Er was eens een beschaving
die dacht dat het slim was om een aantal dingen uit
elkaar te halen:
- Lichaam en geest. Dat deed bijvoorbeeld Descartes:
voor hem was het lichaam in wezen een materieel
mechanisme dat van een totaal andere aard was dan de
menselijke geest.
- Publieke waarheid en private waarheid. Dat deden
bijvoorbeeld de bestuurders en technocraten die in
1884 in Washingston de International
Standard Time invoerden als het stramien voor
het openbare leven. Of romantische kunstenaars die
zichzelf in hun artistieke creativiteit totaal
onverenigbaar achtten met de omringende orde.
- Ervaring/waarneming en
inzicht. Dat werd gebruikelijk in de wetenschap.
Wetenschappers maakten in toenemende mate een
onderscheid tussen wat zij zagen als de
verraderlijke eigen waarneming (empirie, ervaring)
en de op formule gebrachte dieperliggende,
abstracte waarheid daarachter.
Welnu, dat hebben ze geweten in die
beschaving, tot op de dag van vandaag. Toen de
scheiding eenmaal goed gevestigd was in de hoofden van
de mensen, hadden en hebben daarop volgende generaties
er hun handen vol aan om de tegendelen weer bij elkaar
te brengen. (Zie hiervoor ook de inleiding over John
Dewey.)
Neem de scheiding van lichaam en
geest. Die verleidt sommigen ertoe om de geest dan
maar helemaal af te schaffen en te zeggen “Wij zijn
ons brein”. Voor wie niet zover wil gaan blijft de
puzzel hoe lichaam en geest dan wél op elkaar
inwerken. Dat dat geen eenvoudige vraag is blijkt wel
uit het grote aantal patiënten bij wie geen lichamelijke oorzaak gevonden kan
worden voor hun klachten. Die laatste worden dan ook
aangeduid als SOLK: somatisch onvoldoende verklaarde
lichamelijke klachten.
En ze
hebben het geweten in de wetenschap, dat ze ervaring
en inzicht uit elkaar haalden. De historicus Frank
Ankersmit meent dat daardoor het begrip ‘ervaring’
geheel uit de wetenschap is verdwenen. Van een
levende verhouding tussen wat er wetenschappelijk
gedacht wordt en wat er in de werkelijkheid gebeurt
is volgens hem geen sprake. Een groeiend aantal
onderzoekers is ongelukkig met de wetenschappelijke
plicht om in zichzelf een abstracte researcher af te
splitsen van de levende persoon die ze wérkelijk
zijn.
Het is waar, soms kunnen
scheidingen praktisch zijn. De medische wetenschap
heeft veel bereikt, misschien wel juist door
lichamelijke dingen te bestuderen als op zichzelf
staande verschijnselen. En de mechanische opvatting van tijd heeft
wel zijn nut. Het bespaart ons praktisch gezien
heel wat moeite door de wereld te beschouwen als
een mechanisch samenstel van minuten, uren en data
die overal hetzelfde zijn, en het handel drijven
wordt er ongetwijfeld door gestimuleerd.
Maar dat het negentiende eeuwse
denken, onder invloed van het scheidingsidee, had geleerd de werkelijkheid
terug te brengen tot louter materie, geleid door
wetten van strikte oorzakelijkheid; dát werd
voor een aantal weldenkende mensen in toenemende mate
een probleem. Want hoe kon
je daarin nog de menselijke wilsvrijheid
terugvinden, of de evaring, of de persoonlijke
waarneming? Die vragen werden steeds klemmender.
In het licht
van die vragen moet het werk van Bergson begrepen
worden. Bergson kondigt zelf als doel van zijn
inspanningen aan: “Ik ga van u een krachtige poging
vragen om iets opzij te zetten van het kunstmatige
scherm dat wij onbewust plaatsen tussen ons en de
werkelijkheid. Het is nodig om te breken met
bepaalde gewoontes van denken en waarnemen die
tweede natuur zijn geworden voor ons”. Het lastige
is: die tweede natuur noemen wij eerbiedig ‘gezond verstand’. Bergson noemt dat
dus: een ‘kunstmatig
scherm’.
