Gevoel kent logica, en sterker nog,
de logica van het gevoel gaat aan alles vooraf. Die
komt eerst, en pas bij bewustwording van die logica
van het gevoel gaat die over in de logica van
techniek, kennis en wetenschap.
Maar om dat te laten gebeuren moet
aan een voorwaarde voldaan zijn: de emotie moet zich
thuisvoelen in de omringende cultuur. Daarvoor moet de
emotie zichzelf kennen en zich kunnen nestelen, anders
stabiliseert zij zich zich niet in techniek, kennis en
wetenschap. Dan gaat de emotie woekeren en worden
mensen er ziek van.
Als de emotie zich wél kan nestelen
vormt zich een nest, oftewel: een laag van stabiliteit
in de cultuur. In de cultuurgeschiedenis van het
Westen zijn drie van zulke stabiliteitslagen te
onderscheiden: het natuurlijk systeem, het sociaal
regelsysteem en het communicatief zelfsturingssysteem.
Dit is in een notendop de filosofie
van Arnold Cornelis. En zijn hele dikke boek Logica van het gevoel is een uitwerking
op vele manieren van deze thema’s.
Om daar iets van duidelijk te maken
ga ik onderstaand eerst nader in op de drie
stabiliteitslagen die Cornelis onderscheidt. Daarbij
komt aan de orde hoe Cornelis de drie lagen ziet
functioneren en hoe ze in verhouding staan tot elkaar.
Daarna ga ik in op wat Cornelis ziet als de gevolgen
van verkeerde nesteling of afwezigheid van nesteling
in de cultuur. Tenslotte vertel ik iets over Cornelis’
ideeën over de rol van de wetenschap bij de nesteling
van de emoties.
Bij andere filosofen die we
behandelden presenteerde ik op gelijke wijze een
aantal van hun thema’s. Vervolgens pakte ik er de
thema’s uit die relevant waren voor management en
organisatie en zoomde ik daarop in. Dat doe ik deze
keer niet. De reden is dat de relevantie voor
management en organisatie eigenlijk van meet af aan
verweven is in de bovengenoemde thema’s. Het is niet
zo dat hij een algemene theorie heeft, die vervolgens
organisatiekundige uitwerkingen kan krijgen. Nee, op
een of andere manier zit de organisatiekundige
relevantie al in zijn hoofdthema’s zelf.
Stabiliteitslagen
in
de cultuur
In dit
hoofdstuk geef ik een beschrijving van de drie
stabiliteitslagen van de Westerse cultuur volgens
Cornelis. Die beschrijving geef ik aan de hand van
een aantal rubrieken die fungeren als parameters:
afhankelijk van de invulling van een rubriek in een
bepaald tijdvak of in een bepaalde omgeving kun je
zien in welke stabiliteitslaag je op dat moment zit.
Een waarschuwing is hier meteen op zijn plaats:
Cornelis is een systeembouwer. Dat heeft zijn
charmes, zoals die van een consequent doorgevoerde
consistentie. Maar het heeft ook zijn makkes: het
verhaal wil nog weleens schematisch worden, en naast
juweeltjes van zinnen kun je overspoeld worden door
een brei van woorden.
De
bedoelde rubrieken aan de hand waarvan Cornelis de
stabiliteitslagen beschrijft zijn de volgende:
- De dominante menselijke
activiteit van die stabiliteitslaag;
bijvoorbeeld: waarnemen, handelen, spreken.
- De dominante emotie
die daaraan gekoppeld is; daar zijn er volgens
Cornelis maar drie van: angst, boosheid, verdriet;
elk daarvan specifiek gekoppeld aan een
stabiliteitslaag.
- De dominante manier
om die emotie te stabiliseren, wat absolute
voorwaarde is voor vooruitgang in de geschiedenis;
dat is voor Cornelis ook te benoemen als
uitschakeling of inkapseling van toeval, of
noodlot; bijvoorbeeld angst kan gestabiliseerd
worden door geborgenheid in de moedertaal en in
mythes; boosheid door ontwikkeling van
vaardigheden; verdriet door omarming van een eigen
waardenstelsel.
- De overlevingsstrategie;
bijvoorbeeld: aanpassing van de mens aan de
omgeving; of omgekeerd: aanpassing van de omgeving
aan de mens.
- De soorten van feedback;
ook hiervan zijn er drie: uitsterven, regel-geleid
verbeteren, aanpassing van de eigen waarden.
- De dominante sturingsvorm,
dat wil zeggen de manier waarop een mens zijn weg
door het leven vindt en maakt; individuele sturing
op grond van waarneming, sociale sturing op grond
van afspraken, communicatieve zelfsturing op grond
van eigen zingeving.
- Het dominante menstype;
ook daarvan onderscheidt hij er drie: de verborgen
mens, de zwijgende mens en de creatieve mens.
Het natuurlijke systeem
Volgens
Cornelis
is de eerste stabiliteitslaag van alle culturen die
van het natuurlijk systeem. Daar start het in alle
gevallen mee. De invulling van de rubrieken
is in het natuurlijk systeem als volgt:
Menselijke activiteit
De dominante menselijke activiteit van die
stabiliteitslaag is het waarnemen van de wereld door
individuen, waarbij waarheid en werkelijkheid
naadloos samenvallen. Bijvoorbeeld: “een heks denken en een heks
zien worden niet onderscheiden en dat is het wezen
van het onbewuste”. Wat je meent waar
te nemen, neem je waar. Er wordt wel geleerd in deze
fase, maar leerprocessen
in het natuurlijke systeem blijven onbewust.
