In de
inleiding van zijn boek vertelt Kahneman dat híj
weliswaar het boek geschreven heeft maar dat de
onderzoeken die eraan ten grondslag liggen zijn
uitgevoerd in nauwe samenwerking met zijn vriend en
collega Amos Tversky. De bedoeling van het boek
voert hij terug op een artikel dat zij samen in 1974
publiceerden (Besluitvorming in
onzekerheid: heuristiek en biases) en de
bedoeling die zij daarmee hadden verwoordt hij als
volgt.
“In
de
jaren zeventig van de vorige eeuw accepteerden sociale
wetenschappers breed genomen twee ideeën over de
menselijke natuur. Ten eerste dat mensen over het
algemeen rationeel zijn en dat hun denken normaliter
deugdelijk verloopt. En ten tweede dat emoties als
angst, liefde en haat de meeste situaties verklaren
waarin mensen hun rationaliteit laten schieten. Ons
artikel stelde beide veronderstellingen ter discussie
zonder ze direct te bespreken: we gaven voorbeelden
van stelselmatige fouten in het denken van normale
mensen en we brachten deze fouten in verband met het
ontwerp van onze cognitieve toerusting en niet met de
aantasting van ons denken door emoties”.
Deze verwoording is goed bruikbaar
om ook de bedoeling van Kahnemans boek mee aan te
geven. Want inhoudelijk gaat het in op de vraag hoe
betrouwbaar en deugdelijk ons denken eigenlijk is.
Daarbij besteedt hij veel aandacht aan de werking van
causale intuïtie, dat wil zeggen: ons vermogen om
overal oorzakelijke verbanden te zien, ook waar die er
misschien niet zijn. Zoals Kahneman zegt: “omdat
mensen geneigd zijn causaal te denken wanneer
statistische redenatie passend en noodzakelijk is”.
Voor wat betreft presentatie sluit
het boek aan bij het genoemde artikel doordat het boek
eveneens uit wil gaan van “stelselmatige fouten in het
denken van normale mensen”, zoals dat plaats vindt
rond het koffieapparaat. Daar zijn eindeloos veel
voorbeelden van stelselmatige denkfouten te
signaleren. En omgekeerd: versterking van ons vermogen
om beoordelings- en keuzefouten te herkennen en te
begrijpen, bij anderen en uiteindelijk bij onszelf,
kan daar, rond het koffieapparaat, beginnen door een
rijkere en preciezere taal te gebruiken om deze fouten
te bespreken. Het doel van zijn boek is om die taal
aan te bieden.
Systeem
1 en Systeem 2
Door het hele boek heen maakt die
taal gebruik van twee aanduidingen waaromheen Kahneman
zijn verhaal drapeert. Dat zijn de aanduidingen
‘Systeem 1’ en ‘Systeem 2’. Die verwijzen naar twee
manieren van menselijk denken over oorzaken. Systeem 1
doet dat door van gebeurtenissen steeds één of meer
directe oorzaken aan te wijzen; het zoekt causale
verklaringen. Systeem 2 doet dit door gebeurtenissen
statistisch te verklaren.
Ik begin met korte omschrijvingen
van aspecten van Systeem 1 en 2, om een eerste,
globale indruk te geven van waar ze voor staan.
Systeem 1:
- Machinerie
van
intuïtief denken, werkt snel
- Impulsief,
meer
onbewust
- Vertelt
(of
verzint) graag verhalen
- Verzorgt
de
geheugenfunctie.
Illustratie:
Een honkbalknuppel met bal kost $ 1,10. De
knuppel kost 1 dollar meer dan de bal. Hoe duur is
de bal?
Waarschijnlijk dacht u direct aan tien.
Kahneman: “Dit experiment schetst een
negatief beeld van beredenering in het dagelijks
leven”.
Systeem 2:
- Is
in staat tot meer bewuste beredenering
- Verzorgt
een
langzamere, meer weloverwogen en moeizamere vorm van
denken
- Maar
is
ook lui, in elk geval bij sommige mensen
- Als het
zijn luiheid overwint: betrokken, analytisch
- Verantwoordelijk
voor
onze zelfbeheersing.
Zo dadelijk ga ik uitgebreider in
op zowel Systeem 1 als Systeem 2, maar voor de
presentatie van een beeld van de beide systemen geef
ik eerst een paar omschrijvingen van de rolverdeling
van de beide systemen ten opzichte van elkaar.
- “‘Systeem
1
doet X’ is kortschrift voor ‘X komt automatisch tot
stand’. En ‘Systeem 2 wordt opgeroepen om Y te doen’
is kortschrift voor ‘er komt opwekking tot stand, de
pupillen verwijden zich, er ontstaat gerichte
aandacht, en activiteit Y wordt uitgevoerd’.”
- “De
combinatie
van het verhalen verzinnende Systeem 1 en het luie
Systeem 2 impliceert dat Systeem 2 veel intuïtieve
overtuigingen accepteert, die een nauwe
weerspiegeling vormen van de door Systeem 1
gegenereerde indrukken. Systeem 2 kan wel checken,
maar de input van Systeem 1 houdt nooit op”. Dat kun
je dus niet uitzetten.
- Systeem
1
houdt niet bij welke alternatieven voor een verhaal
werden verworpen of dat er überhaupt alternatieven
waren, bewuste twijfel behoort niet tot het
takenpakket van Systeem 1. Dit vereist het bewaren
van niet-gerelateerde interpretaties en alleen
Systeem 2 is daartoe in staat. Onzekerheid en
twijfel behoren tot het domein van Systeem 2.
- “Systeem
2
wordt geactiveerd wanneer er iets plaatsvindt wat
inbreuk doet op het wereldbeeld van Systeem 1. Dat
is meestal wanneer een en ander ingewikkeld wordt en
Systeem 2 heeft dan meestal het laatste woord”.
- “Wanneer
indrukken,
ingevingen, intenties en gevoelens door Systeem 2
worden opgepikt, veranderen ze in overtuigingen.
Impulsen veranderen in vrijwillig ondernomen
handelingen. Als alles soepeltjes verloopt, wat
meestal het geval is, pikt Systeem 2 de suggesties
van Systeem 1 op met weinig of geen aanpassingen. U
gelooft in de indrukken die u krijgt en handelt op
basis van uw gevoelens. En dat is prima – meestal”.
Overigens heeft Kahneman geen
voorkeur voor een van beide systemen, het ene is niet
beter dan het andere. “Systeem 1 is de held van dit
boek”, zegt hij wel ergens, maar dat vind ik
inhoudelijk niet direct terug.
