Home
Home





English





Workshops





Teksten/

Artikelen





Contact





Naud van der Ven





NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar?
Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox.

Klik hier
                  voor blogberichten




Werk en Reflectie over Arnold Cornelis


Gevoel kent logica, en sterker nog, de logica van het gevoel gaat aan alles vooraf. Die komt eerst, en pas bij bewustwording van die logica van het gevoel gaat die over in de logica van techniek, kennis en wetenschap.

Maar om dat te laten gebeuren moet aan een voorwaarde voldaan zijn: de emotie moet zich thuisvoelen in de omringende cultuur. Daarvoor moet de emotie zichzelf kennen en zich kunnen nestelen, anders stabiliseert zij zich zich niet in techniek, kennis en wetenschap. Dan gaat de emotie woekeren en worden mensen er ziek van.

Als de emotie zich wél kan nestelen vormt zich een nest, oftewel: een laag van stabiliteit in de cultuur. In de cultuurgeschiedenis van het Westen zijn drie van zulke stabiliteitslagen te onderscheiden: het natuurlijk systeem, het sociaal regelsysteem en het communicatief zelfsturingssysteem.

Dit is in een notendop de filosofie van Arnold Cornelis. En zijn hele dikke boek Logica van het gevoel is een uitwerking op vele manieren van deze thema’s.

Om daar iets van duidelijk te maken ga ik onderstaand eerst nader in op de drie stabiliteitslagen die Cornelis onderscheidt. Daarbij komt aan de orde hoe Cornelis de drie lagen ziet functioneren en hoe ze in verhouding staan tot elkaar. Daarna ga ik in op wat Cornelis ziet als de gevolgen van verkeerde nesteling of afwezigheid van nesteling in de cultuur. Tenslotte vertel ik iets over Cornelis’ ideeën over de rol van de wetenschap bij de nesteling van de emoties.

Bij andere filosofen die we behandelden presenteerde ik op gelijke wijze een aantal van hun thema’s. Vervolgens pakte ik er de thema’s uit die relevant waren voor management en organisatie en zoomde ik daarop in. Dat doe ik deze keer niet. De reden is dat de relevantie voor management en organisatie eigenlijk van meet af aan verweven is in de bovengenoemde thema’s. Het is niet zo dat hij een algemene theorie heeft, die vervolgens organisatiekundige uitwerkingen kan krijgen. Nee, op een of andere manier zit de organisatiekundige relevantie al in zijn hoofdthema’s zelf.
 

Stabiliteitslagen in de cultuur

In dit hoofdstuk geef ik een beschrijving van de drie stabiliteitslagen van de Westerse cultuur volgens Cornelis. Die beschrijving geef ik aan de hand van een aantal rubrieken die fungeren als parameters: afhankelijk van de invulling van een rubriek in een bepaald tijdvak of in een bepaalde omgeving kun je zien in welke stabiliteitslaag je op dat moment zit. Een waarschuwing is hier meteen op zijn plaats: Cornelis is een systeembouwer. Dat heeft zijn charmes, zoals die van een consequent doorgevoerde consistentie. Maar het heeft ook zijn makkes: het verhaal wil nog weleens schematisch worden, en naast juweeltjes van zinnen kun je overspoeld worden door een brei van woorden.

De bedoelde rubrieken aan de hand waarvan Cornelis de stabiliteitslagen beschrijft zijn de volgende:

  • De dominante menselijke activiteit van die stabiliteitslaag; bijvoorbeeld: waarnemen, handelen, spreken.

  • De dominante emotie die daaraan gekoppeld is; daar zijn er volgens Cornelis maar drie van: angst, boosheid, verdriet; elk daarvan specifiek gekoppeld aan een stabiliteitslaag.

  • De dominante manier om die emotie te stabiliseren, wat absolute voorwaarde is voor vooruitgang in de geschiedenis; dat is voor Cornelis ook te benoemen als uitschakeling of inkapseling van toeval, of noodlot; bijvoorbeeld angst kan gestabiliseerd worden door geborgenheid in de moedertaal en in mythes; boosheid door ontwikkeling van vaardigheden; verdriet door omarming van een eigen waardenstelsel.

  • De overlevingsstrategie; bijvoorbeeld: aanpassing van de mens aan de omgeving; of omgekeerd: aanpassing van de omgeving aan de mens.

  • De soorten van feedback; ook hiervan zijn er drie: uitsterven, regel-geleid verbeteren, aanpassing van de eigen waarden.

  • De dominante sturingsvorm, dat wil zeggen de manier waarop een mens zijn weg door het leven vindt en maakt; individuele sturing op grond van waarneming, sociale sturing op grond van afspraken, communicatieve zelfsturing op grond van eigen zingeving.

  • Het dominante menstype; ook daarvan onderscheidt hij er drie: de verborgen mens, de zwijgende mens en de creatieve mens.