Primair wil hij ervaring en materie
weer bij elkaar brengen door uitwerking van het thema
tijd. Bergson stelt dat ons begrip van tijd bedorven
is. Het is te vergelijken met wat de filosoof Theo de
Boer zegt over taalbederf: taal bederft als ze
abstract wordt, los van het leven en de ervaring. Denk
daarbij aan de taal van de praatrubrieken op tv, de
media, ze hanteren allemaal hetzelfde betekenisloze
taaltje. Daartegenover zet De Boer het herstel van de
taal in gedichten. Taal gaat daar weer glanzen.
Op dezelfde manier wil Bergson de
uitgebluste tijd weer levend maken.
Bergson:
Tijd, Duur en Verandering
Tijd
Wat er
moet gebeuren om tijd weer glans te geven, aldus
Bergson, is: het loslaten van de opvatting van tijd
als een strakke opeenvolging van identieke standaard
elementen van gelijke grootte, zoals seconden,
minuten, uren. Dat zijn, aldus Bergson, eigenlijk
abstracties die de tijd ruimtelijk opvatten en
homogeen en monotoon maken. In plaats daarvan moeten
we de eigen directe ervaring raadplegen.
Welnu, dan ontdekken we dat de
tijd duur heeft, dat ze een flow is. Het nu wortelt in
een verleden en rekt zich uit naar een toekomst, van
zojuist naar zodadelijk. En ieder nu-moment heeft zijn
eigen selectie van verleden en toekomst, en heeft dus
zijn eigen lengte en is voor de ervaring daardoor per
definitie verschillend van een ander nu-moment.
Duur
(en vrije wil)
De
omstandigheden van het heden hebben dus voortdurend
invloed op de zin die het verleden voor ons heeft en
voor onze blik op de toekomst. In een creatief
proces worden herinneringen en verwachtingen steeds
opnieuw geordend. Deze structuur noemt Bergson de
innerlijke duur.
Elk
element in de tijd vertegenwoordigt het geheel – dat
is de duur of durée – maar wel op
zijn eigen manier, waardoor geen moment meer gelijk
is aan een ander moment. Vandaar dat Bergson
de duur het medium van het ‘heterogene’ kan noemen.
Het blijft niet aan zichzelf gelijk, maar bestaat
juist in de vorm van een onophoudelijke wording. Echte tijd, zegt
organisatiefilosoof Chia, “involves the continuous
progress of the past that gnaws into the future
and swells as it advances, leaving its bite, or
the mark of its tooth, on all things. It is this
‘ballooning’ metaphor of time that is overlooked
when we begin to theorize on process and change”.
Wat
hier gebeurt is interessant, want door het praten
over duur komen we onmiddellijk te praten over
verandering. Dat is daarom interessant omdat die
beschaving die vastzit in dualistische splitsingen,
zoals die van lichaam en geest, publiek en privaat,
ervaring en inzicht, nog een ander groot probleem
had. Door de enorme nadruk op mechanische
oorzakelijkheid kon het negentiende eeuwse denken
niet goed denken in termen van verandering, anders
dan lineaire vooruitgang. Het zat vast in termen van
gedetermineerdheid, door de natuur of de
geschiedenis. Het ordende de wereld met behulp van
vaststaande, gefixeerde categorieën en begrippen.
Zoals de filosoof Ger Groot zegt: “Voor het
worden hadden we eigenlijk geen taal, het was bijna
onmogelijk om ten aanzien van het bestaande iets te
kiezen wat daar níet reeds in gepredestineerd was”.
En
die gepredestineerdheid ging, zoals gezegd, steevast
in de richting van lineaire vooruitgang. Zo dachten
negentiende-eeuwers, maar – zoals de
organisatiekundige Anthony O’Shea zegt – veel
hedendaagse innovatietheorieën denken nog steeds zo:
“All see time as a linear progression through which
we evolve in order to (re)gain the lost or absent
perfection. All furthermore consider evolution as a
progression towards a singular future rather than a
diversity of possible futures”.