Emotie
De dominante emotie die daaraan gekoppeld
is is angst, omdat veel van die waargenomen
werkelijkheid raadselachtig en onverklaarbaar
blijft. Donder en bliksem bijvoorbeeld blijven boze
goden die je meent waar te nemen,
en kunnen geen andere verklaring krijgen. Daardoor
regeert de afhankelijkheid van het toeval en het
noodlot maakt het leven onzeker.
Stabilisatiemiddel
De bijbehorende manier om de angst te stabiliseren
is de schepping van mythes. Die geven het
onverklaarbare een plaats. Zij verklaren als het
ware het toeval weg en verschaffen op die manier
geborgenheid. Daarbij komt aan de vrouwen in de
cultuur een belangrijke rol toe, zij zijn symbolen
van geborgenheid. Samenlevingen in deze fase kennen
daarom meestal een matriarchaat.
Overlevingsstrategie
De overlevingsstrategie van deze fase is aanpassing
van de mens aan de omgeving.
Feedback
Als dat niet goed gaat, die aanpassing, is er in
deze fase maar één serieuze vorm van feedback
namelijk uitsterven.
Sturingsvorm
De dominante sturingsvorm is individuele
sturing op grond van waarneming, in directe
interactie met de omgeving en met beperkte
actieradius.
Menstype
Het menstype wat hierbij hoort is dat van de
verborgen mens, die niet zelf handelend naar buiten
treedt om de natuur naar zijn hand te zetten, maar
zich juist aan de natuur heeft aan te passen.
Het sociaal regelsysteem
De
tweede stabiliteitslaag volgens Cornelis is die van
het sociaal regelsysteem. In het Westen is daarvan
sprake vanaf de zestiende, zeventiende eeuw tot diep
in de twintigste eeuw. Het systeem van de aanpassing aan de natuur
maakt plaats voor onderwerping van de natuur, op
basis van een filosofie van leren, ondernemen,
techniek en kennisontwikkeling. De mens denkt niet
meer mythisch. Er is nog wel aanpassing, maar dan
niet aan de natuur, de mens gehoorzaamt nu aan
sociale regels, de aanpassing richt zich naar de
maatschappij. Nu in deze fase de emoties zich kunnen
nestelen in het sociaal regelsysteem als nieuwe
culturele laag van stabiliteit, verliest de
mythische vorm van godsdienst haar functie voor de
culturele stabilisering van die emoties.
Kort
gezegd: er ontwikkelen zich afsprakensystemen. Op
economisch terrein is dat al het geval vanaf de
middeleeuwen toen de ambachtsgilden bekwaamheids- en
kwaliteitseisen opstelden en daarmee een groot deel
van het economisch leven reguleerden. Een latere
verschijningsvorm van het sociale regelsysteem zijn
de bureaucratieën van grote bedrijven en
overheidsorganisaties.
Op
politiek terrein is het sociaal regelsysteem eerst
zichtbaar in de ontwikkeling van
centralistisch georganiseerde staten met
toenemende beheersmacht. En daarna in de opkomst van
verlichte ideeën over democratie en de scheiding der
machten. Waarbij meteen duidelijk is dat zich binnen
deze stabiliteitslaag een ontwikkeling voordoet
tussen twee aan elkaar tegengestelde polen binnen
het regelsysteem. Het gaat om sociale macht, maar
aanvankelijk heeft die de vorm van willekeur van de
heersende vorst die de regels stelt, en later die
van collectieve democratische arrangementen. Het is
niet voor niets dat midden in deze laag zich aan het
eind van de achttiende eeuw de Franse revolutie
afspeelt.
Voor de
stabiliteitslaag als geheel gelden de volgende
kenmerken.
Menselijke activiteit
De dominante menselijke activiteit van deze
stabiliteitslaag is het handelen in de wereld. Men
grijpt in in de wereld, daar komen reacties op, en
die zijn de basis voor verder handelen. Het werkelijkheidsbegrip steunt
dus op het handelen, op de berekeningen van een
ingenieur of op de uitkomsten van een technisch,
regel-geleid experiment. Er wordt dus heel bewust geleerd in
deze fase, het bewustzijn neemt met sprongen toe.
Emotie
De dominante emotie die gekoppeld is aan
deze fase is boosheid, en wel omdat de sociale
regels weliswaar stabiliteit leveren, maar niet
altijd rechtvaardigheid. Denk aan de willekeur
waarmee absolutistische vorsten regeerden. Daardoor
regeert de wrok bij de doorsnee-burger.
En die
wrok wordt nog gevoed doordat emoties er überhaupt
niet meer mogen zijn, die zijn verdrongen door
regels en rationaliteit, als vorm van zekerheid. “De mensen leverden hun gevoel in en
kregen er rationaliteit voor terug”. Eerst in de
vorm van een sterke staatsmacht en later in de vorm
van democratie en mensenrechten die weliswaar
oorspronkelijk uit het gevoel stammen, maar in
collectieve rationalistische arrangementen werden
uitgewerkt en zo het individuele gevoel konden
dooddrukken. Met extra boosheid als gevolg.