 

Het natuurlijke systeem

Volgens Cornelis is de eerste stabiliteitslaag van alle culturen die van het natuurlijk systeem. Daar start het in alle gevallen mee. De invulling van de  rubrieken is in het natuurlijk systeem als volgt:

Menselijke activiteit
De dominante menselijke activiteit van die stabiliteitslaag is het waarnemen van de wereld door individuen, waarbij waarheid en werkelijkheid naadloos samenvallen. Bijvoorbeeld:
“een heks denken en een heks zien worden niet onderscheiden en dat is het wezen van het onbewuste”. Wat je meent waar te nemen, neem je waar. Er wordt wel geleerd in deze fase, maar leerprocessen in het natuurlijke systeem blijven onbewust.

Emotie
De dominante emotie die daaraan gekoppeld is is angst, omdat veel van die waargenomen werkelijkheid raadselachtig en onverklaarbaar blijft. Donder en bliksem bijvoorbeeld blijven boze goden die je meent waar te nemen, en kunnen geen andere verklaring krijgen. Daardoor regeert de afhankelijkheid van het toeval en het noodlot maakt het leven onzeker.

Stabilisatiemiddel
De bijbehorende manier om de angst te stabiliseren is de schepping van mythes. Die geven het onverklaarbare een plaats. Zij verklaren als het ware het toeval weg en verschaffen op die manier geborgenheid. Daarbij komt aan de vrouwen in de cultuur een belangrijke rol toe, zij zijn symbolen van geborgenheid. Samenlevingen in deze fase kennen daarom meestal een matriarchaat.

Overlevingsstrategie
De overlevingsstrategie van deze fase is aanpassing van de mens aan de omgeving.

Feedback

Als dat niet goed gaat, die aanpassing, is er in deze fase maar één serieuze vorm van feedback namelijk uitsterven.

Sturingsvorm
De dominante sturingsvorm is individuele sturing op grond van waarneming, in directe interactie met de omgeving en met beperkte actieradius.

Menstype

Het menstype wat hierbij hoort is dat van de verborgen mens, die niet zelf handelend naar buiten treedt om de natuur naar zijn hand te zetten, maar zich juist aan de natuur heeft aan te passen.
 

Het sociaal regelsysteem

De tweede stabiliteitslaag volgens Cornelis is die van het sociaal regelsysteem. In het Westen is daarvan sprake vanaf de zestiende, zeventiende eeuw tot diep in de twintigste eeuw. Het systeem van de aanpassing aan de natuur maakt plaats voor onderwerping van de natuur, op basis van een filosofie van leren, ondernemen, techniek en kennisontwikkeling. De mens denkt niet meer mythisch. Er is nog wel aanpassing, maar dan niet aan de natuur, de mens gehoorzaamt nu aan sociale regels, de aanpassing richt zich naar de maatschappij. Nu in deze fase de emoties zich kunnen nestelen in het sociaal regelsysteem als nieuwe culturele laag van stabiliteit, verliest de mythische vorm van godsdienst haar functie voor de culturele stabilisering van die emoties.

Kort gezegd: er ontwikkelen zich afsprakensystemen. Op economisch terrein is dat al het geval vanaf de middeleeuwen toen de ambachtsgilden bekwaamheids- en kwaliteitseisen opstelden en daarmee een groot deel van het economisch leven reguleerden. Een latere verschijningsvorm van het sociale regelsysteem zijn de bureaucratieën van grote bedrijven en overheidsorganisaties.

Op politiek terrein is het sociaal regelsysteem eerst zichtbaar in de ontwikkeling van  centralistisch georganiseerde staten met toenemende beheersmacht. En daarna in de opkomst van verlichte ideeën over democratie en de scheiding der machten. Waarbij meteen duidelijk is dat zich binnen deze stabiliteitslaag een ontwikkeling voordoet tussen twee aan elkaar tegengestelde polen binnen het regelsysteem. Het gaat om sociale macht, maar aanvankelijk heeft die de vorm van willekeur van de heersende vorst die de regels stelt, en later die van collectieve democratische arrangementen. Het is niet voor niets dat midden in deze laag zich aan het eind van de achttiende eeuw de Franse revolutie afspeelt.

Voor de stabiliteitslaag als geheel gelden de volgende kenmerken.

Menselijke activiteit

De dominante menselijke activiteit van deze stabiliteitslaag is het handelen in de wereld. Men grijpt in in de wereld, daar komen reacties op, en die zijn de basis voor verder handelen. Het
werkelijkheidsbegrip steunt dus op het handelen, op de berekeningen van een ingenieur of op de uitkomsten van een technisch, regel-geleid experiment. Er wordt dus heel bewust geleerd in deze fase, het bewustzijn neemt met sprongen toe.

Emotie
De dominante emotie die gekoppeld is aan deze fase is boosheid, en wel omdat de sociale regels weliswaar stabiliteit leveren, maar niet altijd rechtvaardigheid. Denk aan de willekeur waarmee absolutistische vorsten regeerden. Daardoor regeert de wrok bij de doorsnee-burger.

En die wrok wordt nog gevoed doordat emoties er überhaupt niet meer mogen zijn, die zijn verdrongen door regels en rationaliteit, als vorm van zekerheid. “De mensen leverden hun gevoel in en kregen er rationaliteit voor terug”. Eerst in de vorm van een sterke staatsmacht en later in de vorm van democratie en mensenrechten die weliswaar oorspronkelijk uit het gevoel stammen, maar in collectieve rationalistische arrangementen werden uitgewerkt en zo het individuele gevoel konden dooddrukken. Met extra boosheid als gevolg.