Systeem
1
“De voornaamste functie van Systeem
1”, zegt Kahneman, “is om een model van uw
persoonlijke belevingswereld te onderhouden en bij te
werken. Dit model wordt opgebouwd uit associaties
tussen ideeën, gebeurtenissen, handelingen en
ontwikkelingen die met enige regelmaat plaatsvinden,
tegelijkertijd of binnen een redelijk kort
tijdsbestek. Naarmate deze associaties sterker worden,
zullen ze de structuur van de gebeurtenissen in uw
leven gaan vertegenwoordigen en zowel uw interpretatie
van het heden als uw toekomstverwachtingen bepalen”.
Wat hoort daar zoal bij?
- Gevoeligheid
voor
priming. Priming is
het verschijnsel dat blootstelling aan een bepaalde
prikkel je geneigd maakt om een daarop volgende
actie met die eerdere prikkel te verbinden. Dat gaat
onbewust, denk aan de invloed van niet bewust
waargenomen Coca-cola reclame tijdens een film. De
kans dat je daarna zin hebt in Coca-cola is groot. Priming is dus het beïnvloeden van
gedrag door een idee.
We weten dat priming invloed heeft
op elk aspect van ons leven. Uit proeven is
bijvoorbeeld gebleken dat het idee van geld ons
gedrag beïnvloedt. Als we eerst aan geld gedacht
hebben zijn we minder geneigd tot samenwerken en
meer tot individualistisch gedrag dan als we daar
niet aan gedacht hebben. Geld doet ons richting
individualisme neigen.
- Systeem
1
is niet statistisch aangelegd; het heeft een
voorliefde voor directe, causale verbanden.
Statistiek vereist dat we over veel verschillende
dingen tegelijk nadenken, waaronder dingen die
niet met elkaar te rijmen zijn en dat is iets
waarvoor Systeem 1 niet ontworpen is.
Inconsistenties verstoren onze gedachten en de
helderheid van onze gevoelens, dus als het werkelijk
ingewikkeld wordt en de samenhang door Systeem 1
niet meer in stand kan worden gehouden maakt Systeem
1 ruimte voor Systeem 2.
- De
voorliefde van Systeem 1 voor overzichtelijkheid
maakt dat het graag grijpt naar stereotypen en
gemiddelden om zich een voorstelling te maken van
dingen en gebeurtenissen. Dat hoeft niet negatief
opgevat te worden, aldus Kahneman: “Stereotypering
is in onze cultuur een beladen begrip, maar zoals ik
het hier gebruik, is de betekenis neutraal. Een van
de voornaamste kenmerken van Systeem 1 is dat het
categorieën als normen of prototypen interpreteert.
Dit is hoe we paarden, koelkasten en politieagenten
opvatten”.
Je zou kunnen denken dat de geneigdheid tot
gemiddelden toch wijst op een statistische aanleg
van Systeem 1. Maar dat is niet zo. Want het zijn
slordige gemiddelden die Systeem 1 gebruikt, op
basis van slordige inschattingen, want Systeem 1 kan
niet goed inschatten. De set van basisgegevens is
over het algemeen te klein (dus: de
steekproefomvang), Kahneman noemt dit soort
ongefundeerde inschattingen een ‘mentaal
hagelschot’.
- Systeem
1
houdt van een goed verhaal, en dat valt vaak samen
met de mogelijkheid van het aanwijzen van een
duidelijke oorzaak. Neem de uitspraak: “Zeer
intelligente vrouwen trouwen over het algemeen met
minder intelligente mannen en omgekeerd”. De
verklaring daarvoor is simpelweg dat er meer minder
intelligente mannen beschikbaar zijn dan zeer
intelligente mannen, dus statistisch van aard. Maar,
zegt Kahneman, dat is niet echt een verhaal dat veel
voldoening schenkt, omdat we allemaal liever horen
dat er iets is in zeer intelligente vrouwen dat
maakt dat ze vallen op minder intelligente mannen,
maar helaas het is niet anders.
Nog zoiets. Als een bedrijf vorig jaar uitzonderlijk
slecht gedraaid heeft, dan ligt het alleen al vanuit
statistisch oogpunt voor de hand om te denken dat
het dit jaar beter zal gaan. Maar, aldus Kahneman,
“een deskundige die verkondigt dat een bedrijf ‘het
beter doet dan vorig jaar omdat het vorig jaar
slecht had gepresteerd’ zal weinig zendtijd worden
gegund. In plaats hiervan betalen we mensen heel
aardige bedragen om interessante verklaringen voor
regressie-effecten (neiging tot het gemiddelde) te
verzinnen”.
Als Systeem 1 zo duidelijk de mist
in gaat in allerlei situaties, waarom heeft het zich
evolutionair dan toch bewezen, en zijn we er allemaal
mee uitgerust? Dat komt omdat de snelheid en
twijfelloosheid ervan ook evolutionair voordeel bood;
het is onderdeel van onze overgeërfde
waakzaamheid. Systeem 1 biedt het
zekere voor het onzekere. En in noodsituaties, als er
actie vereist is, heb je liever geen twijfel. “Systeem
1 is ongetwijfeld de bron van veel wat we verkeerd
doen, maar daarnaast ook de oorsprong van het meeste
van wat we goed doen – wat ook het meeste is dat we
doen”.
Systeem
2
Systeem 2 is wél in staat tot
twijfel, omdat het verschillende niet-rijmende, dus
niet bij elkaar passende mogelijkheden kan verwerken.
Twijfel vergt echter meer inspanning dan geloof ergens
in. Dat is een probleem, want Systeem 2 is lui en
levert die inspanning niet graag. De mensen die de
zonde van intellectuele luiheid kunnen weerstaan,
kunnen we meer ‘betrokken’ noemen. Deze individuen
zijn alerter, intellectueel actiever, minder snel
bereid om genoegen te nemen met op het eerste gezicht
aanlokkelijke antwoorden, sceptischer ten opzichte van
hun eigen ingevingen.
Wat hoort daarbij?
- Een
statistische
aanleg. Systeem 2 is in tegenstelling tot Systeem 1
wél statistisch aangelegd. Dat wil zeggen, het bezit
de capaciteit om snelle grote conclusies die worden
getrokken op basis van kleine getallen, dus te
kleine steekproeven, in twijfel te trekken. Het kan
opvattingen falsifiëren.