Stabilisatiemiddel
De bijbehorende manier om die emotie van de boosheid
te stabiliseren is de ontwikkeling van vaardigheden.
Die geven houvast en dat verklaart dat in deze fase
arbeid, bekwaamheden, en specialistische scholing
een grote vlucht nemen. Zij belichamen de manier van
uitschakeling van het toeval in de tweede
stabiliteitslaag.
Overlevingsstrategie
De overlevingsstrategie van deze fase is aanpassing
van de omgeving aan de mens. Die manifesteerde zich
in grootschalige ingrepen in de natuurlijke
omgeving. Zoals ontginning van moerassen, het
gebruik van kunstmest, het uitvinden van chemische
producten.
Feedback
De mens zoekt in deze fase feedback op
zijn soms ingrijpende acties. Maar ook deze feedback
is aan regels gebonden en staat bewustwording van
optredende verschijnselen slechts toe voor zover de
regels dat toestaan.
Een
voorbeeld van Cornelis: “Laatst was er paraffine
geloosd op de Noordzee, de presentatrice van het
Journaal toverde iemand van Rijkswaterstaat op het
scherm, die zei ‘paraffine lozen in zee, dat mag’.
Ik zweefde bijna boven mijn stoel. Deze man
reageerde volgens de verborgen logica van het
regelsysteem dat zegt: ‘het is niet verboden, en wat
niet verboden is mag’. Zijn redenering was volkomen
correct en tegelijk volkomen fout”. Ook de feedback
is dus regel-geleid, en je proeft de verwantschap
van dit denken met bureaucratische en gejuridiseerde
systemen.
Sturingsvorm
De dominante sturingsvorm van het
regelsysteem is sociale sturing op grond van
afspraken.
Menstype
Het menstype wat hierbij hoort is dat van de
zwijgende mens. Hij treedt handelend en arbeidend
naar buiten om de natuur naar zijn hand te zetten,
via techniek en machines en rationele opgezette
plannen. Gehoorzamen aan de regels is daarbij
belangrijk, spreken en communiceren niet. “De filosofie van het
rationalisme voorzag een zwijgende mens,
communicatie had geen zin en werd ook niet
geleerd…Anders denken bestond niet, er was geldig
denken en fout denken”, namelijk zoals bepaald in de
regels.
Intrigerend in
Cornelis’ verhaal over het regelsysteem is zijn
nadruk op hoe in deze fase de stabilisering gedacht
wordt. Men zoekt de stevigheid in de gedachte dat
wat je zelf gemaakt hebt jou het meeste zekerheid
biedt. Cornelis laat zien hoe men hier aansluit op
Descartes. Die heeft via zijn twijfelexperiment
bewezen dat hij zélf in ieder geval bestaat. “De zekerheid te bestaan zet
zich voort in objecten zonder toevallige
eigenschappen, geproduceerd door degene die bestaat.
Een denksysteem is voortaan geldig als het handelt
over objecten die kunnen worden gemaakt”.
“De overgang naar een kennissysteem waarin alleen
nog maar feiten (dat wil zeggen: door de mens
vastgestelde zaken) voorkomen, dus objecten die zijn
gemaakt door de mens en geen verschijnselen die zich
toevallig op een bepaalde manier voordoen, zoals de
heks, is in dat perspectief een heel belangrijke
kennistheoretische stap vooruit”.
Een belangrijk kenmerk van het rationalisme van de
regelsystemen is dat het een uitsluitende werking
heeft. Vanaf de 18e eeuw gold steeds meer dat wat
buiten het sociaal systeem van regels viel, werd
buitengesloten. “Dit sluit aan bij de vaststelling
door Michel Foucault dat de waanzin een produkt is
van het rationalistische denken”. Het begrip
‘rationeel’ definieert een sociaal erbij horen, en
de term irrationeel in de eerste plaats een sociale
uitsluiting, op grond van het wetenschappelijke
regelsysteem van een bepaald moment.
De negentiende eeuw noemt Cornelis de bloeitijd van
het sociale regelsysteem. Hij moet daar niet veel
van hebben, en noemt de hele negentiende eeuw “een
opgekropte snik…een eeuw van verborgen mensen”. Pas
als men zich, met Durkheim, enigszins bewust wordt
van de werking van de sociale regels, vindt Cornelis
het weer interessant worden.
Het communicatieve
zelfsturingssysteem
Tot en met de eerste decennia
na 1900 heerste dus het rationalistische wereldbeeld
van het sociale regelsysteem. Daarin dacht men, zo
hebben we gezien, dat er maar één correct
regelsysteem was en dat systeem hoopte men als
rationaliteit te ontdekken. Maar vanaf de dertiger
jaren van de twintigste eeuw breekt het besef door
dat er een oneindig aantal regelsystemen mogelijk is
en dus ook een oneindig aantal vormen van
rationaliteit.
Dat
zijn, aldus Cornelis, even zoveel mogelijke
potentiële oplossingen voor de problemen die we
hebben. Sterker nog, als het zo is dat we nu leven
in een wereld
met veel problemen, dan is dat, zegt Cornelis, omdat
we het sturingsinzicht van ontelbaren niet benutten.