Stabilisatiemiddel
De bijbehorende manier om die emotie van de boosheid te stabiliseren is de ontwikkeling van vaardigheden. Die geven houvast en dat verklaart dat in deze fase arbeid, bekwaamheden, en specialistische scholing een grote vlucht nemen. Zij belichamen de manier van uitschakeling van het toeval in de tweede stabiliteitslaag.

Overlevingsstrategie
De overlevingsstrategie van deze fase is aanpassing van de omgeving aan de mens. Die manifesteerde zich in grootschalige ingrepen in de natuurlijke omgeving. Zoals ontginning van moerassen, het gebruik van kunstmest, het uitvinden van chemische producten.

Feedback
De mens zoekt in deze fase feedback op zijn soms ingrijpende acties. Maar ook deze feedback is aan regels gebonden en staat bewustwording van optredende verschijnselen slechts toe voor zover de regels dat toestaan.

Een voorbeeld van Cornelis: “Laatst was er paraffine geloosd op de Noordzee, de presentatrice van het Journaal toverde iemand van Rijkswaterstaat op het scherm, die zei ‘paraffine lozen in zee, dat mag’. Ik zweefde bijna boven mijn stoel. Deze man reageerde volgens de verborgen logica van het regelsysteem dat zegt: ‘het is niet verboden, en wat niet verboden is mag’. Zijn redenering was volkomen correct en tegelijk volkomen fout”. Ook de feedback is dus regel-geleid, en je proeft de verwantschap van dit denken met bureaucratische en gejuridiseerde systemen.

Sturingsvorm
De dominante sturingsvorm van het regelsysteem is sociale sturing op grond van afspraken.

Menstype
Het menstype wat hierbij hoort is dat van de zwijgende mens. Hij treedt handelend en arbeidend naar buiten om de natuur naar zijn hand te zetten, via techniek en machines en rationele opgezette plannen. Gehoorzamen aan de regels is daarbij belangrijk, spreken en communiceren niet. “D
e filosofie van het rationalisme voorzag een zwijgende mens, communicatie had geen zin en werd ook niet geleerd…Anders denken bestond niet, er was geldig denken en fout denken”, namelijk zoals bepaald in de regels.


Intrigerend in Cornelis’ verhaal over het regelsysteem is zijn nadruk op hoe in deze fase de stabilisering gedacht wordt. Men zoekt de stevigheid in de gedachte dat wat je zelf gemaakt hebt jou het meeste zekerheid biedt. Cornelis laat zien hoe men hier aansluit op Descartes. Die heeft via zijn twijfelexperiment bewezen dat hij zélf in ieder geval bestaat. “De zekerheid te bestaan zet zich voort in objecten zonder toevallige eigenschappen, geproduceerd door degene die bestaat. Een denksysteem is voortaan geldig als het handelt over objecten die kunnen worden gemaakt”.

“De overgang naar een kennissysteem waarin alleen nog maar feiten (dat wil zeggen: door de mens vastgestelde zaken) voorkomen, dus objecten die zijn gemaakt door de mens en geen verschijnselen die zich toevallig op een bepaalde manier voordoen, zoals de heks, is in dat perspectief een heel belangrijke kennistheoretische stap vooruit”.

Een belangrijk kenmerk van het rationalisme van de regelsystemen is dat het een uitsluitende werking heeft. Vanaf de 18e eeuw gold steeds meer dat wat buiten het sociaal systeem van regels viel, werd buitengesloten. “Dit sluit aan bij de vaststelling door Michel Foucault dat de waanzin een produkt is van het rationalistische denken”. Het begrip ‘rationeel’ definieert een sociaal erbij horen, en de term irrationeel in de eerste plaats een sociale uitsluiting, op grond van het wetenschappelijke regelsysteem van een bepaald moment.

De negentiende eeuw noemt Cornelis de bloeitijd van het sociale regelsysteem. Hij moet daar niet veel van hebben, en noemt de hele negentiende eeuw “een opgekropte snik…een eeuw van verborgen mensen”. Pas als men zich, met Durkheim, enigszins bewust wordt van de werking van de sociale regels, vindt Cornelis het weer interessant worden.
 

Het communicatieve zelfsturingssysteem

Tot en met de eerste decennia na 1900 heerste dus het rationalistische wereldbeeld van het sociale regelsysteem. Daarin dacht men, zo hebben we gezien, dat er maar één correct regelsysteem was en dat systeem hoopte men als rationaliteit te ontdekken. Maar vanaf de dertiger jaren van de twintigste eeuw breekt het besef door dat er een oneindig aantal regelsystemen mogelijk is en dus ook een oneindig aantal vormen van rationaliteit.

