting steunt deze epistemologische ontologie op een synthetisch eenheidsdenken: alle elementen, categorieën en niveaus van de gedachte orde worden door al dan niet hiërarchische lijntjes verbonden met het hoogste principe van de ordening (vaak God, maar het kan ook de Natuur zijn) en met elkaar. Verder valt men voor het invullen van de diverse onderscheiden categorieën terug op de ‘essentie’ van iedere categorie zijnden. Die verkrijgt men door een proces van abstraheren van de werkelijk bestaande exemplaren van die categorie. Zo ontstaat er dus voor de categorie vrouw een ‘essentie van de vrouw’ en voor de categorie man een ‘essentie van de man’, als abstracties van de reëel bestaande vrouwen en mannen.

Hoezeer dit afwijkt van de existentialistische ontologische zekerheid is af te leiden uit de weerzin die Laing vertoont tegen de epistemologische variant. In zijn verdediging van de existentialistische ontologische zekerheid wijst hij op het fundamentele karakter van het existentialistische zelfgevoel ten opzichte van traditionele filosofie: “Het (het zelfgevoel, NvdV) bestaat voorafgaand aan de moeilijke wetenschappelijke of filosofische discussies over hoe een dergelijke ervaring mogelijk is of hoe die moet worden verklaard” . Duiding van het eigen bestaan gaat voor de existentialisten vooraf aan uitleg over de wereld in termen van essenties.

Keuze voor de epistemologische variant

De pretenties van de traditionele epistemologische ontologie over een gekende wereldorde kunnen inderdaad heel afstotend zijn, en ontologische zekerheid in epistemologische zin kan arrogante en beklemmende vormen aannemen. Niet voor niets wordt het denken in categorieën van zijnden vaak treffend aangeduid als ‘hokjesdenken’. Toch kies ik in het vervolg van dit artikel voor het gebruik van de woordcombinatie ontologische zekerheid in epistemologische zin, en dus niet voor het gebruik van ontologische zekerheid in existentialistische zin zoals recent veel gebruikt in psychiatrie, sociologie en internationale relaties.

De twee redenen daarvoor hangen met elkaar samen. In de eerste plaats is er de historische dominantie van de epistemologische invulling van ontologische zekerheid ten opzichte van de existentialistische invulling daarvan. Hoewel de woordcombinatie ontologische zekerheid gemunt is door de existentialisten is ‘zekerheid’ en het streven daarnaar ook uitstekend te koppelen aan ontologie in epistemologische zin. Als dan die epistemologische ontologie ook nog eens al duizenden jaren meegaat – tegenover een aantal decennia voor de existentialistische ontologie – en vele generaties in het Westen daar hoe dan ook houvast aan hebben gehad, dan ligt het voor de hand om die invulling van ontologische zekerheid als uitgangspunt te nemen.

Dat geldt des te meer omdat we zagen dat de gelijkenis op het eerste gezicht die we vaststelden tussen de dynamieken van Levinas en die van de genderbeweging mede benoemd werd in termen van ‘vervaging van traditionele concepten’. Het woord traditioneel daarin verwijst naar eeuwenoude overgeleverde opvattingen. Dan gaat het dus per definitie over de ontologische zekerheden met kennisclaims, omdat de existentialistische concepten niet oud genoeg zijn.

3. Herformulering van de stelling in termen van ontologische zekerheid

Aan het begin van de vorige paragraaf gaf ik aan dat de geconstateerde verschijnselen van vervaging van traditionele concepten, het zoeken naar nieuwe woorden en de irritatie daarover goed te bespreken zijn in termen van ontologische (on)zekerheid. Ik vind het ook wenselijk om dat te doen, omdat ontologie een grote rol speelt in de duizenden jaren oude westerse filosofische traditie die tot in onze dagen doorwerkt. Door het gebruik van de term ontologie kan makkelijker naar die traditie verwezen worden, en zal blijken dat zowel de opstelling van Levinas als de dynamiek van de genderbeweging aan begrijpelijkheid winnen wanneer de context van de traditionele ontologie erbij betrokken wordt.

Voor de helderheid bleek het nodig in de vorige paragraaf om de ontologische zekerheid die ik op het oog heb af te grenzen van de existentialistische ontologische zekerheid. Nu duidelijk is dat het me gaat om de epistemologische variant van ontologische zekerheid wil ik mijn oorspronkelijke stelling opnieuw formuleren en wel als volgt:

De genderdiscussie enerzijds en het denken van Levinas in de interpretatie van Ramona Rat anderzijds lijken op elkaar in de effecten op ontologische zekerheid die ze teweegbrengen.

Deze herformulering stelt me in staat om voor de onderbouwing van de stelling gebruik te maken van de termen ontologische zekerheid en ontologische onzekerheid. De onderbouwing zal bestaan in uitdieping van de drie genoemde verschijnselen – conceptvervaging, nieuwe taal en daaruit voortvloeiende irritatie –, eerst voor de genderbeweging (paragraaf 4), daarna voor Rats presentatie van Levinas (paragraaf 5). Ik onderzoek voor beide dynamieken welk streven aan de conceptvervaging en het nieuwe taalgebruik ten grondslag ligt en wat het motief is voor dat streven. In de evaluatie die daarop volgt (paragraaf 6) stel ik vast dat de genderbeweging en Levinas inderdaad parallel aan elkaar streven naar het loslaten van ontologische zekerheid, en dat ze beide daarin gemotiveerd worden door een perspectief van bevrijding. In hoeverre de resultaten van dat streven gelijklopen is de vraag.

4. Problematisering van categorieën in de genderbeweging


Vervaging van traditionele concepten

Voor zover er in het genderdebat sprake is van vervaging van concepten dringt zich de verwijzing naar de ontologische traditie continu op. Die vervaging komt namelijk in de genderliteratuur vaak tot uitdrukking in de afwijzing van wat we al eerder noemden ‘hokjesdenken’. Daarbij gaat het concreet meestal om de opdeling van de mensheid in strak biologisch en cultureel afgegrensde categorieën van mannen en vrouwen. Maar gekarakteriseerd als een manier van denken verwijst hokjesdenken regelrecht naar de klassieke ontologie, dus naar een veel bredere praktijk van categorisering dan alleen de onderscheiding tussen man en vrouw. Die probeert immers álle zijnden – van hemellichamen tot zandkorrels, van God tot engelen, en van mensen tot insecten – op grond van hun eigenschappen in te delen zijnscategorieën, vaak op hiërarchische wijze geordend, lopend van hogere naar lagere zijnsvormen.