Als we dat wél gaan doen in het communicatieve
zelfsturingssysteem, “dan worden de diverse sociale
werkelijkheden vervolgens, via de communicatie,
cultureel compatibel gemaakt. Dan zullen mensen
leren elkaar te begrijpen, al denken ze
verschillend”. Behoorlijk utopisch allemaal, maar er
zitten zeker prikkelende kanten aan.
Welnu,
wat zijn de kenmerken van de stabiliteitslaag van de
communicatieve zelfsturing, uitgedrukt in de
rubrieken die we hanteren?
Menselijke activiteit
De dominante menselijke activiteit van die
stabiliteitslaag is het spreken. Dit heeft een
explosie van bewustzijn tot gevolg.
Emotie
De dominante emotie die daaraan gekoppeld
is, is verdriet. Dat treedt op wanneer de omringende
cultuur nog uitgaat van gehoorzame zwijgende
volgzaamheid, terwijl de mensen willen spreken en
hun eigen identiteit ter sprake willen brengen. Een
dergelijke mismatch tussen innerlijk gevoel en
omringende afwijzing werkt depressie in de hand.
Stabilisatiemiddel
De bijbehorende manier om die emotie van het
verdriet te stabiliseren is de omarming van het
eigen waardenstelsel en het expliciet maken daarvan.
Dat is dus meteen het antwoord op de depressie.
Overlevingsstrategie
De overlevingsstrategie van deze fase is verzoening
van de twee eerdere stabiliteitslagen met elkaar.
Dat betekent dus: zowel aanpassing áán de omgeving,
als aanpassing ván de omgeving. “De lus naar de natuur moet
weer worden aangebracht, via de communicatie. In de
cultuurgeschiedenis hebben filosofen, stukje bij
beetje, materiaal aangedragen voor de aanleg van
zulk een communicatief systeem als nieuwe
stabiliteitslaag in de cultuur. Maar pas in onze
tijd maakt de communicatietechnologie het mogelijk
om het dominant te maken”.
Feedback
Feedback
verloopt via het ontvangen van signalen vanuit
andere waardesystemen. Negatieve terugmeldingen die we
krijgen zetten we om in sturingsbedoelingen, dat wil
zeggen: in waarden van waaruit we sturen.
Sturingsvorm
De
dominante sturingsvorm is communicatieve zelfsturing
op grond van eigen zingeving. Dus: je wórdt niet
meer gestuurd, je stuurt jezelf, en wel op grond van
waarden waarin je jezelf herkent. “niet wat sociaal mogelijk is
maar waar men zich als mens in herkent”.
Menstype
Het menstype wat hierbij hoort is dat van de
creatieve mens.
Een interessant
aspect van de derde stabilisatielaag is de plaats
van de informatica daarin. Informatica op zichzelf
kan heel goed beschouwd worden als een product van
de tweede stabilisatielaag. Het levert blinde
sturing op, het doet niets anders dan de sociale
regelsystemen uitbouwen en het handelen
automatiseren. Met als bijzonder kenmerk wel, ook al
in die fase, dat men zich zeer bewust is van de
uitgevoerde sturing, die dan evenwel nog geen
zelfsturing is. De overgang naar de derde fase vindt
pas plaats als hier bedoelingen bijkomen, van
sprekende mensen. Dan koppelt de informatica zich
aan de zelfsturing.
Als
voorbeelden denk ik hierbij zelf aan de manier
waarop informatica functioneert bij Buurtzorg en nu
ook in de Schoonmaak. Namelijk: kleinschalig en als
verlengstuk van de professional, niet als
verzelfstandigde externe instantie.
Samenvatting van de
ontwikkeling van de drie lagen
Er kwam
al een keer ter sprake dat de derde fase een
verzoening zou inhouden van de twee eerdere fasen
met elkaar. De opvolging van het natuurlijk systeem
door het sociaal regelsysteem ging met strijd en
rivaliteit gepaard. “De modernen”, zo zegt Cornelis
– dus: de tweede stabiliteitslaag – “zweerden bij de superioriteit
van de logica van het moderne rationalisme en dus
het sociaal regelsysteem”. Maar de Verlichting
baarde ook de Romantiek die zich verzette tegen wat
zij voelde als de tirannie van het rationalisme. De
Romantiek zocht in haar aandacht voor de eenling en
de natuur een voortzetting of terugkeer naar het
natuurlijke systeem. Verlichting en Romantiek bleven
gedurende de hele negentiende eeuw, aldus Cornelis,
elkaars tegenpolen en bestrijders.
Om duidelijk te maken wat de rol is van de
communicatieve zelfsturing van de derde
stabiliteitslaag, vangt Cornelis de twee genoemde
polen, dus van Romantiek en Verlichting, onder de
noemers ‘menselijke identiteit’ en ‘sociale
structuur”. Hij zegt:
“Om het nieuwe communicatieve systeem te
karakteriseren hanteer ik een nieuw begrip, namelijk
‘menselijke identiteit’, dat ik in interactie wil
plaatsen met het begrip ‘sociale structuur’. De
menselijke identiteit is een voortzetting van het
natuurlijk systeem, terwijl de sociale structuur een
samenvatting is van het sociaal regelsysteem. De
logica van het gevoel heeft in de ontwikkeling van
de cultuur eerst geleerd om individueel te zijn,
vervolgens om sociaal te zijn en tenslotte om
communicatief te worden door ontwikkeling van ieders
menselijke identiteit. Dat heet emancipatie,
namelijk van ieders menselijke identiteit, en
emancipatie is dus een essentiële trek van het
communicatieve systeem”.