Dat zijn, aldus Cornelis, even zoveel mogelijke potentiële oplossingen voor de problemen die we hebben. Sterker nog, als het zo is dat we nu leven in een wereld met veel problemen, dan is dat, zegt Cornelis, omdat we het sturingsinzicht van ontelbaren niet benutten. Als we dat wél gaan doen in het communicatieve zelfsturingssysteem, “dan worden de diverse sociale werkelijkheden vervolgens, via de communicatie, cultureel compatibel gemaakt. Dan zullen mensen leren elkaar te begrijpen, al denken ze verschillend”. Behoorlijk utopisch allemaal, maar er zitten zeker prikkelende kanten aan.

Welnu, wat zijn de kenmerken van de stabiliteitslaag van de communicatieve zelfsturing, uitgedrukt in de rubrieken die we hanteren?

Menselijke activiteit
De dominante menselijke activiteit van die stabiliteitslaag is het spreken. Dit heeft een explosie van bewustzijn tot gevolg.

Emotie
De dominante emotie die daaraan gekoppeld is, is verdriet. Dat treedt op wanneer de omringende cultuur nog uitgaat van gehoorzame zwijgende volgzaamheid, terwijl de mensen willen spreken en hun eigen identiteit ter sprake willen brengen. Een dergelijke mismatch tussen innerlijk gevoel en omringende afwijzing werkt depressie in de hand.

Stabilisatiemiddel
De bijbehorende manier om die emotie van het verdriet te stabiliseren is de omarming van het eigen waardenstelsel en het expliciet maken daarvan. Dat is dus meteen het antwoord op de depressie.

Overlevingsstrategie
De overlevingsstrategie van deze fase is verzoening van de twee eerdere stabiliteitslagen met elkaar. Dat betekent dus: zowel aanpassing áán de omgeving, als aanpassing ván de omgeving. “
De lus naar de natuur moet weer worden aangebracht, via de communicatie. In de cultuurgeschiedenis hebben filosofen, stukje bij beetje, materiaal aangedragen voor de aanleg van zulk een communicatief systeem als nieuwe stabiliteitslaag in de cultuur. Maar pas in onze tijd maakt de communicatietechnologie het mogelijk om het dominant te maken”.

Feedback
Feedback verloopt via het ontvangen van signalen vanuit andere waardesystemen. Negatieve terugmeldingen die we krijgen zetten we om in sturingsbedoelingen, dat wil zeggen: in waarden van waaruit we sturen.

Sturingsvorm
De dominante sturingsvorm is communicatieve zelfsturing op grond van eigen zingeving. Dus: je wórdt niet meer gestuurd, je stuurt jezelf, en wel op grond van waarden waarin je jezelf herkent. “niet wat sociaal mogelijk is maar waar men zich als mens in herkent”.

Menstype
Het menstype wat hierbij hoort is dat van de creatieve mens.


Een interessant aspect van de derde stabilisatielaag is de plaats van de informatica daarin. Informatica op zichzelf kan heel goed beschouwd worden als een product van de tweede stabilisatielaag. Het levert blinde sturing op, het doet niets anders dan de sociale regelsystemen uitbouwen en het handelen automatiseren. Met als bijzonder kenmerk wel, ook al in die fase, dat men zich zeer bewust is van de uitgevoerde sturing, die dan evenwel nog geen zelfsturing is. De overgang naar de derde fase vindt pas plaats als hier bedoelingen bijkomen, van sprekende mensen. Dan koppelt de informatica zich aan de zelfsturing.

Als voorbeelden denk ik hierbij zelf aan de manier waarop informatica functioneert bij Buurtzorg en nu ook in de Schoonmaak. Namelijk: kleinschalig en als verlengstuk van de professional, niet als verzelfstandigde externe instantie.
 

Samenvatting van de ontwikkeling van de drie lagen

Er kwam al een keer ter sprake dat de derde fase een verzoening zou inhouden van de twee eerdere fasen met elkaar. De opvolging van het natuurlijk systeem door het sociaal regelsysteem ging met strijd en rivaliteit gepaard. “De modernen”, zo zegt Cornelis – dus: de tweede stabiliteitslaag – “zweerden bij de superioriteit van de logica van het moderne rationalisme en dus het sociaal regelsysteem”. Maar de Verlichting baarde ook de Romantiek die zich verzette tegen wat zij voelde als de tirannie van het rationalisme. De Romantiek zocht in haar aandacht voor de eenling en de natuur een voortzetting of terugkeer naar het natuurlijke systeem. Verlichting en Romantiek bleven gedurende de hele negentiende eeuw, aldus Cornelis, elkaars tegenpolen en bestrijders.

Om duidelijk te maken wat de rol is van de communicatieve zelfsturing van de derde stabiliteitslaag, vangt Cornelis de twee genoemde polen, dus van Romantiek en Verlichting, onder de noemers ‘menselijke identiteit’ en ‘sociale structuur”.  Hij zegt: “Om het nieuwe communicatieve systeem te karakteriseren hanteer ik een nieuw begrip, namelijk ‘menselijke identiteit’, dat ik in interactie wil plaatsen met het begrip ‘sociale structuur’. De menselijke identiteit is een voortzetting van het natuurlijk systeem, terwijl de sociale structuur een samenvatting is van het sociaal regelsysteem. De logica van het gevoel heeft in de ontwikkeling van de cultuur eerst geleerd om individueel te zijn, vervolgens om sociaal te zijn en tenslotte om communicatief te worden door ontwikkeling van ieders menselijke identiteit. Dat heet emancipatie, namelijk van ieders menselijke identiteit, en emancipatie is dus een essentiële trek van het communicatieve systeem”.