Procesfilosofie
Bergson
wil een taal helpen creëren die beter in staat is
tot het uitdrukken van wording en verandering, en
hij staat daarmee aan de basis van de
procesfilosofie, waarvan later onder anderen Alfred
N. Whitehead een bekende representant is. Bergson
spreekt in dit verband van een ‘theorie van
creatieve evolutie’ waarin de toekomst geen
vastliggend doel is maar een waterval van
mogelijkheden opent. Hij laat dus de conventionele
opvatting los dat beweging altijd gaat van het
eenvoudige naar het meer complexe, of per definitie
vooruitgang inhoudt. In plaats daarvan is het een
beweging tussen punten die alle hun eigen innerlijke
dynamiek en spanning hebben.
Voor
Bergsons opvatting van procesmatig worden zijn zowel
het verleden als de toekomst van belang. Niet als
gedetermineerde punten, maar als een geheel van
openstaande mogelijkheden die gerealiseerd kunnen
worden door actie op het huidige moment. Merk op:
ook het verleden staat dus nog open, namelijk voor
steeds nieuwe interpretaties.
Denken
in termen van processen heeft een direct
handelingsaspect, er vloeit wat uit voort. Het werkt
niet met tijdloze en abstracte representatie van de
werkelijkheid, zoals veel conventionele filosofie;
het handelt en is creatief. Het neemt afscheid van
iedere claim op het blootleggen van vaststaande
essenties. In de plaats daarvan zijn beweeglijkheid,
beweging en creativiteit de fundamentele
eigenschappen van procesfilosofie.
De
conventionele opvatting van filosofie gaat uit van
wat al bestaat. Procesfilosofie vertrekt vanuit haar
relatie tot wat nog niet bestaat. “Actie in beweging
baant haar eigen pad, creëert in belangrijke mate de
voorwaarden waaronder zij kan voortgaan, en tart
ieder soort berekening”, aldus Bergson.
Intuïtie
Hoe werkt die nieuwe benadering van
filosofie van Bergson, wat is zijn methode?
De filosofische methode voor het
conventionele, statische wereldbeeld had als methode:
het inzetten van de zuivere, speculatieve rede die
gebruik maakt van representaties en vaste categorieën.
Die methode kon Bergson niet gebruiken, want als je
die inzet om de wereld te doorgronden, krijg je alleen
maar meer categorieën, nog verfijndere uitsplitsingen
en nog ondoordringbaardere grenzen tussen dingen en
tussen begrippen.
Als je zoals Bergson gelooft dat de
werkelijkheid gekenmerkt wordt door duur en wording,
als de werkelijkheid niet alleen ondeelbaar is, maar
ook een nooit eindigend proces, dan kan het niet
worden gevat in een beeld, een representatie. Daar is
iets anders voor nodig dan de speculatieve rede,
namelijk, zegt Bergson: intuïtie. Die definieert hij
als een soort van intellectuele sympathie waarmee men
zich plaatst binnen een situatie of een object om
samen te vallen met wat daarin uniek is en als gevolg
daarvan onuitdrukbaar. Intuïtie, in de bergsoniaanse
zin, is een precieze methode om ons begrip van de
werkelijkheid als beweging te verdiepen en
intensiveren.
Wat hier lastig mee samengaat is
precisie in de vorm van meetbaarheid. Want
meetbaarheid vereist de reductie van verschijnselen
tot standaardeenheden die je vervolgens rekenkundig
kunt bewerken. Bergsons
vertrekpunt is juist om steeds te laten zien dat
onze ervaringen niet tot kwantitatieve
verschijnselen kunnen worden gereduceerd.