- Maar,
in
de uitoefening van die functie is Systeem 2 beslist
geen toonbeeld van rationaliteit. Ons denken
verloopt niet altijd foutloos en daarvoor geeft
Kahneman drie oorzaken. Systeem 2 is lui, het
vermijdt mentale inspanning en vaak zal het de
suggesties van Systeem 1 klakkeloos overnemen. Soms
is Systeem 2 met andere dingen bezig en soms is
Systeem 2 onwetend.
- Systeem
2
komt nauwelijks zelf in actie, de aanzet daartoe
komt meestal van een cognitieve crisis van Systeem
1. Daardoor wordt Systeem 2 gemobiliseerd dat
vervolgens het intuïtieve, door Systeem 1
aangedragen antwoord kan verwerpen.
- Systeem
2
heeft een ondankbare taak. Je scoort niet makkelijk
met de ontmaskering van bias. Bovendien is voor
sommige positieve actie een optimistische bias wel
nodig, en dat maakt de taak voor Systeem 2 nog
ondankbaarder.
Overigens, als er een fout intuïtief oordeel wordt
geveld, is zowel Systeem 1 als Systeem 2 hier schuldig
aan.
Humans
en Econs
Het onderscheid tussen Systeem 1 en
Systeem 2 kan gekoppeld worden aan een andere
onderscheiding die soms gemaakt wordt, met name op het
terrein van de economische wetenschap.
Daar kent men namelijk het concept
van ‘de rationele actor’ dat inhoudt dat deelnemers
aan het economische verkeer geacht worden strikt
rationeel te handelen. Zij zijn uit op het behalen van
eigen voordeel binnen de kaders van de wet; zij zijn
op de hoogte van wat voordelig is voor hen, kennen via
het marktmechanisme de prijs daarvan en nemen op basis
daarvan hun strikt rationele beslissingen.
Maar het concept van de rationele
actor stuit ook op veel weerstand. Tegenstanders,
vooral te vinden binnen de gedragseconomie, noemen het
beeld van de strikt rationeel handelende mens een
fictie. In werkelijkheid is de mens volgens hen een
vat vol tegenstrijdigheden en zijn zijn beslissingen,
ook economische, het resultaat van een mengsel van
intuïtie, grilligheid en denkwerk.
Vanuit dit perspectief zou je
kunnen zeggen dat de wereld bevolkt wordt door twee
mensentypen, en daarop voortbordurend hebben in 2008
de econoom Richard Thaler en de jurist Cass Sunstein
in hun gedragseconomische boek Nudge
de woorden ‘Econs’ en ‘Humans’ ingevoerd. Daarbij
staat Econ voor de rationele actor van de hardcore
economische wetenschap, die eigenlijk in een
theoretische wereld leeft; en Human voor de grillige
mens zoals we die uit de werkelijkheid kennen.
Hier liggen aanknopingspunten voor
de begrippen Systeem 1 en Systeem 2, hoewel ze niet
één op één te koppelen zijn aan Human en Econ. Het
volgende voorbeeld toont ons de aanknopingspunten.
“Twee fanatieke sportliefhebbers
zijn van plan 70 kilometer te reizen om een
basketbalwerdstrijd te zien. Eén van hen heeft voor
zijn kaartje betaald; de andere was op weg om een
kaartje te kopen toen hij er een voor niets door een
vriend kreeg aangeboden. Het weerbericht waarschuwt
voor een sneeuwstorm op de avond van de wedstrijd.
Welke van de twee kaarthouders zal de sneeuwstorm
eerder trotseren om de wedstrijd te zien?”
“We hoeven niet lang over het
antwoord na te denken: we weten dat de liefhebber die
voor zijn kaartje betaald heeft, zich niet door de
storm zal laten afschrikken. Het verschijnsel Mentale
rekening maakt dit verklaarbaar, dat wil zeggen: het
bestaan van een rekening waarin ook de emotionele
betrokkenheid van de actor verwerkt is. Het saldo van
die rekening is duidelijk negatiever voor degene die
een kaartje gekocht heeft en die er, behalve dat hij
de wedstrijd heeft gemist, ook financieel bij is
ingeschoten. Omdat thuisblijven voor deze fan een
slechtere zaak is, is hij sterker gemotiveerd om de
wedstrijd bij te wonen en daarom ook meer geneigd om
de sneeuwstorm te trotseren. Dit zijn onbewuste
berekeningen van emotioneel evenwicht, van het soort
dat Systeem 1 zonder nadere overwegingen uitvoert.”
“Econs hebben daar geen last van.
De emoties die mensen met de stand van hun mentale
rekeningen verbinden, worden in de economische
standaardtheorie niet erkend. Een Econ zou zich
realiseren dat het kaartje al betaald is en niet
ingewisseld kan worden. De kosten van het kaartje zijn
reeds gemaakt en voor de Econ zou het niet uitmaken of
hij het kaartje voor de wedstrijd gekocht had of het
van een vriend had gekregen (aangenomen dat Econs
vrienden hebben). Om dit rationele gedrag ten uitvoer
te brengen zou Systeem 2 van de betalende liefhebber
zich bewust moeten zijn van de contrafeitelijke
mogelijkheid: ‘Zou ik nog steeds bereid zijn om de
sneeuwstorm te trotseren als ik het kaartje voor niets
van een vriend had gekregen?’ Het vraagt actief en
gedisciplineerd denken om zo’n moeilijke vraag te
formuleren.”
In het schema van Econs versus
Humans zijn dus de begrippen Systeem 1 en Systeem 2 in
te brengen. In dit geval Systeem 1 aan de kant van de
Human met zijn emotionele afgeleidheid, en Systeem 2
aan de kant van de Econ die zich niet van de rationele
wijs laat brengen.
Maar geheel eenduidig is het niet,
met name niet aan de kant van de Econs. Want in hun
kritiek op de emotionaliteit van Systeem 1 maken ze
misschien wel gebruik van Systeem 2, namelijk de
mogelijkheid tot kritische afstand van Systeem 2. Maar
vervolgens vervallen de Econs op hun beurt in Systeem
1.
Econs hebben namelijk een absolute
voorliefde voor consistentie. De enige toets voor
economen en beslissingstheoretici van rationaliteit is
niet of iemands overtuigingen en voorkeuren redelijk
zijn, maar of ze onderling consistent zijn. Een
rationele persoon mag in spoken geloven zolang al zijn
andere overtuigingen met het bestaan van spoken
overeenstemmen. Een rationele persoon kan ervoor
kiezen om gehaat in plaats van geliefd te worden
zolang zijn voorkeuren consistent zijn. Rationaliteit
is logische samenhang, redelijk of niet.