Het woord ‘hokjesdenken’ klinkt misschien weinig respectvol, en met het oog op de gerichtheid op afbakening van categorieën wordt de ontologie soms, wat neutraler, aangeduid als ‘categorietheorie’. Maar ‘hokjesdenken’ voldoet ook uitstekend om aan te geven wat er gebeurt. Hoe dan ook stel ik vast dat, waar uitleg wordt gegeven over wat er in de genderbeweging gebeurt, uitbundig gebruik gemaakt wordt van het woord ‘hokjes’. Journalist Sander Becker vertelt bijvoorbeeld dat non-binaire personen mensen zijn “die zich niet thuisvoelen in de binaire hokjes man of vrouw” , en Menno Sedee dat “intersekse betekent dat iemands lichaam (zichtbaar of onzichtbaar) niet in het hokje man of vrouw past” . En voor wie denkt dat vooral journalisten graag het woord ‘hokjes’ gebruiken, is er de uitspraak van filosoof Frank Meester naar aanleiding van zijn laatste boek Waarom we de wereld niet rond kunnen krijgen: “Zo zitten we in elkaar, ja. We denken allemaal in hokjes, maar krijgen nooit alles erin opgeborgen” . Dat het zich regelmatig richt tegen de overgeleverde ontologische categorieën blijkt als men niet het woord ‘hokje’ gebruikt maar spreekt over “een groeiende groep mensen zich niet meer bij nauw gedefinieerde genderidentiteiten thuisvoelt.”

Nu kun je daar op twee manieren mee omgaan, die ik wil benoemen als minder en meer reflexief. De minder reflexief ingestelde genderactivisten kunnen heel goed leven met hokjes. Zij richten zich vaak niet tegen het denken in hokjes op zichzelf, maar ze zijn tegen de definitie van de inhoud van de hokjes of willen van hokje wisselen. De meer reflexieve genderactivisten stellen het bestaan van hokjes ter discussie, zij keren zich tegen het hokjesdenken zelf. Deze groep realiseert zich dat de klassieke ontologie een lange geschiedenis heeft met de pretentie een noodzakelijke natuurlijke of goddelijke orde te vertegenwoordigen. Voor deze groep staat er dus meer op het spel dan voor de eerste groep.

Sommige genderactivisten zonder bezwaar tegen de twee (of, met de homoseksuele vrouwen en mannen erbij: vier) bestaande hokjes willen gewoon op een soepele manier van hokje kunnen wisselen. Het gaat hen erom dat je een duidelijke keuze maakt voor een van de twee (of vier) hokjes. Publicist Stephan Sanders beschrijft grappig hoe dat werkte ten tijde van zijn coming out als homoseksueel. Destijds deed niemand moeilijk over zijn nieuw ontdekte geaardheid, Sanders werd zelfs gestimuleerd om dit te omarmen. In die zin was hij vrij, maar hij voelde zich toch tegelijkertijd gevangen, “nu in de homoseksuele rol, waaraan je je ook consequent te houden hebt” volgens de omstanders. Het voelde als een uitlevering “aan de bibliothecarissen van de seks, die onze gedachten categoriseren en ons gedrag van labels voorzien” . Het oude denken in termen van categorieën is hier springlevend.

Anderen hebben eveneens niks tegen hokjes, maar vinden het problematisch dat het overgeleverde denken slechts ruimte laat voor twee hokjes als het gaat om het biologische geslacht: die van man en vrouw, terwijl er behoefte is aan meer tussenschakeringen. Dan wil men eigenlijk meer hokjes voor het definiëren van de geslachtsidentiteit. De Nederlandse Transgenderwet is voor degenen die strijden tegen de strakke dichotomie van slechts twee alternatieven een doorn in het oog. Want in de Transgenderwet staat dat voor geslachtswijziging personen de overtuiging moeten hebben tot “het andere geslacht” te behoren. Maar daar kom je, aldus de non-binaire Senn van Beek , lang niet altijd mee uit, want van alle Nederlanders identificeert 3 tot 6 procent zich niet (helemaal) als man of vrouw dus twee hokjes voldoen niet voor hen. De voorgenomen aanpassingen van die wet zullen erin voorzien dat iedereen zijn geslacht voortaan zelf kan bepalen, maar dat kent vooralsnog slechts twee smaken: man of vrouw.

Een aantal vrouwelijke schrijvers die op vrouwen vallen vinden ‘lesbisch’ voor zichzelf te strikt klinken , want gekoppeld aan een van de twee polen man en vrouw, maar zij hebben niets tegen andere hokjes, bijvoorbeeld met de labels gay, queer of genderdivers. Hadas Itzkovitch interviewt vier 25-jarige lhbtiq+’ers  waarvan een spreekt van “tinten van lhbtiq+-identiteit” en een ander zegt “ik val echt op mannen én vrouwen, en trouwens alles wat daartussen zit”, en het klinkt alsof dat tussenliggende best in hokjes mag. Hokjes blijven in die uitspraken hoe dan ook een rol spelen bij de bepaling van identiteit.

Ingrijpender is het wanneer niet alleen de hokjes, maar het hokjesdenken zelf voorwerp van reflectie en kritiek worden. Dat gebeurt bij de meer reflexieve genderactivisten. Daartoe reken ik antropoloog Rahil Roodsaz, die samen met collega Katrien De Graeve het boek Intieme revoluties: tegendraads in seks, liefde en zorg samenstelde, waarin wetenschappers, schrijvers en kunstenaars het revolutionaire potentieel van seks-, liefdes- en zorgrelaties onderzoeken. Zij bespreken het problematische karakter van categorisering, bijvoorbeeld als ze het hebben over de standaard van normaliteit die door hokjesdenken wordt gezet. Door die standaarden, zoals de traditionele invulling van de termen ‘man en vrouw’ “blijft er weinig ruimte over om te onderzoeken of je zelf gevoelens en verlangens hebt die van dit verhaal afwijken. Die verrassend of vervreemdend zijn, omdat je ze niet van jezelf had verwacht. Tegelijkertijd kan zo’n verhaal ervoor zorgen dat je denkt de ander van tevoren al volledig te kunnen begrijpen: jij bent een vrouw, dus je wilt dit. Jij bent een man, dus je zult dat wel lekker vinden. Of: jij bent mijn kind, dus kan ik jouw behoeftes volledig kennen. Hierdoor krijgt je partner, vriendschappelijke relatie of kind geen kans om een beetje anders of vreemd te zijn”. Hier wordt duidelijk dat niet alleen de hokjes, maar juist ook het denken in hokjes problematisch kan zijn. Dat zorgt voor vastleggen van essenties en het dichtmetselen van identiteiten waardoor mensen zich opgesloten kunnen voelen. Een uitweg uit de hokjes vergt zo bekeken dus een heel andere manier van denken. Terwijl het categoriserende denken zo vertrouwd en natuurlijk aanvoelt – omdat het aansluit op de eeuwenoude ontologische traditie – moet je je gaan afvragen of die vanzelfsprekendheid wel terecht is.