De derde laag brengt de eerste en de tweede laag samen doordat de menselijke identiteit zich kan bewijzen als slimmer dan de sociale structuur. Om de overgang van twee naar drie te schetsen schrijft Cornelis onder andere de volgende zin: “De handen laten de objecten los en het spreken kan beginnen, als logische overgang naar een communicatief systeem. We weten dan wel wat we kunnen, maar nog niet wat we willen”. Daar gaat het gesprek dus over. En, zegt hij dan, langs die weg wordt ieder mens uiteindelijk filosoof.

Belangrijk is om te beseffen dat de komst van een nieuwe stabiliteitslaag niet betekent dat de vorige verdwijnt. Iedere nieuwe laag groeit op de vorige, dus elementen van het natuurlijke systeem bestaan gelijktijdig voort met elementen van het sociaal regelsysteem en met de communicatieve zelfsturing. Want, kenmerk van een leerproces, dus ook van een maatschappelijk leerproces, is juist dat het verleden behouden blijft.
 

Parallellen met de menselijke ontwikkeling op individueel niveau

Wat Cornelis beschrijft als de ontwikkelingsgang van een hele cultuur, ziet hij ook optreden op individueel niveau, dus in de ontwikkelingsgang van ieder mens.

Hij geeft dat vrij schematisch weer door aan de stabiliteitslagen in het leven van een individu leeftijdsgrenzen te hangen. De fase van het natuurlijk systeem beslaat dan de periode van de eerste 18 ŕ 20 jaar. De laag van het sociaal regelsysteem komt daar bovenop en die fase loopt tot de leeftijd van 36 ŕ 40 jaar, en daarna volgt de derde communicatieve fase die de rest van het leven beslaat.

De overgangen van de ene fase naar de andere kunnen met crises gepaard gaan. Bijvoorbeeld die van één naar twee staat bekend als de adolescentie, die van twee naar drie als de midlifecrisis.

In culturen waar de tweede en derde laag zich niet ontwikkeld hebben worden de overgangen ook gemarkeerd, maar hebben dan niet het karakter van een crisis. De overgang van 1 naar 2 verloopt er via inwijdingsrituelen, in plaats van via de adolescentiecrisis, omdat die laatste per definitie gekoppeld is aan een sociaal regelsysteem waarin de adolescent moet gaan meedraaien.

Voor de ontwikkelingsgang op individueel niveau geldt hetzelfde als voor de maatschappelijke ontwikkeling: het is niet zo dat de nieuwe laag de oude laag verdringt. De oudere lagen blijven aanwezig en zijn toegankelijk in de herinnering van het individu.
 

Stress en ziekte

Het uitgangspunt van Cornelis kennen we inmiddels: gevoel kent logica, en die logica wil overgaan in de logica van de cultuur, dat wil zeggen in de logica van techniek, kennis en wetenschap. Als de emoties van het gevoel zich niet kunnen nestelen in het heersende systeem en cultuur dan krijgen we nachtmerries in plaats van dromen. Dan gaat de emotie woekeren en worden mensen er ongelukkig van. Dan grijpt het gevoel naar alcohol, drugs en agressiviteit om de voortdurende mismatch tussen gevoel en omringende cultuur te verdringen.

Het uit zich ook in ziektes. Kenmerkend voor een niet geslaagde overgang van de eerste naar de tweede laag noemt Cornelis het optreden van schizofrenie. En bij een niet geslaagde overgang van de tweede naar de derde laag kan depressiviteit gemakkelijk toeslaan: individuen willen meer zeggen dan het oude sociaal regelsysteem hen toestaat en dat slaat naar binnen.

Catastrofaal leerproces

Dat laatste is een voorbeeld van wat Cornelis een ‘catastrofaal leerproces’ noemt. Hij omschrijft dat bondig als het zoeken van een oplossing voor een probleem in een denksysteem dat die oplossingen niet bevat. Concreet: iemand die is opgevoed met de normen en waarden van het sociaal regelsysteem wil daaraan voorbij komen en meer zijn eigen identiteit ontwikkelen. Maar als puntje bij paaltje komt laat hij zich iedere keer terugfluiten door de eisen van het sociaal regelsysteem, omdat die zo diep in hem zitten. Daar kun je gek van worden. “De cultuur is traag”, zegt Cornelis, “en loopt altijd achter bij de gevoelsmatige, technologische, sociale en ontwikkelingen. Haar filosofie is om die reden vaak verouderd en dus niet goed. Ik noem de filosofie van een cultuur goed als onze emoties zich kunnen nestelen in de cultuur”.  

De culturele omgeving moet dus responsief zijn. Het is een fictie te menen dat leerprocessen plaats kunnen vinden zonder omgeving die terugmelding levert en die aldus de zelfsturing van het leren begeleidt. Het hangt dus af van de cultuur waarin we leven hoe intelligent mensen kunnen worden in een maatschappelijk systeem.