Commentaren
Net als Nietzsche probeert Bergson
te denken tegen de ‘natuurlijke’ neiging van de logos
(woord en rede) in, boven beschreven als de
speculatieve rede. Daarmee laadde hij al vrij snel de
verdenking van irrationalisme op zich. Zijn
verdediging van een per definitie onmeetbaar
wereldbeeld plaatste hem bij voorbaat in een voor
sommigen verdachte hoek.
Een van zijn felste critici was
Bertrand Russell. Die vond Bergsons werk slechts een
poëtische onderneming die bewezen noch weerlegd kon
worden. Ger Groot oordeelt genuanceerder. Bergsons geniale idee van de ‘duur’ kan
alleen maar een wijsgerige betekenis hebben, zegt
hij. De wetenschap kan er niets mee.
Het enigszins
paradoxale gevolg daarvan is dat de wetenschap
zichzelf uiteindelijk ook geen rekenschap kan geven
van de specifieke wording van datgene wat
zij onderzoekt. Daarvoor moet je weer bij de
filosofie zijn, zegt Groot (of, zeg ik als
historicus, bij de geschiedwetenschap).
Vooruitlopend op de relevantie van Bergson voor
management en organisatie, zou je Groots commentaar
kunnen vertalen als: veranderkunde is onmogelijk,
want wetenschap heeft het moeilijk met
verandering; maar verandering is wel degelijk
mogelijk.
Andere commentatoren vragen zich af
of Bergson verwant is met het boeddhisme. Je zou dat
kunnen denken omdat Bergson net als het boeddhisme
ernaar streeft de grenzen van de tijd en de dingen
vloeibaar te maken, de fixerende taal wil verzachten
en essenties los wil laten.
Maar anderen wijzen erop dat
Bergson niet bekend is geweest met het boeddhisme.
Bovendien zijn op een dieper niveau de
streefrichtingen van Bergson en het boeddhisme beslist
niet gelijk. Het boeddhisme streeft naar leegte;
Bergson niet, hij wil de tijd en de dingen juist
blijven vullen, maar met andere inhouden, namelijk die
van het verleden en de toekomst. Bergsons continue
bewustzijnsstroom is dus een andere dan de
boeddhistische. Waar boeddhisten vergankelijkheid zien
als iets negatiefs dat ontstegen moet worden, ziet
Bergson het juist als ultiem positief: de ervaring van
verandering was voor hem een goddelijke ervaring.
Relevant
voor management en organisatie
Inleiding
Er
was eens een generatie managementdenkers die dachten
dat het slim was om een aantal dingen uit elkaar te
halen:
- Denken en doen. Zo
bijvoorbeeld Frederick Taylor die vond dat het
denken belegd moest worden bij managers, de
uitvoering van hun ideeën bij arbeiders.
- Werkplezier en
effectiviteit. Taylor haalde die uit elkaar, en
anderen zoals Henri Ford, bijvoorbeeld door het
invoeren van de lopende band waarbij handelingen
scherp afgebakend werden en iedere arbeider nog
slechts de hem toegewezen handelingen mocht
verrichten.
- Structuur en creativiteit.
Dat deed bijvoorbeeld Henri Fayol door zijn
onderscheiding van zes organisatiefuncties en
vijf managementfuncties. Daarbij stond een
ordentelijke ordening voorop, ruimte voor vrij
inititiatief werd daaraan ondergeschikt gemaakt.
Daar hebben we onder andere de organisatiehark aan
te danken.
Wat al
die scheidingen met elkaar gemeen hebben is: het
trekken van grenzen, zodanig dat er harken en hokjes
en formats ontstaan voor alles wat er in de
organisatie gebeurt.
Welnu,
dat hebben ze geweten in managementland, tot op de
dag van vandaag. Toen de afgrenzingen en structuren
eenmaal goed gevestigd waren in de hoofden,
constateerde men verbaasd dat het in organisaties zo
moeilijk was om dingen te veranderen. Vervolgens
werd veranderen één van de grote thema’s voor
management en organisatie.
Beweging
en verandering
De
organisatiekundige Robert Cooper zegt daarover: “We
are not good at thinking movement. Our institutional
skills favour the fixed and static, the separate and
self-contained. Taxonomies, hierarchies, systems and
structure represent the instinctive vocabulary of
institutionalized thought in its subordinating of
movement and transformation”.