De
derde laag brengt de eerste en de tweede laag samen
doordat de menselijke identiteit zich kan bewijzen
als slimmer dan de sociale structuur. Om de overgang
van twee naar drie te schetsen schrijft Cornelis
onder andere de volgende zin: “De handen laten de
objecten los en het spreken kan beginnen, als
logische overgang naar een communicatief systeem. We
weten dan wel wat we kunnen, maar nog niet wat we
willen”. Daar gaat het gesprek dus over. En, zegt
hij dan, langs die weg wordt ieder mens uiteindelijk
filosoof.
Belangrijk
is
om te beseffen dat de komst van een nieuwe
stabiliteitslaag niet betekent dat de vorige
verdwijnt. Iedere nieuwe laag groeit op de vorige,
dus elementen van het natuurlijke systeem bestaan
gelijktijdig voort met elementen van het sociaal
regelsysteem en met de communicatieve zelfsturing. Want, kenmerk van een
leerproces, dus ook van een maatschappelijk
leerproces, is juist dat het verleden behouden
blijft.
Parallellen met de menselijke
ontwikkeling op individueel niveau
Wat Cornelis beschrijft als de
ontwikkelingsgang van een hele cultuur, ziet hij ook
optreden op individueel niveau, dus in de
ontwikkelingsgang van ieder mens.
Hij geeft dat vrij schematisch weer
door aan de stabiliteitslagen in het leven van een
individu leeftijdsgrenzen te hangen. De fase van het
natuurlijk systeem beslaat dan de periode van de
eerste 18 ŕ 20 jaar. De laag van het sociaal
regelsysteem komt daar bovenop en die fase loopt tot
de leeftijd van 36 ŕ 40 jaar, en daarna volgt de derde
communicatieve fase die de rest van het leven beslaat.
De overgangen van de ene fase naar
de andere kunnen met crises gepaard gaan. Bijvoorbeeld
die van één naar twee staat bekend als de
adolescentie, die van twee naar drie als de
midlifecrisis.
In culturen waar de tweede en derde
laag zich niet ontwikkeld hebben worden de overgangen
ook gemarkeerd, maar hebben dan niet het karakter van
een crisis. De overgang van 1 naar 2 verloopt er via
inwijdingsrituelen, in plaats van via de
adolescentiecrisis, omdat die laatste per definitie
gekoppeld is aan een sociaal regelsysteem waarin de
adolescent moet gaan meedraaien.
Voor de ontwikkelingsgang op
individueel niveau geldt hetzelfde als voor de
maatschappelijke ontwikkeling: het is niet zo dat de
nieuwe laag de oude laag verdringt. De oudere lagen
blijven aanwezig en zijn toegankelijk in de
herinnering van het individu.
Stress
en ziekte
Het
uitgangspunt van Cornelis kennen we inmiddels:
gevoel kent logica, en die logica wil overgaan in de
logica van de cultuur, dat wil zeggen in de logica
van techniek, kennis en wetenschap. Als de emoties van het gevoel
zich niet kunnen nestelen in het heersende systeem
en cultuur dan krijgen we nachtmerries in plaats van
dromen. Dan gaat
de emotie woekeren en worden mensen er ongelukkig
van. Dan grijpt het gevoel naar alcohol, drugs en
agressiviteit om de voortdurende mismatch
tussen gevoel en omringende cultuur te verdringen.
Het uit
zich ook in ziektes. Kenmerkend voor een niet
geslaagde overgang van de eerste naar de tweede laag
noemt Cornelis het optreden van schizofrenie. En bij
een niet geslaagde overgang van de tweede naar de
derde laag kan depressiviteit gemakkelijk toeslaan:
individuen willen meer zeggen dan het oude sociaal
regelsysteem hen toestaat en dat slaat naar binnen.
Catastrofaal
leerproces
Dat laatste is een voorbeeld van
wat Cornelis een ‘catastrofaal leerproces’ noemt. Hij
omschrijft dat bondig als het zoeken van een oplossing
voor een probleem in een denksysteem dat die
oplossingen niet bevat. Concreet: iemand die is
opgevoed met de normen en waarden van het sociaal
regelsysteem wil daaraan voorbij komen en meer zijn
eigen identiteit ontwikkelen. Maar als puntje bij
paaltje komt laat hij zich iedere keer terugfluiten
door de eisen van het sociaal regelsysteem, omdat die
zo diep in hem zitten. Daar kun je gek van worden. “De cultuur is traag”, zegt
Cornelis, “en loopt altijd achter bij de
gevoelsmatige, technologische, sociale en
ontwikkelingen. Haar filosofie is om die reden vaak
verouderd en dus niet goed. Ik noem de filosofie van
een cultuur goed als onze emoties zich kunnen
nestelen in de cultuur”.
De
culturele omgeving moet dus responsief zijn. Het is
een fictie te menen dat leerprocessen plaats kunnen
vinden zonder omgeving die terugmelding levert en
die aldus de zelfsturing van het leren begeleidt.
Het hangt dus af van de cultuur waarin we leven hoe
intelligent mensen kunnen worden in een
maatschappelijk systeem.