Ziektesymptomen bij de overgang van laag 2 naar laag 3

Zoals gezegd, depressiviteit is het kenmerkende ziektesymptoom dat behoort bij de overgang van de tweede naar de derde laag. Er is het verlangen naar meer communicatie, maar dat lukt niet. Het probleem van niet kunnen uitleggen, van het onvermogen om te communiceren is het grote probleem van onze cultuur. Ons gevoel wordt overbelast, zegt Cornelis. Waarbij ik regelmatig moet denken aan het indringende doorvragen van Ischa Meijer: “Maar wat bedóel je dan!?”

Daar komt bij dat het leven in drie systemen tegelijkertijd ingewikkelder is dan het leven in twee systemen, zoals het was tot in het begin van de twintigste eeuw. Dat is vooral ingewikkeld als de drie systemen in de cultuur niet worden onderscheiden, wat bij ons het geval is. Dat is enigszins gekmakend, want we moeten dus constant slimmer zijn dan onze cultuur en daarbij steunen we op ons gevoel, dat het onderscheid tussen de drie systemen wel degelijk probeert te maken, onbewust.

Rol van kennis en wetenschap

Dat brengt ons bij een cruciaal punt van Cornelis: voor het opheffen van de discrepantie tussen cultuur en individuen is bewustwording nodig van die discrepantie, en omzetting van onbewuste logica in bewuste. Er moet dus constant geleerd worden, kennis opgebouwd, wetenschap beoefend.

Kenmerkend daarbij is dat de wetenschap telkens wat achterloopt op de ontwikkeling van de systemen. Zo ontwikkelden zich de natuurwetenschap en de filosofie van de natuurwetenschappen pas vanaf de zeventiende eeuw, toen het natuurlijke systeem al plaats moest gaan delen met het sociaal regelsysteem. En de reflectie op het sociaal regelsysteem in de vorm van sociale wetenschappen en bijbehorende filosofie kwamen pas op aan het einde van de negentiende eeuw en loopt door tot in onze dagen.

Nu het systeem van de communicatieve zelfsturing vanaf het midden van de twintigste eeuw in volle ontwikkeling is raken de oude wetenschapsfilosofieën in toenemende mate gedateerd en onbruikbaar. Daar zit nog steeds iets strengs in dat te maken heeft met achterdocht tegen het gevoel van individuen.

In de natuurfilosofie van Kant gold dat je je moest onderwerpen aan de natuur. Zo ontstond het begrip subject, letterlijk: degene die onderworpen is. De inbreng van het subjectieve was per definitie onwaar, het onpersoonlijke objectieve was waar. En kenmerkend voor de sociale wetenschappen is nog steeds dat men meent waardevrij te moeten werken, het liefst in vergaande specialisaties, als waarborg voor objectiviteit. Met als commentaar van Cornelis: “Communicatie is nooit de sterkste kant van de wetenschap geweest, en nog steeds niet”.

We zijn dus toe aan een volgende fase van wetenschapsfilosofie, met minder gevoelsvijandigheid. Die zal, wat Cornelis betreft, aan de volgende vereisten moeten voldoen:

  • Het nieuwe wijsgerige beeld van de werkelijkheid omvat de drie stabiliteitslagen in de cultuur; het brengt het natuurlijk systeem en het sociaal regelsysteem bij elkaar in een communicatief systeem.

  • De nieuwe wetenschapsfilosofie laat een oneindig aantal kennissystemen toe, zoveel als er logica’s zijn van het gevoel, en dat is zoveel als er mensen zijn.

  • De nieuwe wetenschapsfilosofie zal gericht zijn op procesdenken, waarin de factoren tijd en communicatie en waarden verwerkt zijn.

  • De wetenschapper van nu is intelligenter dan die van vroeger, omdat met meer zaken rekening wordt gehouden. Maar hij zal nog intelligenter moeten worden, want de achterstand op de logica van het gevoel is nog steeds enorm en daarmee de vele emotionele problemen die mensen hebben in onze tijd waar de wetenschapper mede een antwoord op zal moeten geven.

 

Veilig bij

In het dikke boek van Cornelis dreig je regelmatig te verdrinken in de overvloed van woorden waarmee hij zijn systeem beschrijft. Maar even zo vaak stuit je op eyeopeners, of kapstokjes waaraan je je eigen ideeën kunt hangen, om ze in te voegen in het verhaal van Cornelis.

Twee zaken waar ik nadrukkelijk mee instem wil ik eruit lichten:

  • Zijn presentatie van Plato en Descartes

  • Een aantal uitspraken die zo uit het werk van Levinas hadden kunnen komen.

 

Plato en Descartes op hun plaats gezet

In de canon van de Westerse filosofie gelden onder andere Plato en Descartes als richtinggevend. Cornelis gaat daar in zoverre in mee dat hij hen beiden als grote, heldere denkers beschouwt. Maar de blinde bewondering die daar vaak mee gepaard gaat, vooral voor Plato, weet hij zodanig te relativeren en in verband te brengen met de communicatieve problemen waar wij mee te maken hebben, dat ik me daar veilig bij kan voelen. Hij zet ze als het ware op hun plaats.