Maar was het creëren of zelfs
forceren van samenhang niet juist een trekje van
Systeem 1? Het kenmerkende van Systeem 2 is dat het
kan omgaan met niet-samenhangende, niet-rijmende, niet
bij elkaar passende gegevens. Dat is wat anders dan de
rücksichtlose consistentie van de Econs. Econs maken
dus op hun beurt het verhaal iets te mooi en
samenhangend, en vertonen daarmee een typisch Systeem
1 trekje.
Iets soortgelijks paradoxaals zit
er in de bewoordingen waarin Kahneman de relatie tot
de werkelijkheid benoemt van Systeem 1 en 2 en van
Econs en Humans. Van Systeem 1 zegt hij dat de keuzen
van Systeem 1 niet in de werkelijkheid verankerd zijn
omdat Systeem 1 niet in de werkelijkheid verankerd is.
Maar de Humans, die primair met Systeem 1 geassocieerd
worden, zijn voor hem degenen die juist in de echte
wereld optreden, terwijl voor hem de Econs wonen in
het land van de theorie.
Tenslotte nog een opmerking over de
politieke consequenties van de twee gezichtspunten van
Econs en Humans, als het gaat om keuzen te maken. De
Econs zijn bij uitstek te vinden in de aanhangers van
de economische leer die bekend staat als de Chicago
School, waarvan Milton Friedman een exponent is. Voor
die school is het maken van keuzen en beslissingen in
wezen een kwestie van strikt rationeel doorredeneren,
en daarmee niet zo moeilijk omdat mensen die rationeel
handelen geen fouten maken. Daar hoeft de regering
burgers niet bij te helpen. “In een natie van Econs
moet de regering zich afzijdig houden en Econs de
vrijheid geven”.
Voor gedragseconomen die eerder
Humans zien dan Econs is het leven complexer dan voor
de belijders van menselijke rationaliteit. Volgens hen
is er een rol weggelegd voor de overheid om mensen te
ondersteunen in het maken van hun keuzen. De overheid
mag prikkelen of afremmen, vandaar de titel Nudge (‘een zetje geven’) voor het boek
van Thaler en Sunstein.
Expertise
versus
algoritmen
Een ander begrippenpaar dat je tot
op zekere hoogt kunt koppelen aan het begrippenpaar
Systeem 1 en Systeem 2 is dat van expertise en
algoritmen. Daarbij staat expertise voor de door een
ervaren vakman verworven vaardigheden en intuïtie;
expertise sluit daardoor aan bij Systeem 1. Algoritmen
staan voor de kennis van een proces die is vastgelegd
in formules; daarbij wordt gebruik gemaakt van
statistische informatie, zodat algoritmen goed
aansluiten bij Systeem 2.
Wanneer je deze koppeling maakt
worden Systeem 1 en Systeem 2 regelrecht het conflict
ingezogen dat uitgevochten wordt op het terrein van de
besliskunde, dat wil zeggen van de wetenschap die zich
bezighoudt met de vraag hoe goede beslissingen tot
stand komen. Want daarbinnen bevinden zich scholen die
zweren bij geïnformeerde intuïtie, dus zeg maar
expertise. En andere scholen stellen dat
geobjectiveerde formules de beste beslissingen
opleveren.
Bij die laatste groep hoort de
Amerikaanse psycholoog Paul Meehl. Paul Meehl hield
zich in de jaren vijftig en zestig bezig met de vraag
of beslissingen van geschoolde
professionals op grond van subjectieve indrukken
nauwkeuriger waren dan statistische voorspellingen
op grond van een klein aantal scores of
beoordelingen aan de hand van een regel. Uit zijn
onderzoek kwam naar voren dat de algoritmen het
beter deden. Bijvoorbeeld als het ging om
voorspellingen en daarop gebaseerde beslissingen
aangaande voorwaardelijke invrijheidstelling van
gedetineerden, de cijfers van eerstejaarsstudenten en
succes in de opleiding van piloten.
Voor mensen die in experts geloven,
waren de resultaten vernietigend. Men was geschokt en
een groot aantal vervolgonderzoeken volgde. Het aantal
onderzoeken naar de vergelijking van klinische
voorspellingen (dus op basis van expertise) en
statistische voorspellingen is opgelopen tot ruwweg
200, maar de score in de strijd tussen algoritmen en
mensen is onveranderd gebleven. Rond 60 procent van de
onderzoeken heeft een significant hogere
nauwkeurigheid voor de algoritmen aangegeven.
De belangrijkste tendens in de
conclusies uit al die onderzoeken is dat een algoritme
dat op de achterkant van een envelop wordt gekrabbeld,
vaak goed genoeg is om het oordeel van een expert te
overtreffen.
Een klassieke toepassing van deze
benadering is een simpel algoritme dat het leven van
honderdduizenden zuigelingen heeft gered.
Verloskundigen wisten altijd al dat een zuigeling die
binnen enkele minuten na de geboorte niet normaal
ademhaalt, een grote kans loopt op hersenschade of
overlijden. Tot 1953, toen anesthesiologe Virginia
Apgar de Apgar-test ontwikkelde, vertrouwden artsen en
verloskundigen op hun klinische oordeel om vast te
stellen of een baby problemen had. Ze baseerden zich
daarbij strikt persoonlijk op verschillende
aanwijzingen. Sommigen richtten zich op
ademhalingsproblemen, terwijl anderen erop letten hoe
snel de baby ging huilen. Bij gebrek aan een
gestandaardiseerde procedure werden alarmerende
symptomen vaak over het hoofd gezien, waardoor veel
pasgeboren baby’s overleden.
De systematische beoordeling die
Apgar daarvoor in de plaats stelde behelsde de
vaststelling van vijf belangrijke variabelen,
namelijk: hartslag, ademhaling, reflex, spiertonus en
kleur; en drie mogelijke kwaliteitsscores voor elke
variabele, namelijk: 0, 1, of 2. Een baby met een
totaalscore van 8 was doorgaans roze, kronkelde,
huilde, trok gezichten en had een pols van honderd of
meer: tekenen van goede gezondheid. Een baby met een
score van 4 of minder was meestal blauw, slap en
passief en had een langzame of zwakke pols: een
aanleiding om direct in te grijpen. De Apgar-test
wordt nog steeds dagelijks in elke verloskamer
gebruikt. De formule wordt aangemerkt als een
belangrijke bijdrage aan het terugdringen van
zuigelingensterfte.