Die vraag wordt dan ook gesteld door de meer reflexieven. Zij gaan in de fundamenten van ons denken op zoek naar mogelijk problematische vooronderstellingen die ons vatbaar maken voor het hokjesdenken. Roodsaz en De Graeve raken daaraan als ze zeggen dat we toch vaak veronderstellen “dat sommige relaties natuurlijker, ‘oorspronkelijker’ of ‘echter’ zijn dan andere” . En Miriam Rasch wijdt haar boek Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme aan het bestaan van onterechte vooronderstellingen op een veel breder vlak dan alleen gender, maar ze maakt duidelijk dat het als vanzelfsprekend beschouwen van traditionele opvattingen ook het terrein van gender raakt: “binariteit is helemaal geen gegeven maar een conventie” . Met andere woorden: daar kun je ook weer vanaf. De meer reflexieve genderactivisten plaatsen dus vraagtekens bij de gedachte dat de categorieën van de ontologie (de hokjes van het hokjesdenken) een onomstotelijk gegeven zijn die met elkaar een onomstotelijke orde vormen. Zij stellen daarmee ook de instanties ter discussie die veelal als initiator, oergrond of garantsteller van die orde worden opgevoerd: God of de natuur. De hokjes zijn man-made. Daarmee valt voor deze reflexieven ook de gedachte weg die traditioneel verbonden is met de schepping door God of de natuur, namelijk dat de schepping een sluitend geheel vormt, een totaliteit, die te kennen is en te doorgronden.

De stap die bij veel reflexieven gebruikelijk volgt op deze relativering van de traditionele ontologie is het voornemen of de oproep tot het formuleren van een ander denkmodel dat de geslotenheid van het traditionele model moet doorbreken. Rogier van der Wal doet dat bijvoorbeeld in zijn bespreking van Frictie als hij zegt: “Niet alles is kwantificeerbaar, er is een surplus dat aan categorisering ontsnapt, wat door John Cheney-Lippold in We are data ‘the else’ genoemd wordt (…). Het onzegbare werpt een grens op voor dataficatie: niet alles is vertaalbaar in data en niet alles hoeft helemaal begrijpelijk te zijn” . Waarbij we data als afgeronde stukjes kennis gerust in verband kunnen brengen met de hokjes van de categorieën waarin ze gedefinieerd worden. “Uiteindelijk’, zegt Miriam Rasch, “is de mens en diens verhaal belangrijker dan data” . Daarmee claimt ze voor de mens een vrijheidsgraad ten opzichte van de determinatie door data.

Een implicatie van deze wending in het denken die de geslotenheid achter zich wil laten is dat er geen geheel meer is waar het denken grip op kan vestigen. Als de totaliteit breekt, gaan ons dingen ontglippen. De pretentie van volledig begrip van mensen en dingen, kenmerkend voor millennia van filosofie, wordt dan losgelaten. Roodsaz haalt in dit verband de Portugese dichter Fernando Pessoa aan die zegt dat liefde nooit samen kan gaan met volledig begrip van jezelf of de ander. Ik ben geneigd ook Ian Morris te rekenen tot deze reflexieve groep genderactivisten. We zagen eerder dat die niet uit de voeten kon met de traditionele strikte tweedeling van man en vrouw: “Zo zwart-wit is het voor mij nooit geweest: ik heb het ene in het andere geabsorbeerd, ik ben nu een beetje van alle twee”.

Nieuwe taal

Bezwaar tegen bestaande hokjes kenmerkt alle genderactivisten, maar zojuist zagen we dat bij de vervaging van de grenzen van de hokjes het sommigen erom gaat nieuwe hokjes te creëren, terwijl anderen (de meer reflexieven) het denken in hokjes zelf ter discussie stellen. Datzelfde onderscheid komen we tegen als het gaat om de roep om nieuwe taal. De eersten zoeken vooral naar nieuwe woorden, namelijk voor nieuwe hokjes; voor de tweeden is het hele aanduidingssysteem in het geding.

Een voorbeeld van de eerste benadering is de transvrouw die zegt: “Transvrouw klinkt mij te medisch, daarom bedacht ik een nieuwe definitie: Tranja! Ik vind labels best fijn; het helpt me te definiëren wie ik ben” . De groep schrijfsters die we al tegenkwamen en die liever niet meer het woord ‘lesbisch’ gebruikt maar wel de woorden gay, queer of genderdivers, kiest ook voor deze benadering.

Voorbeelden van meer ingrijpende taalvernieuwing zijn in de eerste paragraaf gegeven. Denk aan het genderneutrale ‘hen’ of probeersels als ‘mevreer’ en ‘menouw”. Kenmerkend voor deze nieuwe woorden is dat er misschien nog wel categorieën zijn, maar dat die zodanig worden opgerekt dat ze een meer open karakter krijgen waar plaats is voor een in principe oneindig aantal varianten. Dat daarmee meer in het geding is dan alleen een aantal nieuwe woorden formuleert de kritische taalwetenschapper Van Oostendorp als hij stelt dat de opkomst van de genderneutrale voornaamwoorden niet gezien kan worden als een organische ontwikkeling, maar als iets uitzonderlijks. “We bepalen met z’n allen: de taal gaat nu deze richting in omdat we vinden dat dat nodig is. Die bewuste interventie in hoe de taal zich ontwikkelt komt zelden voor, en zeker niet als het gaat om persoonlijke voornaamwoorden. Die veranderen zelden omdat ze in het fundament van een taal zitten ingebakken.”  Sjoerd de Jong, filosoof en ombudsman van NRC, ziet zijn krant worstelen met gender en met wat ‘genderkritiek’ is gaan heten. Hij stelt vast dat hier filosofische vragen onder liggen die hij graag wil benoemen, om verwarring over het begrip gender op te helderen . Hier is, met andere woorden, wellicht sprake van een kantelend wereldbeeld.