Ziektesymptomen
bij
de overgang van laag 2 naar laag 3
Zoals gezegd, depressiviteit is het
kenmerkende ziektesymptoom dat behoort bij de overgang
van de tweede naar de derde laag. Er is het verlangen
naar meer communicatie, maar dat lukt niet. Het probleem van niet kunnen
uitleggen, van het onvermogen om te communiceren is
het grote probleem van onze cultuur. Ons gevoel
wordt overbelast, zegt Cornelis. Waarbij ik
regelmatig moet denken aan het indringende
doorvragen van Ischa Meijer: “Maar wat bedóel je
dan!?”
Daar
komt bij dat het leven in drie systemen
tegelijkertijd ingewikkelder is dan het leven in
twee systemen, zoals het was tot in het begin van de
twintigste eeuw. Dat is vooral ingewikkeld als de
drie systemen in de cultuur niet worden
onderscheiden, wat bij ons het geval is. Dat is
enigszins gekmakend, want we moeten dus constant
slimmer zijn dan onze cultuur en daarbij steunen we
op ons gevoel, dat het onderscheid tussen de drie
systemen wel degelijk probeert te maken, onbewust.
Rol
van kennis en wetenschap
Dat brengt ons bij een cruciaal
punt van Cornelis: voor het opheffen van de
discrepantie tussen cultuur en individuen is
bewustwording nodig van die discrepantie, en omzetting
van onbewuste logica in bewuste. Er moet dus constant
geleerd worden, kennis opgebouwd, wetenschap beoefend.
Kenmerkend daarbij is dat de
wetenschap telkens wat achterloopt op de ontwikkeling
van de systemen. Zo ontwikkelden zich de
natuurwetenschap en de filosofie van de
natuurwetenschappen pas vanaf de zeventiende eeuw,
toen het natuurlijke systeem al plaats moest gaan
delen met het sociaal regelsysteem. En de reflectie op
het sociaal regelsysteem in de vorm van sociale
wetenschappen en bijbehorende filosofie kwamen pas op
aan het einde van de negentiende eeuw en loopt door
tot in onze dagen.
Nu het systeem van de
communicatieve zelfsturing vanaf het midden van de
twintigste eeuw in volle ontwikkeling is raken de oude
wetenschapsfilosofieën in toenemende mate gedateerd en
onbruikbaar. Daar zit nog steeds iets strengs in dat
te maken heeft met achterdocht tegen het gevoel van
individuen.
In de natuurfilosofie van Kant gold dat je je moest onderwerpen aan de
natuur. Zo ontstond het begrip subject, letterlijk:
degene die onderworpen is. De inbreng van het
subjectieve was per definitie onwaar, het
onpersoonlijke objectieve was waar. En kenmerkend
voor de sociale wetenschappen is nog steeds dat men
meent waardevrij te moeten werken, het liefst in
vergaande specialisaties, als waarborg voor
objectiviteit. Met als commentaar van Cornelis:
“Communicatie is nooit de sterkste kant van de
wetenschap geweest, en nog steeds niet”.
We zijn dus toe aan een
volgende fase van wetenschapsfilosofie, met minder
gevoelsvijandigheid. Die zal, wat Cornelis betreft,
aan de volgende vereisten moeten voldoen:
- Het nieuwe wijsgerige beeld
van de werkelijkheid omvat de drie
stabiliteitslagen in de cultuur; het brengt het
natuurlijk systeem en het sociaal regelsysteem bij
elkaar in een communicatief systeem.
- De nieuwe
wetenschapsfilosofie laat een oneindig aantal
kennissystemen toe, zoveel als er logica’s zijn
van het gevoel, en dat is zoveel als er mensen
zijn.
- De nieuwe
wetenschapsfilosofie zal gericht zijn op
procesdenken, waarin de factoren tijd en
communicatie en waarden verwerkt zijn.
- De wetenschapper van nu is
intelligenter dan die van vroeger, omdat met meer
zaken rekening wordt gehouden. Maar hij zal nog
intelligenter moeten worden, want de achterstand
op de logica van het gevoel is nog steeds enorm en
daarmee de vele emotionele problemen die mensen
hebben in onze tijd waar de wetenschapper mede een
antwoord op zal moeten geven.
Veilig
bij
In het dikke boek van Cornelis
dreig je regelmatig te verdrinken in de overvloed van
woorden waarmee hij zijn systeem beschrijft. Maar even
zo vaak stuit je op eyeopeners, of kapstokjes waaraan
je je eigen ideeën kunt hangen, om ze in te voegen in
het verhaal van Cornelis.
Twee zaken waar ik nadrukkelijk
mee instem wil ik eruit lichten:
- Zijn
presentatie
van Plato en Descartes
- Een
aantal
uitspraken die zo uit het werk van Levinas hadden
kunnen komen.
Plato
en Descartes op hun plaats gezet
In de canon van de Westerse
filosofie gelden onder andere Plato en Descartes als
richtinggevend. Cornelis gaat daar in zoverre in mee
dat hij hen beiden als grote, heldere denkers
beschouwt. Maar de blinde bewondering die daar vaak
mee gepaard gaat, vooral voor Plato, weet hij zodanig
te relativeren en in verband te brengen met de
communicatieve problemen waar wij mee te maken hebben,
dat ik me daar veilig bij kan voelen. Hij zet ze als
het ware op hun plaats.