Een ander voorbeeld betreft de
beoordeling van Bordeauxwijnen. De econoom aan
Princeton en wijnliefhebber Orley Ashenfelter heeft
een overtuigende demonstratie gegeven van het vermogen
van simpele cijfers om wereldberoemde experts voorbij
te streven. Ashenfelter wilde de toekomstige waarde
van superieure bordeauxwijnen voorspellen aan de hand
van informatie die beschikbaar is in het jaar dat ze
gemaakt worden zoals de gemiddelde temperatuur tijdens
het groeiseizoen in de zomer, de hoeveelheid regen in
het oogstseizoen en de totale regenval in de afgelopen
winter. Die gegevens stopte hij in een formule, en die
levert vervolgens nauwkeurige prijsvoorspellingen
op voor jaren en decennia in de toekomst, zelfs veel
nauwkeuriger dan de courante prijzen van jonge wijnen
dit doen. Deze uitkomst zet vraagtekens bij de
expertise van de deskundigen die met hun
beoordeling aan de prijsvorming van jonge
wijnen hebben bijgedragen.
Waarom doen experts het minder goed
dan algoritmen? Een door Meehl veronderstelde reden is
dat experts proberen slim te zijn. Zij treden in hun
denken buiten de gebruikelijke kaders en nemen bij het
maken van hun voorspellingen complexe combinaties van
kenmerken in beschouwing, bijvoorbeeld – in het geval
van wijn – door te proeven. Ze weten vaak ook meer,
maar daardoor gaat de illusie met hen op de loop.
Mensen die meer weten, voorspellen iets beter. Maar de
mensen met de meeste kennis zijn vaak weer minder
betrouwbaar. De reden is dat iemand die meer kennis
vergaart dan anderen, ook een sterkere illusie van
vaardigheid ontwikkelt en door overmatig vertrouwen
zijn zicht op de werkelijkheid verliest.
Een andere reden is dat mensen
onverbeterlijk inconsistent zijn in het samenvattend
beoordelen van complexe informatie. Wanneer hun
gevraagd wordt dezelfde informatie twee keer te
beoordelen, geven ze vaak verschillende antwoorden.
Deze inconsistentie kan ernstige vormen aannemen.
Bijvoorbeeld: ervaren radiologen die thoraxfoto’s als
‘normaal’ of ‘abnormaal’ beoordelen, spreken zichzelf
20 procent van de keren tegen als ze op verschillende
momenten dezelfde foto onder ogen krijgen. Uit een
onderzoek onder 101 zelfstandige accountants die
gevraagd werden de betrouwbaarheid van interne
controles van ondernemingen te beoordelen, bleek
eenzelfde hoge mate van inconsistentie. Een
vergelijkende analyse van 41 afzonderlijke onderzoeken
naar de betrouwbaarheid van accountants, pathologen,
psychologen, managers en andere professionals doet
vermoeden dat dit niveau van inconsistentie algemeen
voorkomt, zelfs wanneer een bepaald geval binnen
enkele minuten opnieuw wordt beoordeeld. Deze
wijdverbreide inconsistentie is waarschijnlijk te
wijten aan de sterke contextafhankelijkheid van
Systeem 1. Dat kijkt vaak niet langer dan zijn neus
lang is. Mensen voelen maar
zelden de behoefte om de cijfers te kennen van de
klasse waartoe het geval behoort, dus
zaken in breder verband te zetten. Statistische informatie wordt als saai ervaren en stelselmatig
opzijgeschoven wanneer deze niet overeenstemt met
persoonlijke indrukken van een geval.
De eerste les die we hieruit kunnen
trekken, aldus Kahneman, is dat voorspellingsfouten
onvermijdelijk zijn omdat de wereld complex en
onvoorspelbaar is. De tweede dat een sterk subjectief
vertrouwen niet mag worden gezien als een indicatie
van nauwkeurigheid.
Alles bij elkaar luidt volgens
Kahneman de conclusie dat er maar weinig
omstandigheden zijn waarin het verstandig is om een
formule door een beoordeling te vervangen. Dat besef
heeft de aanzet gegeven tot het recente boek A checklist Manifesto van Atul Gawande
waarin nog veel meer voorbeelden staan van het nut van
controlelijsten en eenvoudige regels.
Tegelijkertijd valt op dat
algoritmen en formules veel vijandigheid opwekken. De
reacties in Franse wijnkringen liepen volgens The New York Times uiteen tussen heftig
en hysterisch, het gebruik van algoritmen werd
vergeleken met het recenseren van films zonder die
zelf gezien te hebben. Vaak hebben de
debatten die daaruit voortkomen een morele dimensie.
In de medische beroepsgroep komt dit tot uiting in een trotse nadruk
op het unieke karakter van gevallen en
weerzin tegen evidence-based werken. De onpersoonlijkheid
van werkwijzen die door statistieken en
controlelijsten worden bepaald stuit tegen de borst.
“U maakt robots van ons!”, is dan het commentaar.
Relevant
voor management en organisatie
De
relevantie van deze kwesties voor management en
organisatie heeft zich waarschijnlijk al aan jullie
opgedrongen, want zitten we hier niet midden in het
debat over de verhouding tussen management en
professionals (denk aan het boek van Matthieu
Weggeman Leidinggeven aan
professionals? Niet doen!)? Daarom is het
eerste onderwerp om hieronder te behandelen: In
hoeverre kun je professionals vertrouwen? Daarnaast
zal het gaan over de mogelijkheden tot inschatting
van leiderschapskwaliteiten.
In
hoeverre kun je professionals vertrouwen?
Meehls publicatie en de stroom van
daarop volgende onderzoeken hadden Kahneman op een
bepaald spoor gezet. En dat spoor luidde als volgt:
statistische algoritmen zijn mensen in omgevingen met
veel ruis veruit de baas om twee redenen: ze zijn
beter in staat dan menselijke beoordelaars om
laagvalide aanwijzingen te ontdekken; en ze zijn veel
beter in staat om een bescheiden niveau van
nauwkeurigheid in stand te houden door zulke
aanwijzingen consistent te gebruiken.
Nu waren er in Kahnemans omgeving
wel wetenschappers met een diepe aversie tegen
algoritmen en checklists, die hij als wetenschappers
toch zeer waardeerde. Eén van hen was Gary Klein, die
hij onder andere bewonderde om zijn onderzoeken naar
de expertise van brandweerlieden. Klein vertelde
daarover het volgende verhaal.