Irritatie en weerstand

In de irritatie die de genderdiscussie oproept weerspiegelen zich de twee trends: bij sommigen blijft die beperkt tot irritatie over nieuwe woorden, anderen zijn daarnaast geïrriteerd over het feit dat met de genderdiscussie een heel wereldbeeld op het spel wordt gezet.

Het gebruik van nieuwe woorden kan geforceerd aanvoelen. Taalkundige Marc van Oostendorp benoemt die irritatie naar aanleiding van een gesprek op de radio over presentator Raven van Dorst, die zichzelf als non-binair identificeert: “Alle gesprekspartners deden hun best de juiste voornaamwoorden te gebruiken, maar het voelde geforceerd”. Dat het in die gevallen alleen gaat over woorden en niet over de categorieën op zichzelf kan blijken uit het NRC-commentaar naar aanleiding van genderneutrale filmprijzen: “Kun je genderneutraler worden zonder het reliëf tussen mensen plat te slaan met neologismen zoals ‘mensen die menstrueren’ in plaats van ‘vrouwen’? Het blijft waken voor het ontkennen van gemiddelde verschillen tussen mannen en vrouwen, of het van bovenaf opleggen van genderneutraal taalgebruik en newspeak” .

De dieper liggende weerstand die zich stoort aan het feit dat een complete zijnsorde (ontologie) wordt bedreigd komt misschien het beste tot uitdrukking in het bezwaar van ‘intrinsieke ongeordendheid’ dat sommige christelijke kerken hanteren. Die uitdrukking is niet van recente datum, en wordt al veel langer in stelling gebracht door de kerken tegen het verschijnsel van de homoseksualiteit. Maar het woord geeft goed aan dat in de beleving van sommige groepen een geheel van ordeningsprincipes aan het schuiven is. Men wordt geconfronteerd met ontologische onzekerheid. De Poolse organisatie Ordo Iuris verzet zich fel tegen de interesse die ook in Polen groeit voor de lhbti+ beweging, en is de drijvende kracht achter de de anti-lhbti+-resoluties van het Poolse parlement. Ordo Iuris woordvoerder Nikodem Bernaciak maakt duidelijk wat er wat hem betreft op het spel staat. Hij noemt in een interview  het streven van de genderbeweging “ideologisch gemotiveerd”, waarmee hij doelt op een revolutionair wereldbeeld dat het geheel van natuurrecht, gehechtheid aan patriottische waarden en aan waarden van het christelijke erfgoed van de natie” – kortom de traditionele ontologie – bedreigt. Op de vraag of Ordo’s geheel van waarden niet ook ideologisch gemotiveerd is, reageert hij bijna verontwaardigd: nee, dat is niet zo, juist omdat die orde natuur- en godgegeven is.

5. Problematisering van categorieën bij Levinas

In de eerste paragraaf hebben we een aantal voorbeelden gezien van effecten van Levinas’ behandeling van socialiteit volgens Rat, uitgedrukt in termen van vervaging van traditionele concepten, nieuwe woorden en irritatie over de vervaging en nieuwe woorden. Onderstaand ga ik dieper in op die effecten. Het zal blijken dat ook voor Levinas, net als in de genderdiscussie, de ontologische zekerheid op het spel staat.

Vervaging van traditionele concepten

Bij Levinas hoeven we er niet lang omheen te draaien. Voor de duiding van de voorbeelden van zijn vervagend taalgebruik is het in zijn geval niet nodig om onderscheid te maken tussen een minder en meer reflexieve duiding, ofwel van respectievelijk minder of meer strijd met het hokjesdenken. Levinas is er volstrekt duidelijk over dat wat hem betreft een compleet ontologisch systeem ter discussie staat. Hij bestrijdt de ontologische zekerheid. Dat kan blijken uit zijn onderbouwing, in de presentatie van Rat, van de vervagingen die we in paragraaf 1 besproken hebben en die ik stuk voor stuk zal nalopen. Om die onderbouwing te verhelderen voeg ik eerst nog een voorbeeld toe van vervaging bij Levinas, namelijk de opheffing van het verschil tussen orde en anarchie.

Orde en anarchie

Levinas, zegt Rat, wil met zijn redeneringen uitkomen bij “a movement that is outside of order” , buiten iedere orde. En buiten de orde, dat wordt heel precies uitgedrukt in de term ‘anarchie’. “Anarchie (...) is een aanduiding voor de inspanningen van Levinas om de chronologische en ontologische volgorde te verstoren” . ‘Archè’ (Grieks voor ‘begin’, NvdV) “wordt hier begrepen als oorspronkelijkheid en als principe zelf, en wordt daarom de bouwsteen van elke vorm van orde”  .

Het voorvoegsel ‘an-’ bij anarchie zou opgevat kunnen worden als het tegendeel van archè. Archè en an-archè (anarchie) zouden dan elkaars tegendelen zijn, en dus naar elkaar verwijzen en een verwijzing met een gedeeld, meer abstract, begrip met elkaar gemeen hebben. Zoals orde en wanorde met elkaar gemeen hebben dat ze, als elkaars tegendelen, beide verwijzen naar de idee orde. Bij orde is die idee gerealiseerd, bij wanorde niet, maar beide woorden hebben met die idee een relatie en delen dus iets. Maar op die manier wil Levinas archè en an-archè niet opvatten. Hij wil vermijden archè en an-archè als elkaars tegendelen te benoemen, juist omdat ze dan een relatie met elkaar gemeen zouden hebben. Het gaat hem bij an-archie dus niet om het tegendeel van archè (opgevat als ‘begin’, dus tijdscheppend). Rat legt uit: “De privatieve toon van het ‘zonder’ (het woorddeel ‘an’ van ‘an-archie’) heeft geen opheffende functie die het anarchische in het eeuwige zou transformeren, en suggereert evenmin een soort primordialiteit (in de zin van de eerste orde); in plaats daarvan breekt het de ‘logica’ van orde-denken en oorspronkelijkheid zelf af” . En: “De vorm van anarchie die zowel aan orde als wanorde ontsnapt, is anarchie die wordt opgevat als zonder oorsprong; (…) an-archie verstoort niet alleen de orde (zoals wanorde, of de betwisting van de orde zou doen), maar juist het denken in termen van orde” .