Wat Cornelis hen beiden verwijt is dat zij dachten in hiërarchische termen. Er bestaat voor hen een sociale hiërarchie (van maatschappelijke rangen en standen) en een logische hiërarchie (van kennis en ideeën die meer of minder waard zijn). Bij zowel Plato als Descartes gaan die een verbinding aan: de betere ideeën zijn die van de hogere klasse.

Plato noemt bijvoorbeeld de waarneming onbetrouwbaar. Daar is een verbinding met zijn maatschappelijke positie als aristocraat: waarnemen kan iedereen. Daar begint de democratie van de kennis en die wijst hij af, net als de politieke democratie.

Wat Descartes betreft, die heeft op zich een maatschappelijk zeer acceptabele visie op kennis en wetenschap: Descartes’ drijfveer was de wens om problemen oplosbaar te maken. Daarvoor zocht hij naar de meest eenvoudige regels die aansloten bij het gezond verstand en in principe voor iedereen begrijpelijk zijn. Maar er ontstond een geniepige dynamiek. Want zijn methode voor het scheppen van helderheid omvatte onder andere het systematisch opsplitsen van problemen in steeds kleinere problemen, om daar vervolgens oplossingen voor te bedenken. Hij verloor zo het grotere plaatje uit het oog. In zijn systeem was daardoor geen mogelijkheid meer om te verhinderen dat de sociale bovenlaag zich meester maakte van de rationaliteit van het regelsysteem. Zijn systeem kon, aldus Cornelis, het meer omvattende probleem van de sociale tweedeling niet overzien, of wilde het niet overzien. Het ging de confrontatie tussen de logische hiërarchie en de sociale hiërarchie uit de weg. Daar was geen taal voor in Descartes’ systeem.

Cornelis verklaart deze opvattingen en blinde vlekken van Plato en Descartes vanuit hun eigen maatschappelijke positie. “Zowel Plato als Descartes vergaten in hun filosofieën het maatschappelijke systeem waarin mensen werken. Zij hoefden zelf niet te werken en kwamen zo op het dualisme van materie en geest en de hiërarchie daarbinnen. Maar wat ertussen zat, het menselijke handelen en arbeid in een sociaal verband en het sociale werkelijkheidsbegrip, dat ontbrak in die wijgerige stelsels”.
 

Levinassiaanse zinnen

Het is mooi om bij Cornelis een aantal zinnen te ontdekken die zo uit het werk van Levinas hadden kunnen komen. Hier volgt een selectie.

“Het sociaal systeem moet zelf aanhoudend worden gecorrigeerd, dus de vraag is waar die correctie vandaan komt”.

“Niet wat sociaal mogelijk is is leidend, maar waar men zich als mens in herkent”.

“De geneeskunde is de enige wetenschap gebleven, omdat men dagelijks mensen hielp, die een interne logische weerstand bood aan de dominerende culturele visie dat wetenschap geen waarden zou kennen en dat zij zogenaamd waardevrij zou zijn”.

“In een derde stabiliteitslaag komt voor het eerst de gedachte op dat het denken mogelijkerwijs wel eens verkeerd zou kunnen zijn”.

“De schilder Magritte presenteert in L’anniversaire een soort schilderkundige parallel van De Walging, de eerste grote roman van Sartre (1938). Namelijk door uitdrukking van de gedachte dat er een stuk werkelijkheid is dat we niet kunnen verkroppen”.

De laatste uitspraak verwijst wat mij betreft naar wat Levinas het ‘il-y-a’ noemt: een algemeen aspect van de menselijke leefwereld, namelijk de unheimlichkeit ervan. Cornelis’ strijd tegen het toeval is dan mogelijk te vergelijken met Levinas’ strijd tegen het il-y-a.  Het is alleen de vraag of Levinas zou instemmen met Cornelis’ suggestie “dat we eigenlijk alleen maar willen leven in een werkelijkheid zoals we die zelf kunnen sturen”.

 

Onveilig bij

Lichte onveiligheid kan ik voelen bij Cornelis omdat hij zich af en toe onrealistisch en naďef uitlaat. Bijvoorbeeld in zijn rooskleurige kijk op de geschiedenis zegt hij “Zo ook lopen totalitaire systemen zonder uitzondering achter op de economische, technische en organisatorische ontwikkelingen elders in de wereld en ze komen daarvan terug”. Je zou willen dat het altijd waar was.

Of in zijn optimisme dat alle verschillen tussen mensen overbrugd kunnen worden: “In het communicatieve zelfsturingssysteem worden de sociale werkelijkheden vervolgens, via de communicatie, cultureel compatibel gemaakt. Zo komt het dat mensen leren elkaar te begrijpen, al denken ze verschillend”.

Verder heb ik niet zozeer last van acute onveiligheid, als wel van twijfel of hij twee thema’s wel zou toelaten die voor mij, in het voetspoor van Levinas, erg wezenlijk zijn. Ik formuleer die thema’s dan ook als vragen:

  • Is verrassing door de Ander mogelijk en wenselijk bij Cornelis?

  • Is communicatie bij Cornelis volledig maakbaar?


Is verrassing door de Ander mogelijk?