Wat Cornelis hen beiden verwijt is
dat zij dachten in hiërarchische termen. Er bestaat
voor hen een sociale hiërarchie (van maatschappelijke
rangen en standen) en een logische hiërarchie (van
kennis en ideeën die meer of minder waard zijn). Bij
zowel Plato als Descartes gaan die een verbinding aan:
de betere ideeën zijn die van de hogere klasse.
Plato noemt bijvoorbeeld de
waarneming onbetrouwbaar. Daar is een verbinding met
zijn maatschappelijke positie als aristocraat: waarnemen kan
iedereen. Daar begint de democratie van de kennis
en die wijst hij af, net als de politieke
democratie.
Wat
Descartes betreft, die heeft op zich een
maatschappelijk zeer acceptabele visie op kennis en
wetenschap: Descartes’ drijfveer was de wens om
problemen oplosbaar te maken. Daarvoor zocht hij
naar de meest eenvoudige regels die aansloten bij
het gezond verstand en in principe voor iedereen
begrijpelijk zijn. Maar er ontstond een geniepige
dynamiek. Want zijn methode voor het scheppen van
helderheid omvatte onder andere het systematisch
opsplitsen van problemen in steeds kleinere
problemen, om daar vervolgens oplossingen voor te
bedenken. Hij verloor zo het grotere plaatje uit het
oog. In zijn systeem was daardoor geen mogelijkheid
meer om te verhinderen dat de sociale bovenlaag zich
meester maakte van de rationaliteit van het
regelsysteem. Zijn systeem kon, aldus Cornelis, het
meer omvattende probleem van de sociale tweedeling
niet overzien, of wilde het niet overzien. Het ging
de confrontatie tussen de logische hiërarchie en de
sociale hiërarchie uit de weg. Daar was geen taal
voor in Descartes’ systeem.
Cornelis
verklaart
deze opvattingen en blinde vlekken van Plato en
Descartes vanuit hun
eigen maatschappelijke positie. “Zowel Plato als Descartes
vergaten in hun filosofieën het maatschappelijke
systeem waarin mensen werken. Zij
hoefden zelf niet te werken en kwamen zo op het
dualisme van materie en geest en de hiërarchie
daarbinnen. Maar wat ertussen zat, het menselijke
handelen en arbeid in een sociaal verband en het
sociale werkelijkheidsbegrip, dat ontbrak in die
wijgerige stelsels”.
Levinassiaanse
zinnen
Het is mooi om bij Cornelis een
aantal zinnen te ontdekken die zo uit het werk van
Levinas hadden kunnen komen. Hier volgt een selectie.
“Het
sociaal systeem moet zelf aanhoudend worden
gecorrigeerd, dus de vraag is waar die correctie
vandaan komt”.
“Niet
wat sociaal mogelijk is is leidend, maar waar men
zich als mens in herkent”.
“De
geneeskunde is de enige wetenschap gebleven, omdat
men dagelijks mensen hielp, die een interne logische
weerstand bood aan de dominerende culturele visie
dat wetenschap geen waarden zou kennen en dat zij
zogenaamd waardevrij zou zijn”.
“In een
derde stabiliteitslaag komt voor het eerst de
gedachte op dat het denken mogelijkerwijs wel eens
verkeerd zou kunnen zijn”.
“De schilder Magritte presenteert in L’anniversaire
een soort schilderkundige parallel van De
Walging, de eerste grote roman van Sartre
(1938). Namelijk door uitdrukking van de gedachte
dat er een stuk werkelijkheid is dat we niet kunnen
verkroppen”.
De laatste uitspraak verwijst wat mij betreft naar
wat Levinas het ‘il-y-a’ noemt: een algemeen aspect
van de menselijke leefwereld, namelijk de
unheimlichkeit ervan. Cornelis’ strijd tegen het
toeval is dan mogelijk te vergelijken met Levinas’
strijd tegen het il-y-a. Het is alleen de vraag of
Levinas zou instemmen met Cornelis’ suggestie “dat
we eigenlijk alleen maar willen leven in een
werkelijkheid zoals we die zelf kunnen sturen”.
Onveilig
bij
Lichte
onveiligheid kan ik voelen bij Cornelis omdat hij
zich af en toe onrealistisch en naďef uitlaat.
Bijvoorbeeld in zijn rooskleurige kijk op de
geschiedenis zegt hij “Zo ook lopen
totalitaire systemen zonder uitzondering achter op
de economische, technische en organisatorische
ontwikkelingen elders in de wereld en ze komen
daarvan terug”. Je zou willen dat het altijd waar
was.
Of in zijn optimisme dat alle verschillen tussen
mensen overbrugd kunnen worden: “In het communicatieve
zelfsturingssysteem worden de sociale
werkelijkheden vervolgens, via de communicatie,
cultureel compatibel gemaakt. Zo komt het dat
mensen leren elkaar te begrijpen, al denken ze
verschillend”.
Verder heb ik niet zozeer last van acute
onveiligheid, als wel van twijfel of hij twee thema’s
wel zou toelaten die voor mij, in het voetspoor van
Levinas, erg wezenlijk zijn. Ik formuleer die thema’s
dan ook als vragen:
- Is
verrassing door de Ander mogelijk en wenselijk bij
Cornelis?
- Is
communicatie
bij Cornelis volledig maakbaar?
Is
verrassing door de Ander mogelijk?