De manier waarop Levinas niet zomaar archè tegenover an-archè wenst te zetten omdat dat opnieuw een orde creëert die hij juist niet wil, is volgens Rat exemplarisch voor hoe Levinas met andere vertrouwde dichotomieën (tweedelingen) omgaat: hij weigert systematisch allerlei dualiteiten, hij wijst het denken in alternatieven af. “[H]ence we find here, once again, the refusal of dichotomies, a gesture repeated by Levinas throughout his work” . De verschillende andere paradoxen en vormen van oprekking van concepten die we tegenkwamen in paragraaf 1 kunnen nu geplaatst worden in het frame dat Levinas’ behandeling van anarchie oplevert: hij doorbreekt het orde-denken door dualiteiten te weigeren.

Actief/passief

Om die reden doet Levinas de vertrouwde tegenstelling tussen activiteit en passiviteit vervagen zoals we boven zagen. Dat is immers wat er gebeurt als Levinas de uitdrukking ‘voorafgaand aan alle passiviteit’ gebruikt, bijvoorbeeld in Anders dan zijn . Rat zegt daarover: “Met ‘voorafgaand’ suggereert Levinas niet een soort chronologische hiërarchie of volgorde van causaliteit (…) hij plaatst passiviteit niet tegenover activiteit; integendeel, hij blijft dualiteiten weigeren”. En: “Het punt is juist dat pure passiviteit verder gaat dan een keuze uit alternatieven. Door voorbij de dualiteit van passief/actief te gaan, een beweging die vergelijkbaar is met die van anarchie en orde, weigert Levinas wat hij beschouwt als een synthetische, eenheidszoekende manier van denken” . Het duidt op een doorbreking van het denken van passiviteit en activiteit als tegenhangers. En de ‘synthetische, eenheidszoekende manier van denken’ verwijst naar de klassieke ontologie, die Levinas dus afwijst.

Binnen/buiten: over subjectiviteit

Eenzelfde vervaging geldt voor de scheidslijn tussen binnen en buiten, die Levinas oprekt voorzover het de subjectiviteit van het subject betreft. Waar het gebruikelijk is om subjectiviteit te verbinden met de binnenkant van een subject, dat onderscheiden wordt van de buitenkant – waaronder andere subjecten – door de grens die ze gemeenschappelijk hebben, zegt Levinas volgens Rat, zoals we al zagen, dat het onderscheid tussen binnen en buiten verstoord wordt. “The inside is not determined by the boundaries of the outside, but the self is from the start invaded by the outside”, waarbij de ‘outside’ staat voor de ander. Zelf en ander vloeien bij de nieuwe opvatting van subjectiviteit voor Levinas tot op zekere hoogte door elkaar heen, aldus Rat. Hierdoor geraakt het subject uit zijn afgesloten binnensfeer, het wordt als het ware uit zijn centrum gestoten in een beweging van “de-positie (afzetting) die kenmerkend is voor het subject als sub-jectum, waarbij het subject niet op zijn plaats is, en in die zin buiten zichzelf als grond. Het samenspel tussen binnen en buiten dat het afgezette zelf creëert, wordt het best verwoord in Levinas’ notie van substitutie”, waarover later meer.

Hoe analoog dit is aan Levinas’ behandeling van (an)archie legt Rat als volgt uit: “Door zijn ontwrichtende karakter kan de naar binnen gerichte kant (binnenkant die dus geen binnenkant meer is, NvdV) niet in een orde worden geïntegreerd (bijvoorbeeld de orde van transcendentie, de orde van immanentie, de orde van dialectiek, enz.). Hij vertegenwoordigt, zegt Levinas, ‘een beweging’ die ‘buiten de orde’ staat. Als staande buiten de orde is de naar binnen gerichte kant anarchie: ‘On the hither side is expressed precisely in the term anarchy’. Anarchie duidt de manier aan waarop Levinas de ontwrichting formuleert, ofwel het hoe van de naar binnen gerichte kant waarnaar we op zoek zijn”.

Relatie zonder relatie

Daarmee wordt ook de uitdrukking ‘relatie zonder relatie’ wat duidelijker: het gaat Levinas bij die uitdrukking om een ontmoeting zonder een gemeenschappelijke grens of raakvlak. Opnieuw wil hij hier strakke determinatie vermijden, waartoe een grens steevast aanleiding geeft. Denken in termen van een ontmoeting van tegendelen zou zijn als het denken in termen van de oplossing van tegendelen. Zulk denken, zegt Rat, “would indeed lead to an abstract problem, as it would introduce relatedness and co-definition. This, in turn, would be a mere conceptual play of abstract notions, co-defining each other. In our view, Levinas has something different in mind”. Levinas omarmt heel bewust de paradox.

Thematiseren zonder thematisering

Terwijl Rat in haar boek bezig is met het bespreken van de boven gepresenteerde paradoxen rondom haar thema ‘socialiteit bij Levinas’, dringt zich nog een vijfde paradox op. Immers, als het zo is dat Levinas zich op allerlei manieren losmaakt van het streven naar ontologische zekerheid en de universele en abstracte termen die daarbij horen, dan raakt die tendens ook zijn behandeling van de notie socialiteit zelf. Het kan niet anders dan dat “Levinas’ filosofische standpunt (...) socialiteit de rol toekent van het ontwrichten van determinatiedrift, zonder dat zij (de socialiteit, NvdV) zelf een afzonderlijk terrein of een afgebakende essentie vormt die de ontwrichting veroorzaakt” .

Maar, bedenkt Rat zich dan, kán dat wel? Spreken van een notie en dan iets niet-determinerends bedoelen? Komt het formuleren van een notie niet uit het arsenaal van de ontologische zekerheid, net als het formuleren van een concept, het bespreken van een thema, het opstellen van een theorie? Dat is toch per definitie allemaal determinerend van aard en “onderdeel van een formeel denksysteem, en als zodanig veronderstelt het toch een zekere mate van abstractie, wat op zijn beurt een eenheidszoekend, ideëel principe inhoudt?”  Het formuleren van een notie zou dwars ingaan tegen het bij uitstek an-archische karakter van socialiteit.