“Een ploeg brandweerlieden ging een
huis binnen waar de keuken in brand stond. Kort na het
moment waarop de mannen de waterslangen op het vuur
hadden gericht, hoorde de commandant zichzelf roepen:
“Wegwezen allemaal!”, zonder te beseffen waarom. Bijna
direct nadat de brandweerlieden zich hadden
teruggetrokken, stortte de vloer in. Pas naderhand
besefte de commandant dat het vuur ongebruikelijk
rustig was geweest en zijn oren ongebruikelijk heet.
Deze indrukken alarmeerden bij hem wat hij een ‘zesde
zintuig voor gevaar’ noemde. Hij had geen idee van wat
er fout kon gaan, maar hij wist dat er iets niet
klopte. De brandhaard bleek niet in de keuken te
liggen maar in de kelder onder de plek waar de mannen
gestaan hadden.”
Kahneman vond het wel een uitdaging
om met deze duidelijk andersgezinde maar bekwame
wetenschapper nader te kijken naar de problematiek
rondom expertise en professionals. Zij besloten tot de
opzet van een gezamenlijk onderzoek en richtten zich
op de volgende vraag: wanneer kun je een ervaren
professional vertrouwen als deze zich op een intuïtie
beroept? Het lag voor de hand dat Klein eerder geneigd
zou zijn deze persoon te vertrouwen en dat Kahneman
sceptischer zou zijn. Maar zouden ze het eens kunnen
worden over principes om de algemene vraag te
beantwoorden?
Klein en Kahneman
werden het al gauw eens over de aard van intuïtieve
vaardigheid en hoe deze verworven wordt. Maar de
hamvraag was: wanneer kun je daar vertrouwen in
stellen?
Voor het antwoord dat zij daarop gaven volg ik
nu even de beschrijving van Kahneman.
“Uiteindelijk kwamen we tot de
conclusie dat ons verschil van mening voor een deel te
wijten was aan het feit dat we verschillende soorten
experts in gedachten hadden. Klein had veel gewerkt
met brandweercommandanten, verpleegkundigen en andere
professionals met werkelijke expertise. Ik had me
vaker beziggehouden met medici en therapeuten,
beleggingsadviseurs en politieke wetenschappers die
proberen onhoudbare voorspellingen op lange termijn te
doen. Daarom was het niet verrassend dat hij uitging
van vertrouwen en respect, en ik van scepsis.”
“Hij was eerder bereid om experts
die zich op een intuïtie beroepen te vertrouwen omdat
echte experts, zoals hij me vertelde, de grenzen van
hun kennis kennen. Ik bracht daartegen in dat er veel
pseudo-experts zijn die er geen idee van hebben dat ze
niet weten wat ze doen (de illusie van validiteit) en
dat mensen over het algemeen op ontoereikende gronden
te zelfverzekerd zijn.”
“Klein en ik werden het
uiteindelijk eens over een belangrijk principe: het
vertrouwen dat mensen stellen in hun intuïties is geen
betrouwbare aanwijzing voor hun validiteit. Met andere
woorden: vertrouw niemand – met inbegrip van jezelf –
die je voorhoudt dat je je sterk op je intuïtieve
oordeel moet verlaten.”
“Hoe kunnen we, als intuïtieve
zekerheid niet vertrouwd mag worden, de
waarschijnlijke validiteit van een intuïtieve
beoordeling evalueren? Wanneer geven zulke oordelen
blijk van werkelijke expertise? En wanneer van een
illusie? Het antwoord komt voort uit de twee
basisvoorwaarden voor het verwerven van een
vaardigheid: ten eerste een omgeving die voldoende
regelmatig is om voorspelbaar te zijn; en ten tweede
de gelegenheid om deze regelmatigheden door langdurige
oefening te leren. Wanneer aan deze beide condities
wordt voldaan, zijn intuïties waarschijnlijk te
vertrouwen.”
“Aan het eind van ons project
werden Gary Klein en ik het eens over een algemeen
antwoord op onze aanvankelijke vraag: wanneer kun je
een ervaren professional vertrouwen die zich op een
intuïtie beroept. Onze conclusie was dat het in de
meeste gevallen mogelijk is onderscheid te maken
tussen intuïties die waarschijnlijk valide zijn en
intuïties die dat niet zijn”.
En daarbij is het oppassen
geblazen, voegt Kahneman nog toe, voor de overtuiging
van professionals dat ze een onmogelijke taak met
succes kunnen volbrengen. Aanspraken op trefzekere
intuïties in een onvoorspelbare situatie getuigen op
zijn best van zelfmisleiding, en soms van iets wat
kwalijker is. Intuïtie is niet iets magisch en is niet
te vertrouwen bij afwezigheid van stabiele
regelmatigheden in de omgeving.
Wat bleef, ook na de samenwerking
tussen Kahneman en Klein, waren hun verschillende
attitudes. “We ontdekten ook dat onze eerdere
verschillen meer inhielden dan een intellectueel
meningsverschil. We hadden verschillende attitudes,
emoties en voorkeuren, en die veranderden in de loop
van de jaren opmerkelijk weinig”.
En, zo moet Kahneman toegeven: Het
statistische bewijs voor de inferioriteit van het
oordeel van experts is in tegenspraak met hun
alledaagse ervaring van de kwaliteit van hun oordelen.
Dat kan de vijandigheid
tegenover algoritmen van veel mensen verklaren.
Inschatting
van leiderschapskwaliteiten
Kahneman is niet bang om de werking
van illusies ook bij zichzelf te signaleren. Hij
vertelt hoe hij tijdens zijn dienstplicht in het
Israëlische leger als net afgestudeerde psycholoog
moest helpen bij het beoordelen van kandidaten voor de
officiersopleiding. Daarvoor moest hij met collega’s
observeren hoe een groep kandidaten een bepaalde
opdracht uitvoerde.
Dan vertelt hij: “Terwijl een
collega en ik het verloop van deze oefening volgden,
legden we vast wie de leiding nam, wie probeerde te
leiden maar werd afgewezen, en hoe coöperatief elke
soldaat zich opstelde bij het volbrengen van deze
groepsopdracht. We zagen deelnemers die eigenzinnig,
onderdanig, arrogant, geduldig, heetgebakerd of
vasthoudend leken, of het al snel opgaven. We kregen
het gevoel dat de ware aard van elk van deze mannen
zich onder de druk van deze opdracht openbaarde. De
indruk die we kregen van het karakter van elke
kandidaat, was even direct en dwingend als de kleur
van de hemel.”