De
behoefte die uit dit citaat van Cooper spreekt aan
een vorm van managementdenken die recht doet aan
verandering en beweging doet denken aan de behoefte
van Bergson die eerder ter sprake kwam. In reactie
op het sterk afgrenzende, verdingelijkende denken
van zijn tijd wilde hij verbinding denken, en zo
kwam hij uit bij duur en flow.
Je kunt
zeggen: organisatie en management lopen wat achter
op de algemene filosofie zoals Bergson die bedreef.
Want Taylor, Ford en Fayol waren tijdgenoten van
Bergson, en zaten volop in de fase van het maken van
onderscheidingen toen Bergson daar bezwaar tegen
aantekende. Zij maakten gretig gebruik, bijvoorbeeld
voor hun handelingstijdsstudies in bedrijven, van de
mechanistische kloktijdopvattingen waar Bergson nu
juist vanaf wilde.
Maar dat maakt niet uit. Op
dit moment wordt in management en organisatie steeds
indringender duidelijk hoezeer wij onszelf in de
wielen kunnen rijden door het 19e eeuwse hokjes- en
harkjesdenken. En dus valt er voor nadenkende
organisatiekundigen vruchtbaar gebruik te maken van
wat Bergson en andere procesfilosofen al een eeuw
eerder bedacht hebben.
Deze
organisatiekundige procesdenkers komen, geïnspireerd
door de procesfilosofie, tot de volgende
opvattingen:
- Verandering is de
diepste werkelijkheid, en niet de organisaties,
afdelingen en andere eenheden die we vaak voor
vanzelfsprekend houden. ‘Organisaties’ zijn niet
meer dan tijdelijke stollingen in een zee van
beweging en transformatie. Vanuit dit perspectief
gezien is het het fenomeen ‘organisatie’ dat
verklaard moet worden, en niet verandering.
- Toch hebben we de
instinctieve neiging om over verandering te denken
als ‘verandering van iets’ en om te spreken over
beweging alsof het de beweging is van een
afgegrensde entiteit. Voor echte procesfilosofen
echter “zijn er onder de verandering geen dingen
die veranderen: er zijn bewegingen, maar er is
geen inert of onbewogen object dat beweegt”, aldus
Bergson.
- Overeenkomstig dat uitgangspunt is ‘organisatie’ geen
ding, maar een algemene sociale technologie voor
het tijdelijk stilzetten, fixeren, stabiliseren
en reguleren van wat anders een wilde, amorfe en
daardoor onleefbare wereld zou zijn. Het is dit
temmen en bruikbaar maken van de intrinsiek
woeste natuurkrachten dat de aard van
organiseren uitmaakt. Organisatie is dus meer
dan een economisch-administratieve eenheid.
Hoe
juist het is om de negentiende eeuwse Bergson in
verband te brengen met onze huidige
organisatiekundige problemen, kan ook blijken uit
wat Bergson schrijft over humor in zijn boekje Lachen.
Hij
betoogt daar dat de essentie van humor draait om
incongruentie die ontstaat wanneer mechanische
starheid en herhaling botsen op onze verwachtingen
van de soepelheid en de flow van het niet-mechanisch
menselijke. Zoals hij het uitdrukt, humor komt voort
uit “het zien van iets mechanisch dat is opgedrongen
aan het levende”.
De
filosoof Critchley breidt Bergsons opvatting op een
logische manier uit als hij meent dat humor niet
alleen ontstaat wanneer starheid en herhaling
inbreuk maken op onze verwachtingen van soepelheid
en flow, maar ook omgekeerd, wanneer soepelheid en
flow inbreuk maken op
onze verwachting van starheid en herhaling.