Rat stuit hier op de misschien wel meest fundamentele paradox die het denken van Levinas in zich bergt. Voor ze verder kan gaan met het behandelen van socialiteit bij Levinas moet Rat dus eerst even terugschakelen naar de behandeling van deze determinatie-paradox. De vraag waarvoor die paradox haar stelt is “how we can speak in terms of notion, which usually means at least some degree of determination, when we, along with Levinas, need to sustain a resistance to the determination of the relation to the other. In other words, how can one disclose the resistance to disclosure, without damaging it? Why and how can we thematize the very impossibility of thematization?”  Voor Rat raakt deze paradox de kern van de zaak: “Now we have reached the core of the problem: the difficulty of thematizing the very impossibility of thematization”. Voor Levinas zelf was deze vraag naar de omgang met die paradox, aldus Rat, ook van wezenlijke betekenis, en zijn antwoord op die vraag dus ook. Levinas “wijst erop dat het thematiseren van de weigering van thematisering alleen een probleem wordt als men blijft denken in de logica van thematisering, door de regels van unificerende coherentie toe te passen die van toepassing zijn op thematiserende taal. Wat Levinas probeert te benadrukken is juist de noodzaak om de thematisering en haar coherentieregels te ontwrichten om de totaliserende logica ervan te weerstaan”.

Vanuit dat antwoord en de instructies die er in besloten liggen kan Rat weer doorschakelen naar haar behandeling van de notie van socialiteit: “Onze opvatting van socialiteit impliceert precies de afbraak van elk eenheidszoekend principe dat nodig zou zijn voor een universeel abstract concept”. “De notie van socialiteit duidt een relatie aan met ander(en) waarin de weerstand tegen determinatie van die ander(en) belangrijk blijft” . Dat kan bereikt worden door socialiteit te zien als iets dat voorafgaat aan determinatie en toeëigening, omdat het er altijd al was.

Nieuwe taal

Als het gaat om de zoektocht naar nieuwe taal geldt voor Levinas dat hij, op enkele uitzonderingen na, geen nieuwe woorden creëert. Over het algemeen gebruikt hij vertrouwde woorden, maar hij geeft daar een nieuwe betekenis aan. Dat geldt bijvoorbeeld voor de woorden ‘plaatsvervanging’, ‘zeggen’ en sommige persoonlijke voornaamwoorden. Geïnspireerd door Levinas geeft Rat aan de vertrouwde woordcombinatie ‘binnenstebuiten’ een nieuwe invulling.

Plaatsvervanging

Bij de bespreking van de vervaging van de grens tussen buiten en binnen in Levinas’ opvatting van subjectiviteit stuitten we op het woord ‘plaatsvervanging’. We zagen dat dat woord een plaats heeft in de pogingen van Levinas om de wederzijdse bepaling van binnen- en buitenkant te relativeren. Het woord duidt op een verschuiving van het zelf, “where the for itself is replaced by the for the other”. Deze verplaatsing schept een andere invulling van het woord ‘subjectiviteit’. In de essentialistische visie van de ontologische traditie staat het zelf in het hart van zijn subjectiviteit; door de plaatsvervanging komt het zelf buiten die kern te staan. Rat noemt het de “the deposition of the self”.

Zeggen

Het vertrouwde woord ‘zeggen’ krijgt bij Levinas een speciale betekenis als hij het naast het woord ‘gezegde’ (datgene wat gezegd is) plaatst. bij zijn pogingen om voorbij determinatie en hokjesdenken te komen herdefinieert Levinas de relatie tussen het Zeggen (le dire) en het Gezegde (le dit) . Daarbij staat het Gezegde voor datgene dat al vastgelegd is, omdat het uitgesproken is. Determinatie heeft al plaatsgevonden. Het Zeggen, daarentegen, wat Levinas op het oog heeft gaat vooraf aan iedere vastlegging. Het is niet zozeer “iets zeggen, maar het simpele ‘hier ben ik’ of ‘zie mij hier’ (me voici) van het opkomende zelf. ‘Zegging die het zeggen zelf zegt, zonder het te thematiseren, maar het eens te meer blootstellend’ (…). Op deze manier is de blootstelling van het Zeggen, zijn communicatie, iets heel anders dan thematisering. Het toont niets (op de manier waarop het Gezegde dit toont als dat), maar het is contact zonder contractering, zonder overdracht, niets gemeen hebbend, het is een opening via een antwoord” . Het Zeggen ís communicatie, maar nog veel meer is het de voorwaarde voor alle communicatie.

In dit verband creëert Levinas zelf nog wel het nieuwe woord ‘on-zeggen’ (Frans: dédire). Rat: “Het On-zeggen heeft de rol van het ontwrichten van de manier van denken in alternatieven, door het Zeggen voortdurend te redden van zijn status als louter correlaat van het Gezegde, door een verstoring, een protest”.

Persoonlijke voornaamwoorden

Belangrijke vertrouwde woorden waar Levinas volgens Rat een nieuwe betekenis aan geeft zijn de persoonlijke voornaamwoorden. Dat is interessant omdat die bij de behandeling van gender ook veel nadruk krijgen.

De vervaging van het subject door de plaatsvervanging, en het onderscheid door Levinas tussen het ‘zelf voor zichzelf’ en het ‘zelf voor de ander’ krijgt een pendant in de grammatica. Levinas verbindt die posities met twee grammatikale naamvallen: het voor zichzelf met de nominativus, de onderwerpsvorm; en het voor de ander met de accusativus, de lijdend voorwerpsvorm. Zo wordt subjectiviteit in de plaatsvervanging niet meer gedacht in termen van de woorden ego of ik, maar in plaats daarvan in termen van het woord mij.  Rat zegt daarover: “In puur grammaticale termen gesproken, zou de nominatieve vorm het subject (onderwerp) aanduiden, terwijl de accusatief het object (lijdend voorwerp) zou zijn en zou terugverwijzen naar de nominatief (subject). Levinas stelt het onderwerp echter voor als accusatief: ‘Daar ziet u de betekenis bij uitstek en de zin van het zichzelf, van het zich – de accusatief die van geen nominatief afstamt – het ware feit van zich te hervinden waar men zich verliest’”.