Cornelis benoemt de strijd tegen het toeval als een grote beschavingsinspanning. Mensen verkiezen de logica van een systeem boven het toeval, want toeval maakt denken en leren en dus ook de zelfsturing van het leren onmogelijk.

Verschijnselen verliezen hun willekeurige karakter doordat ze in logische verbanden worden geplaatst. Ze worden ‘feiten’ doordat we ze afbeelden op een systeem, dat in wezen steeds een sociaal regelsysteem is, waarin regels en wetmatigheden heersen. Verschijnselen verliezen hun arbitraire karakter doordat ze elementen worden in een systeem van geordende verwijzingen.

Waarnemingen verliezen hun willekeurige karakter doordat ze moeten passen in het systeem. Ze worden niet zomaar meer op het eerste gezicht voor waar aangenomen (denk aan de heks), ze tellen pas mee als ze herhaalbaar zijn. Dat wil zeggen, als ze door ons mensen, tot feiten zijn te maken en voorspelbaar worden. Dat is wat Cornelis ‘leren’ noemt.

Ik kan goed volgen wat Cornelis bedoelt, en kan daar voor het merendeel ook wel mee instemmen. Maar tegelijkertijd begint daar voor mij een probleem.

Want zoals jullie weten doe ik erg mijn best in workshops en bij lezingen om het verschijnsel van de denkschaamte te verhelderen. Daarbij blijkt het probleem precies daarin te zitten dat het een verschijnsel blíjft. Dat wil zeggen:

  • Het is onvoorspelbaar in zijn optreden: bij de ene mens treedt het wel op, bij de andere niet; en zelfs bij die ene: soms wel en soms niet. En daar houden mensen niet van, dat biedt geen vastigheid.

  • Er zijn geen patronen in te herkennen: bijvoorbeeld dat het meer zou optreden bij vrouwen dan bij mannen of andersom, of bij progressieve mensen meer dan bij behoudenden, bij dikke mensen meer dan bij dunne of omgekeerd.

  • Het verschijnsel raakt zijn toevalskarakter niet kwijt; het laat zich dus niet beheersen en is daarom eigenlijk niet bruikbaar, althans volgens de dominante logica.

Er is een probleem met de wetmatigheid, en dat lijkt dodelijk te zijn. Kennelijk is wetmatigheid voor ons een criterium geworden om een verschijnsel interessant en relevant te vinden. En zelfs om het bestaan van dat verschijnsel te beoordelen: als die wetmatigheid er niet in zit, dan kun je er toch niets mee? Welnu, dan bestaat het verschijnsel niet. Dan kun je er geen beleid op bouwen, dan kun je het niet als instrument inzetten en dus is het dan non-existent.

Zou dat niet de verklaring kunnen zijn voor het feit dat het verschijnsel denkschaamte als weerbarstig ervaren wordt? En de verklaring voor mijn probleem om dat over het voetlicht te krijgen?

Levinas

Toch is juist dat verrassingskarakter van denkschaamte voor Levinas reden om te spreken van ‘leren’. ‘Leren bij uitstek’ zelfs, omdat wat de Ander jou vertelt, dat had je nooit kunnen verzinnen. Juist omdat het uit een ander systeem komt.

Is communicatie maakbaar?

Ik kan me behoorlijk onveilig voelen bij een simplistische omgang met communicatie. Zo van: “Snappen ze niet wat je bedoelt? Dan heb je het niet goed uitgelegd”. Want die uitspraak doet geen recht aan mijn intuďtie dat ieder mens een universum is op zichzelf en dat universums niet zomaar met elkaar te verbinden zijn.

Nu kun je Cornelis er beslist niet van beschuldigen dat hij een oppervlakkige kijk op de mens heeft of communicatie op een simplistische manier maakbaar acht. Onder andere zegt hij: “Het is belangrijk in te zien dat communicatie kan mislukken en dat het gaat om de ontwikkeling van een kennisvorm die zijn eigen voorwaarden voor geldigheid en falsificatie kent”. En hij laat alle ruimte voor nuances: bijvoorbeeld door betekenissturing te herkennen wanneer we, zoals regelmatig in het dagelijks leven, zeggen: ‘ik begrijp u wel, maar ik ben het niet met u eens’. Of in zijn citaat van Carmiggelt: “in ieder mens steekt een verhaal”.

Maar hij zegt ook andere dingen en mijn vraag is hoe dicht hij daarmee bij een eigen vorm van maakbaarheid komt, die misschien wel genuanceerder en gecompliceerder is dan die van het gemiddelde reclamebureau, maar toch uitgaat van universele maakbaarheid. Die vraag komt in me op naar aanleiding van uitspraken als de volgende: “In principe zijn alle conflicten oplosbaar door een logica van een hogere orde. Het probleem is hoe open of verborgen conflicten als verschillende zienswijzen en handelingssystemen kunnen worden omgezet in communicatie”.

 

Levinas

Levinas zet weliswaar ook zwaar in op communicatie, maar maakbaarheid is bij hem niet gauw aan de orde. Richtinggevend is zijn uitspraak: “Wie eist dat een boodschap met zekerheid verstaan zal worden verwart communicatie met kennen”, aldus Levinas in Anders dan zijn.