De
organisatiefilosoof Korczynski verbindt daaraan de
conclusie dat de werking van humor
zal samenvallen met, en zelfs berust op, de
werking van het arbeidsproces. In die zin kan humor,
zelfs humor die voortkomt uit diepe weerstand, de
werking van het arbeidsproces ondersteunen. De
cruciale kwestie is in hoeverre grapjes de
onderlinge band op de werkvloer versterken of
verzwakken.
Het
absolute nieuwe
Bergson
wil dus denken in termen van beweging. Niet dat hij
de aantrekkelijkheid niet snapt van vastigheid.
“Zo’n idee, van vastliggende begrippen die onze
werkelijkheid vorm zouden geven, is te mooi om waar
te zijn”, zegt hij ergens. Dus hij kent daarvan de
aantrekkingskracht. Maar hij wijst het af, want het
leidt tot stagnatie en afsluiting.
Hij
stelt daartegenover dat het mogelijk is om op ieder
moment iets nieuws te laten beginnen. En om dat laatste gaat het
Bergson: op allerlei momenten blijkt iets totaal
nieuws mogelijk te zijn. De wilsvrijheid waarin ik kan kiezen
voor de ene of de andere beslissing is een hard
ervaringsgegeven.
Wat,
zoals we gezien hebben, daarvoor nodig is volgens
Bergson is af te zien van claims dat je de essentie
in dingen en situaties zou kunnen kennen. En wat
daar weer voor nodig is, is een andere opvatting van
tijd, namelijk niet als een opeenvolging van
volstrekte nu-momenten, maar als ogenblikken die elk
voor zich op een eigen manier openstaan naar het
verleden en de toekomst. De werkelijke tijd is elk
ogenblik nieuw, zegt Bergson; daarin raken wij aan de eigenlijke
werkelijkheid van de tijd.
Daar
konden organisatiekundigen op zoek naar
verandermogelijkheden wel wat mee. Zo bijvoorbeeld
Chia, die meent dat de procesfilosofie ons
alternatieve middelen biedt voor het begrijpen van
de kennisevolutie en voor het opnieuw doordenken van
de eigen aard van kennis.
En
O’Shea die in Bergson een andere opvatting van tijd
ontdekt “where innovation may be conceived as a
creative process of realizing potential rather than
a determined future(s)”. Hij en andere procesdenkers
oriënteren zich daarom op Bergson voor het terrein
van kennis- en productinnovatie.
Innovatie
en kennis
Wat er gebruikelijk gebeurt
op dit gebied spreekt de procesorganisatiekundigen
niet aan. Het is bijvoorbeeld gebruikelijk om
- Te zoeken naar ‘best practices’.
- Innovatie
gestructureerd
te managen. Zoals de organisatiekundige Ajit Nayak
zegt: creativiteit en innovatie worden in
stappenplannen en formats gestopt, gebaseerd op theorieën die
verschillende fasen van innovatie onderscheiden
(ideevorming, implementatie, vermarkting) en fasen
van creativiteit (voorbereiding, incubatie,
verheldering, verificatie).
Met betrekking tot ‘best practices’ zegt O’Shea: “‘Best practice’
is just too static because it assumes that meaning
and understanding are fixed”.
Met betrekking tot creativiteit en
productinnovatie meent O’Shea dat het ontbreekt aan
het besef dat het niet zo zeer gaat om verbetering van
iets bestaands, maar om het creëren van verschil. Een echte innovatie, zegt
hij, “does not improve on or replicate previous
products: it is different from them and needs to be
understood in relation to itself and not them”.
Het creatieve proces voltrekt zich
per definitie niet volgordelijk en kan niet worden
gezien als gestuurd door problemen of vragen. De
probleemgerichte visie onderkent te weinig de waarde van de vaak
intuïtieve, blinde, toevallige, creatieve kwaliteit
van het proces.
Organisatiefilosoof
Calori
zegt daarover: “It is hard to reconcile initiatives
with management control. If you want to create
potential for the future, if you want to innovate,
the organization must be leaking somewhere”.
Leiderschap
en visie
Een ander aspect van management en
organisatie waarvoor de procesdenkers interesse hebben
is dat van leiderschap en visie.