Binnenstebuiten

De constatering dat bij Levinas het onderscheid tussen binnenwereld en buitenwereld losser wordt, en zijn invulling van het woord plaatsvervanging als verwisseling van zelf en ander inspireert Rat tot de introductie van het woord ‘binnenstebuiten’ als aanduiding van waar Levinas op doelt. Zij verantwoordt dat als volgt: “Hoewel Levinas het nooit bespreekt in termen van de binnenstebuiten dimensie van de relatie tot de ander, vestigt hij zeker de aandacht, zoals we hebben gezien, op het zelf aan de ‘naar binnen gerichte kant (en deçà) van mijn identiteit’. Voor het doel van haar boek is het belangrijk om deze binnenstebuiten dimensie van de relatie tot de ander naar voren te brengen, zodat socialiteit later niet verward kan worden met een notie van sociale relaties gericht op de relatie zelf, of met een puur subjectivisme dat een relatief standpunt vertegenwoordigt” . Voor de zekerheid zegt ze erbij dat ze met het gebruik van de term binnenstebuiten niet de bedoeling heeft om de dichotomie van binnen en buiten te herstellen. Het gaat haar juist om de “doorbreking van de twee polen ‘binnen’ en ‘buiten’, ‘in’ en ‘uit’, zonder dat de een de ander wordt”.

Irritatie

De vervaging van concepten door Levinas kan allerlei ergernissen wekken. Ik beperk me tot de kanttekeningen van Rat. Daarnaast ga ik kort in op de ontologische onzekerheid die zijn aanval op de ontologische ozekerheid kan oproepen.

Rat spreekt zich op sommige plaatsen uit over het gebrek aan duidelijkheid bij Levinas. Zo ziet ze zich soms gedwongen, “due to a certain lack of clarity and some inconsistencies in Levinas’s thought” , om interpretatiekeuzes te maken, en daarmee zich van sommige onderdelen van zijn werk te distantiëren. Over het algemeen kiest zij dan voor de meer radicale en ontologie-kritische interpretatie. Zo keert zij zich bijvoorbeeld tegen de traditionele opvatting van socialiteit in dyadische termen , die ingaat tegen veel van Levinas’ antidualistische standpunten, maar die wel te vinden is in zijn werk.

Voor andere denkers dan Rat gaat het ontologie-kritische denken soms te ver, of dreigt het te ver te gaan. Zij tonen een misschien wel gezonde weerzin of scepsis tegenover ontologie-kritische denkers in het algemeen. Dan gaat het dus niet alleen over Levinas maar ook over bijvoorbeeld Foucault, Derrida, Baudrillard of Latour. In haar boek A Cyborg Manifesto wijst Donna Haraway op het gevaar dat aanvallen op ontologische zekerheid trauma’s en gevoelens van onzekerheid kunnen losmaken. Zoals gezegd, zij doelt daarbij niet specifiek op het werk van Levinas, maar gezien de tendens daarvan die we hebben vastgesteld kan zijn werk dat risico wel in zich bergen. Haraway waarschuwt dat bij de kritiek op stabiele en totaliserende categorieën, “we het risico lopen in eindeloze verschillen te vervallen en de lastige taak op te geven om gedeeltelijke, echte verbinding te maken” . Het gevaar bestaat dat kritisch denken à la Levinas verwordt tot “a celebration of the reign of the undetermined – of ontological insecurity as such – which would be a reign of chaos” . Het zou moeten gaan om “een zoektocht naar nieuwe levensstrategieën die de dood niet uitsluiten van het leven, maar die een leven binnen ambivalentie benadrukken”.

6. Evaluatie

Evaluerend kun je zeggen dat Levinas volgens Rat en sommige segmenten in de genderbeweging een aantal dingen gemeen hebben. Ze delen het streven naar het loslaten van ontologische zekerheid, en ze delen de motivatie voor dat streven. In hoeverre de resultaten van dat streven gelijklopen is de vraag.

Streven naar loslaten van ontologische zekerheid

Er gebeurt nogal wat, zowel bij Levinas als in de genderbeweging; er wordt getracht de ontologische zekerheid los te laten, zoveel is wel duidelijk geworden in de paragrafen 4 en 5. Kijkend naar de stelling denk ik daarom dat we die kunnen bevestigen. Zeker als we hem licht aanpassen door het woordje ‘willen’ in te voegen: Levinas volgens Rat en de genderdiscussie lijken op elkaar in de effecten op ontologische zekerheid die ze willen teweegbrengen. Vanwege de beklemming (voor de genderbeweging) of de totalisering (voor Levinas) die van de traditionele ontologie uitgaat willen zij het hokjesdenken doorbreken. Dat streven hebben Levinas en genderbeweging beslist met elkaar gemeen.

Niet dat het altijd lukt. Maar, zou je kunnen zeggen, ook die mislukkingen hebben ze met elkaar gemeen. In de genderbeweging blijkt de afwijzing van bestaande hokjes in veel gevallen te leiden tot nieuwe hokjes. En in zijn strijd tegen de ontologische zekerheid snapt Levinas ook dat het volledig afzien van determinerend orde-denken en theorie niet mogelijk is. Rat zegt niet voor niets dat “a full escape from the theoretical is impossible, and Levinas knows this well”.

Motivatie voor dat streven

Wat de genderbeweging en Rats weergave van Levinas eveneens met elkaar delen is de motivatie voor dat streven. Zij stemmen overeen in de vaststelling dat de determinatie en beklemming die ontologische zekerheid met zich meebrengt ons te veel kosten.

De genderbeweging wijst op de beklemming die uitgaat van traditionele enge omschrijvingen van identiteit en subjectiviteit, voortkomend uit een verlangen naar ontologische zekerheid. De kritiek van de genderactivisten richt zich op pogingen tot het bereiken van ontologische zekerheid, door Rossdale omschreven als inspanningen “om subjectiviteit te verzekeren, wat neerkomt op een geïntensiveerde zoektocht naar één stabiele identiteit (of die nu bestaat of niet)” . Rossdale meent dat het scherp afbakenen van subjectiviteit en identiteit kosten met zich meebrengt: dat gebeurt namelijk “langs assen van zelf en ander (…) ten koste van die anderen”. Dat wil zeggen: door uitsluiting en geweld. Immers, citeert hij Catarina Kinnvall: “De constructie van zelf en ander is bijna altijd een manier om superieure en inferieure wezens te definiëren. Het verhogen van de ontologische veiligheid voor één persoon of groep zal dus waarschijnlijk de veiligheid verminderen voor degenen die niet ingesloten worden (…)” . En Frank Dekkers, scholenvoorlichter bij Transvisie Go, stelt dat als kinderen niet vrij zijn in het beleven van hun identiteit, dit over het algemeen leidt tot meer problemen dan oplossingen.