“Na onze waarnemingen moesten we
onze indrukken van de leiderschapskwaliteiten van de
soldaten samenvatten en aan de hand van een
cijferscore vaststellen wie van hen in aanmerking kwam
voor de officiersopleiding. Deze taak was niet
moeilijk omdat we het gevoel hadden dat we de
leiderschapsvaardigheden van al deze soldaten al
gezien hadden. Wanneer onze gebundelde observaties van
elke kandidaat zich tot een samenhangend verhaal
verenigden, waren we volstrekt overtuigd van onze
beoordeling en kregen we het gevoel dat wat we hadden
waargenomen, direct voorspellend was voor de toekomst.
De soldaat die het overnam toen de groep in
moeilijkheden was geraakt en het team over de muur
wist te krijgen, was op dat moment een leider. De voor
de hand liggende verwachting over hoe hij het zou doen
in de opleiding of in het gevecht, was dat hij daar
even effectief zou zijn als bij de muur.”
“De aanwijzingen die enige tijd
later loskwamen dat we niet met nauwkeurigheid succes
konden voorspellen, waren overweldigend. Om de paar
maanden hadden we een feed-backsessie waarbij we te
horen kregen hoe de cadetten het ervan afbrachten
tijdens de officiersopleiding. Het verhaal was steeds
hetzelfde: ons vermogen om prestaties in de opleiding
te voorspellen was te verwaarlozen. Onze
voorspellingen waren beter dan blinde gissingen, maar
niet veel beter. Maar het was nog erger: die treurige
waarheid had maar heel weinig effect op het vertrouwen
dat we hadden in onze oordelen en voorspellingen over
individuen.”
“Achteraf vond ik wat er met ons
gebeurde heel opmerkelijk. Het deed me denken aan de
Müller-Lyer-illusie, die van het vinnenplaatje, en ik
noemde deze illusie: de illusie van validiteit, mijn
eerste cognitieve illusie. Die hield dus in dat, zelfs
bij aanwezigheid van gegevens die duidelijk maken dat
onze oordelen meestal waardeloos zijn, onze
subjectieve ervaring van zekerheid onaangetast
blijft.”
Kahneman verbindt
hieraan de conclusie dat de kwaliteit van
leiderschap en managementpraktijken niet betrouwbaar
uit waarnemingen van succes kan worden
afgeleid. Daarvoor speelt het toeval
een te belangrijke rol. Ondertussen
dénken we wel dat we dat kunnen.
Veilig
bij
Een groot vertrouwen in de ratio
heeft mij altijd argwaan ingeboezemd. Welnu, daar kun
je Kahneman niet van betichten, dus daar voel ik me
wel veilig bij. Hij wordt niet moe te benadrukken
hoezeer belangrijke keuzen gemaakt worden onder
invloed van volstrekt irrelevante kenmerken van de
situatie. En hoezeer dat indruist tegen de manier
waarop we ons denken (willen) ervaren, namelijk als
iets waarin we autonoom zijn. Helaas, zegt hij, het
bewijs voor deze cognitieve illusies is onbetwistbaar.
Dat bewijs vindt hij onder andere in het optreden van
priming en van
overmatig zelfvertrouwen op basis van te weinig
gegevens.
“De sceptici over rationaliteit
worden hierdoor niet verrast. Ze hebben geleerd
gevoelig te zijn voor de invloed van irrelevante
factoren bij het vaststellen van voorkeuren, en ik
hoop dat de lezers van dit boek deze gevoeligheid
hebben verworven”.
Belangrijke
verschillen
met Levinas
Maar misschien is hij wel iets té
sceptisch. Dat sluit aan bij het eerste van de
verschillen die ik wil aanwijzen tussen het denken van
Kahneman en Levinas, namelijk over het leervermogen
van de mens. Kahneman heeft daar niet
veel vertrouwen in en dat is, zoals we gezien
hebben, voor hem reden om formules de voorkeur te
geven boven expertise.
Het tweede verschil betreft de
vraag of Levinas niet een soort ontspanning kan
brengen in de beheersingsdrang die Kahneman vertoont
in zijn wens om fouten te voorkomen.
Een
mens leert niet veel
Kahneman is sceptisch over de
menselijke mogelijkheden om eigen biases te leren
kennen. Hij beschouwt het leervermogen van mensen in
dit opzicht als heel beperkt.
Allereerst omdat de omgeving
stabiel moet zijn. Wat we als
expertise beschouwen, heeft doorgaans veel tijd nodig
om tot ontwikkeling te komen, zegt Kahneman. Ik denk dat hij daar wel gelijk in
heeft. Waar aan die voorwaarde niet is voldaan is het
moeilijk of onmogelijk om te leren.
De tweede reden, en daar gaat het
mij nu om, is volgens Kahneman dat een mens de
alternatieven die zich als onjuist of niet bestaand
hebben bewezen, niet serieus neemt of vergeet.
Psychologen hebben al vaak onderzocht wat er gebeurt
als mensen van gedachten veranderen.
Bij wendingen en verrassingen verlies je
direct veel van je vermogen om je te herinneren wat je
geloofde voordat je van gedachten veranderde. Dat is het ‘dat dacht ik altijd al’
effect, en dat effect is niet bevorderlijk voor het
leervermogen.
Kahneman heeft hier een grappig
verhaal over, naar aanleiding van wat mensen in 1972 verwachtten van de reis die
president Nixon maakte naar China en Rusland. Daar
werd onderzoek naar gedaan en de respondenten werd
gevraagd om waarschijnlijkheid toe te kennen aan
vijftien mogelijke uitkomsten van Nixons diplomatieke
initiatieven. Zou Mao ermee instemmen om Nixon te
ontmoeten? Zouden de Verenigde Staten China
diplomatiek erkennen? Zouden de Verenigde Staten en de
Sovjet Unie, na tientallen jaren van onderlinge
vijandschap, over iets belangrijks overeenstemming
kunnen bereiken?
Nadat Nixon was teruggekeerd van
zijn reizen vroegen de onderzoekers dezelfde mensen om
zich de waarschijnlijkheid te herinneren die zij
eerder aan elk van de vijftien mogelijke uitkomsten
hadden toegekend. De resultaten waren duidelijk. Als
een mogelijke uitkomst zich inderdaad had voorgedaan,
overdreven de deelnemers de waarschijnlijkheid die zij
daaraan in de eerdere vragenlijst hadden toegekend.