Cornelis benoemt de strijd tegen
het toeval als een grote beschavingsinspanning. Mensen verkiezen de logica
van een systeem boven het toeval, want toeval maakt
denken en leren en dus ook de zelfsturing van het
leren onmogelijk.
Verschijnselen
verliezen
hun willekeurige karakter doordat ze in logische
verbanden worden geplaatst. Ze worden ‘feiten’
doordat we ze afbeelden op een systeem, dat in wezen
steeds een sociaal regelsysteem is, waarin regels en
wetmatigheden heersen. Verschijnselen verliezen hun
arbitraire karakter doordat ze elementen worden in
een systeem van geordende verwijzingen.
Waarnemingen
verliezen
hun willekeurige karakter doordat ze moeten passen
in het systeem. Ze worden niet zomaar meer op het
eerste gezicht voor waar aangenomen (denk aan de
heks), ze tellen pas mee als ze herhaalbaar zijn.
Dat wil zeggen, als ze door ons mensen, tot feiten
zijn te maken en voorspelbaar worden. Dat is wat
Cornelis ‘leren’ noemt.
Ik kan goed volgen wat Cornelis
bedoelt, en kan daar voor het merendeel ook wel mee
instemmen. Maar tegelijkertijd begint daar voor mij
een probleem.
Want zoals jullie weten
doe ik erg mijn best in workshops en bij lezingen om
het verschijnsel van de denkschaamte te verhelderen.
Daarbij blijkt het probleem precies daarin te zitten
dat het een verschijnsel blíjft. Dat wil zeggen:
- Het is onvoorspelbaar in
zijn optreden: bij de ene mens treedt het wel op,
bij de andere niet; en zelfs bij die ene: soms wel
en soms niet. En daar houden mensen niet van, dat
biedt geen vastigheid.
- Er zijn geen patronen in te
herkennen: bijvoorbeeld dat het meer zou optreden
bij vrouwen dan bij mannen of andersom, of bij
progressieve mensen meer dan bij behoudenden, bij
dikke mensen meer dan bij dunne of omgekeerd.
- Het verschijnsel raakt zijn
toevalskarakter niet kwijt; het laat zich dus niet
beheersen en is daarom eigenlijk niet bruikbaar,
althans volgens de dominante logica.
Er is
een probleem met de wetmatigheid, en dat lijkt
dodelijk te zijn. Kennelijk is wetmatigheid voor ons
een criterium geworden om een verschijnsel
interessant en relevant te vinden. En zelfs om het
bestaan van dat verschijnsel te beoordelen: als die
wetmatigheid er niet in zit, dan kun je er toch
niets mee? Welnu, dan bestaat het verschijnsel niet.
Dan kun je er geen beleid op bouwen, dan kun je het
niet als instrument inzetten en dus is het dan
non-existent.
Zou dat niet de verklaring kunnen zijn voor het feit
dat het verschijnsel denkschaamte als weerbarstig
ervaren wordt? En de verklaring voor mijn probleem
om dat over het voetlicht te krijgen?
Levinas
Toch is
juist dat verrassingskarakter van denkschaamte voor
Levinas reden om te spreken van ‘leren’. ‘Leren bij
uitstek’ zelfs, omdat wat de Ander jou vertelt, dat
had je nooit kunnen verzinnen. Juist omdat het uit
een ander systeem komt.
Is
communicatie maakbaar?
Ik kan me behoorlijk onveilig
voelen bij een simplistische omgang met communicatie.
Zo van: “Snappen ze niet wat je bedoelt? Dan heb je
het niet goed uitgelegd”. Want die uitspraak doet geen
recht aan mijn intuďtie dat ieder mens een universum
is op zichzelf en dat universums niet zomaar met
elkaar te verbinden zijn.
Nu kun je Cornelis er beslist niet
van beschuldigen dat hij een oppervlakkige kijk op de
mens heeft of communicatie op een simplistische manier
maakbaar acht. Onder andere zegt hij: “Het is belangrijk in te zien dat
communicatie kan mislukken en dat het gaat om de
ontwikkeling van een kennisvorm die zijn eigen
voorwaarden voor geldigheid en falsificatie kent”.
En hij laat alle ruimte voor nuances: bijvoorbeeld
door betekenissturing te herkennen wanneer we, zoals
regelmatig in het dagelijks leven, zeggen: ‘ik
begrijp u wel, maar ik ben het niet met u eens’. Of
in zijn citaat van Carmiggelt: “in ieder mens steekt
een verhaal”.
Maar hij zegt ook andere dingen en mijn vraag is hoe
dicht hij daarmee bij een eigen vorm van
maakbaarheid komt, die misschien wel genuanceerder
en gecompliceerder is dan die van het gemiddelde
reclamebureau, maar toch uitgaat van universele
maakbaarheid. Die vraag komt in me op naar
aanleiding van uitspraken als de volgende: “In
principe zijn alle conflicten oplosbaar door een
logica van een hogere orde. Het probleem is hoe open
of verborgen conflicten als verschillende
zienswijzen en handelingssystemen kunnen worden
omgezet in communicatie”.
Levinas
Levinas zet weliswaar ook zwaar in
op communicatie, maar maakbaarheid is bij hem niet
gauw aan de orde. Richtinggevend is zijn uitspraak:
“Wie eist dat een boodschap met zekerheid verstaan zal
worden verwart communicatie met kennen”, aldus Levinas
in Anders dan zijn.