Het levinassiaanse trefwoord voor aanduiding van de kosten van ontologische zekerheid is totalisering. Op veel plaatsen spreekt Levinas van totaliserende ontologie die ons denken en leven beheerst. Zoals we zagen heeft de opdeling van de wereld in categorieën of tegendelen die naar elkaar verwijzen voor Levinas totaliserende trekken, juist omdat die categorieën en tegendelen met elkaar een gesloten wereld vormen. Het is om die reden, zegt Rat, dat in De totaliteit en het oneindige “de breuk met het denken in dichotomieën tot uiting komt in een breuk met de totaliteit, want een alomvattende, totaliserende blik is wat de dichotomieën doet functioneren als ze naar elkaar verwijzen” .

En hoe voltrekt zich dan die kwalijke werking van totalisering? Doordat totalisering alles in termen van een bemiddelend groter geheel benoemt en daarmee de communicatie tussen mensen – door Levinas omschreven als het directe en onbemiddelde “blootstellen van de een aan de ander”  – blokkeert. Voor werkelijke communicatie – ofwel het echte spreken – is “the escape from a totalizing system of thematization”  noodzakelijk. Rat spreekt zoals we zagen ook regelmatig over ‘ontwrichting’ . Je zou het een bevrijdende opvatting van socialiteit kunnen noemen.

Resultaat van dat streven

Wat de bestrijding van ontologische zekerheid op het oog heeft, zowel in de genderbeweging als bij Levinas volgens Rat, is: bevrijding van vormen van geslotenheid (forms of closure in de termen van Rossdale ). In hoeverre wordt dat streven ook waargemaakt, in de genderbeweging en bij Levinas?

De genderdynamiek biedt reële voorbeelden van bevrijding. Naar aanleiding van de instelling van genderneutrale filmprijzen schrijft NRC in zijn commentaar dat telkens weer opvalt hoe logisch de genderontwikkelingen in de samenleving eigenlijk zijn “in een tijd waarin een groeiende groep mensen zich niet meer bij nauw gedefinieerde genderidentiteiten thuisvoelt”. We lazen al over Ian Morris en de opluchting die zij voelde. Een andere transgender vrouw, Denny Agassi, zegt over zichzelf dat zij niet overal serieus genomen wordt na haar coming out, maar dat neemt niet weg dat “I know myself to be real” . In een artikel over de toenemende gendervloeibaarheid zegt Jonathan Walford van het Fashion History Museum in Cambridge dat hij zich qua mode niet meer aan het onderscheid tussen mannen- en vrouwenkleren houdt: “It was a serious life hack to discover that we can make our own rules” .

Ten opzichte van het werk van Levinas zijn mij dergelijke dankbare getuigenissen van bevrijding uit forms of closure niet bekend. Daarom vraag ik me wel eens vertwijfeld af: is het misschien te intellectueel wat hij doet, kan zulke taal als hij gebruikt nog werkelijkheid dekken? Maar daar staat wel iets tegenover. Immers, als de genderbeweging – die dus kan bogen op concrete voorbeelden van bevrijding – nadenkt over wat ze doet en over wat nog meer nodig is, komt die precies uit op wat Levinas ook doet.

Zo benoemt Rossdale als doel van zijn artikel om gevoel te krijgen voor mogelijkheden om te vluchten van het terrein van ontologische veiligheid/onveiligheid. Want “streven naar (of claims van) ontologische veiligheid brengen aanzienlijke beperkingen met zich mee (...) zij sluiten de kwestie van subjectiviteit juist af op het punt waar het productiever is om het open te houden” . Lezing van Levinas volgens de interpretatie van Rat is daarbij goed te gebruiken. En Judith Butler “herformuleert de problemen van ontologische zekerheid op een manier die precies datgene toejuicht wat Laing verwerpt; zij erkent de instabiliteit, niet-autonomie en biografische onvolledigheid van het subject als een krachtige bron voor ethische reflectie” . “De vooraf vastgestelde of eerdere contouren van het subject zijn een beperkte en beperkende ruimte van waaruit ethische reflectie kan beginnen” . Rossdale vermeldt dat Butler hierin mede door Levinas geïnspireerd is.

Ik concludeer daarom dat, in hun gedeelde streven naar het verzet tegen forms of closure ten bate van een nieuwe opvatting van subjectiviteit, Queer Theory en interpretaties van Levinas elkaar voorlopig zullen kunnen blijven bevruchten. 

Literatuur

Butler, J. (2001) Giving an Account of Oneself. In: Diacritics, 31(4), 22-40.

Gustafsson, K. en Krickel-Choi, N. (2020) Returning to the roots of ontological security: insights from the existentialist anxiety literature. In: European Journal of International Relations, 26(3), pp. 875-895. Londen: Sage.

Haraway, Donna (1991) “A Cyborg Manifesto: Science, Technology and Socialist-Feminism in the Late Twentieth Century”, in Haraway, ed. Simians, Cyborgs, and Women: The Reinvention of Nature, London: Free Association Books.

Kinnvall, C. (2004) Globalization and Religious Nationalism: Self, Identity, and the Search for Ontological Security. In: Political Psychology, 25(5): 741-767.

Laing, R. (2010) The Divided Self. [1960] London: Penguin.

Levinas, E. (1987) De totaliteit en het Oneindige. Essay over de exterioriteit. Oorspronkelijk: [1961] Totalité et Infini, vertaald door Theo de Boer en Chris Bremmers; met aantekeningen van Theo de Boer. Baarn: Ambo.

Levinas, E. (1991) Anders dan Zijn of het Wezen Voorbij. Oorspronkelijk: [1974] Autrement qu´être ou au-dela-de l´essence, vertaald door Ab Kalshoven. Baarn: Ambo.

Levinas, E. (1998) Otherwise than Being or Beyond Essence. Oorspronkelijk: [1974] Autrement qu´être ou au-dela-de l´essence, vertaald door Alphonso Lingis. Pittsburgh: Duquesne University Press.

Meester, F. (2021) Waarom we de wereld niet rond kunnen krijgen. Utrecht: Ten Have.

Rasch, M. (2021) Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme. Amsterdam: De Bezige Bij.

Rat, R. (2016) Un-common Sociality. Thinking sociality with Levinas. Huddinge: Södertörn Philosophical Studies.

Roodsaz, R. en De Graeve, K. (2021) Intieme revoluties: tegendraads in seks, liefde en zorg. Amsterdam: Boom.

Rossdale, Ch. (2015) Enclosing Critique: The Limits of Ontological Security. In: International Political Sociology, Vol. 9, pp. 369-389.