Wanneer de mogelijke gebeurtenis zich niet had
voorgedaan, herinnerden de deelnemers zich
abusievelijk dat ze deze mogelijkheid altijd al
onwaarschijnlijk hadden gevonden. Kennelijk heeft de
bias van achterafkennis verderfelijke effecten op de
oordeelsvorming van beslissers.
Dat komt omdat de menselijke geest,
die verhalen opstelt over het verleden, een orgaan is
van zingeving. Dat fabuleert er lustig op los, en doet
ooit aanwezige alternatieve gedachten verdwijnen.
Bovendien, omdat je maar weinig directe kennis hebt
van wat er in je hoofd omgaat, zul je nooit te weten
komen dat je onder net iets andere omstandigheden tot
een ander oordeel had kunnen komen of een andere
beslissing had kunnen nemen.
Levinas
Over die twee laatstgenoemde
argumenten denkt Levinas soms heel anders. Het eerste
argument van Kahneman om ons leren gebrekkig te noemen
luidt: ooit aanwezige, maar ontmaskerde gedachten
worden weggemaakt.
Levinas brengt daartegen in: in het geval van
denkschaamte weet je heel goed wat je dacht (‘je
vooroordeel’) toen je bij de ander over de grens ging.
Want de ander, die zich overlopen voelde, verwees je
precies naar jouw euforie, jouw goede bedoelingen en
jouw heilig geloof in iets, waarmee je hem overliep.
Je leerde dat de ander daar niet van gediend was. Je
weet daardoor heel goed
wat je geleerd hebt, én dus ook wat je áfgeleerd hebt.
Je onthoudt je vooroordeel. Je maakt afgewezen
gedachten niet wég.
Het tweede argument van Kahneman om
ons leervermogen gebrekkig te noemen: je hebt maar
weinig directe kennis hebt van wat er in je hoofd
omgaat, daarom zul je nooit te weten komen dat je
onder net iets andere omstandigheden tot een ander
oordeel had kunnen komen of een andere beslissing had
kunnen nemen. Weerstand bieden tegen de biases in je
hoofd is, zo niet onmogelijk, dan toch zeker zeer
vermoeiend.
Levinas brengt daartegen in: de
ander laat je zien hoe net andere omstandigheden
(namelijk zoals die van die ander) je tot een heel
ander oordeel kunnen brengen. Dus je kunt dat wel
weten. Alleen, misschien niet op de manier die
Kahneman voorstelt, namelijk door via introspectie
erachter komen wat er in je hoofd omgaat. Wel door je
te laten raken door wat een ander, vaak iemand onder
“net iets andere omstandigheden”, van zijn
gewaarwordingen vertelt.
Hoewel Kahneman en Levinas over dit
onderwerp dus behoorlijk van opvatting verschillen,
kruipt Kahneman op een bepaald punt in zijn betoog
behoorlijk dicht tegen Levinas aan. Kahneman maakt
namelijk een uitzondering voor een bepaald soort bias,
die mogelijk wel makkelijker kan worden gekend en
weggenomen. Hij heeft het dan over biases die optreden
binnen kleine verbanden zoals een huwelijk of een
overzichtelijk groepje samenwerkende mensen.
Dat leidt hij af uit een onderzoek
waarin aan gehuwden werd gevraagd: ‘Hoeveel draag je
zelf bij aan het schoonhouden van het huis, uitgedrukt
in een percentage?’Vergelijkbare vragen werden gesteld over het buitenzetten van de
vuilniszakken, het initiatief voor sociale
activiteiten nemen enzovoort. Zoals verwacht werd de
100 procent overschreden: beide partners zijn
vooringenomen voor zichzelf en herinneren zich hun
eigen bijdrage veel beter dan die van de ander. Deze
bias is niet noodzakelijk in het eigen voordeel: de
gehuwden overschatten ook hun eigen schuld aan ruzies,
hoewel in mindere mate dan bij de ‘voordelige’
uitkomsten.
Vervolgens zegt
Kahneman: “Over het algemeen ben ik nogal
pessimistisch over de mogelijkheden van het
controleren van bias, maar dit vormt hierop een
uitzondering. De mogelijkheid tot het succesvol
wegnemen van bias bestaat omdat de omstandigheden
waarin individuele erkenning moet worden verleend,
duidelijk identificeerbaar zijn, temeer omdat er vaak
spanningen ontstaan wanneer mensen vinden dat hun
inbreng niet voldoende wordt onderkend”. Dit komt
mogelijk in de buurt van het grote leereffect dat
Levinas toekent aan de directe interactie tussen
mensen.
Alles
vóór willen zijn
Op een aantal plaatsen in zijn boek
stelt Kahneman dat het vermijden van fouten is wat we
allemaal willen. Het boek wil daarbij aansluiten en op
die manier een bijdrage leveren aan de mate waarin we
onszelf en de wereld beheersen. Een manier daartoe is
systematisch te redeneren, “Het sleutelbegrip is
stelselmatigheid”, zo vat hij samen.
Een ander sleutelbegrip is
‘organiseren’: “Als het gaat om het vermijden van
fouten zijn organisaties beter dan individuen, omdat
ze naar hun aard langzamer denken en in staat zijn
ordelijke procedures op te leggen”.
Je zou kunnen
zeggen: Kahneman wordt in belangrijke mate gedreven
door het verlangen om fouten vóór te zijn. En daar
zit wat in natuurlijk: we zouden allemaal
graag beschikken over een alarmbel die afgaat als we
op het punt staan een ernstige fout te maken. Maar: daar gaat regelmatig een licht
gespannen gerichtheid op beheersing van uit. Plus de
nodige scepsis. Want, zo’n bel bestaat niet
en cognitieve illusies worden doorgaans moeilijk
herkend, tenzij je heel diep graaft in jezelf en je
biases.
Levinas
Op die onderdelen
kan Levinas wat ontspanning inbrengen. Want: soms
bestaat zo’n bel dus wel, namelijk: de ander. En
hoef je niet onwaarschijnlijk diep in jezelf te gaan
graven.
Je hoeft ook niet
alles vóór te zijn, want er is een
correctiemechanisme: de ander meldt zich wel. Dat
laat de nodige ruimte voor de luiheid die volgens
Kahneman bij ons ook zo’n prominente plaats inneemt.