Gebruikelijk voor leiders is dat
zij proberen aan te knopen bij wetenschappelijke
inzichten om daarmee een objectieve basis onder hun
besluiten te leggen. Vandaaruit stellen zij zich voor
lijnen uit te zetten en blauwdrukken te maken voor de
toekomst.
Maar, stellen de organisatiekundige
procesdenkers, de werkelijkheid is misschien wel
onoverzichtelijker en morsiger dan dat. Chia bijvoorbeeld meent dat
een procesperspectief impliceert
dat chaos, vormeloosheid, nietsheid, ambiguïteit,
verrassing en andersheid wezenlijk tot het karakter
van dingen behoren. Als je die realiteit
eenmaal tot je hebt laten doordringen, blijkt Bergson
je wat verder te kunnen helpen met andersoortige
aanknopingspunten.
Zo zegt Calori onder invloed van
Bergson: je kunt je model misschien wel niet van te
voren bouwen. Het begint in de plaats daarvan met wat
je bij momenten voelt: “You
feel
you need to switch, and you switch, and then you
realize there are hundreds of other smaller moves
and decisions you have to make, afterwards, and you
discover them as you proceed in the field, I mean
you cannot build your model beforehand. The future
unfolds on the way”.
Behalve
de toekomst speelt daarnaast, zegt Calori heel
bergsoniaans, op ieder van die momenten het verleden
ook nog eens mee. Hij verwijst naar de beroemde
organisatiekundige Weick, die Bergsons ideeën laat
doorklinken in de wereld van organisaties. “His
concepts of ‘retrospect’ and ‘memories’ emphasize
the historical character of sense-making in
organizations”.
En de bedrieglijkheid van een
zogenaamd wetenschappelijk, objectief uitgangspunt
voor leiders komt naar voren als onder invloed van
Bergson de organisatiekundige Nayak de begrippen
‘objectief’ en ‘subjectief’ gewoon omdraait. Het
objectieve probeert namelijk, op wetenschappelijk
verantwoorde wijze, alles te vatten, maar dat kan
volgens Bergsons opvattingen helemaal niet, omdat
ieder moment letterlijk een momentopname levert: het
produceert zijn eigen selectie van verleden en
toekomst en als je de flow stopzet om vorige momenten
toch compleet en transparant te krijgen (objectief te
maken), dan resteert er stagnatie, stilstand, starheid. Je mist dus altijd iets.
“Thus, contrary to conventional understanding, it is
the objective that is not fully known because it
always contains ‘more’”.
Analoog aan die gedachte zegt Nayak
dat het volledig oplossen van problemen (met de nadruk
op volledig) dus niet het doel en de pretentie van
visie en leiderschap zou moeten zijn, want dat leidt
tot stilstand, stevig dichtgetimmerde posities en meer
hiërarchie. In de plaats van het ontdekken en oplossen
van problemen zou het meer moeten gaan over het vinden
en benoemen ervan. “Thus,
the
first step in the method of intuition is to
‘invent’ true problems. The ‘non-existent’ problem
arises when a hierarchical order is presupposed”.
Veilig
bij
Vals
en echt
Bergson heeft oog voor het
onderscheid tussen vals en echt, authentiek en
niet-authentiek. Dat blijkt uit zijn behandeling van
tijd.
Voor
Bergson is echte, universele tijd ondeelbaar en die
heeft haar oorsprong in ons bewustzijn van duur.
Bergson benadrukt dat de publieke kloktijd een
vervalste weergave is van de geleefde ervaring van
tijd, geproduceerd door de omzetting van
tijdservaringen in afzonderlijke en meetbare
tijdseenheden.
Dat doet me goed, omdat een
dergelijk onderscheid helemaal niet zo makkelijk te
maken is, en ik een parallel zie in de moeilijkheid om
schijncontact van echt contact te onderscheiden. Dat
is een onderwerp dat me na aan het hart ligt, en als
blijkt dat bij tijdsbeleving een echte van een
namaakvariant onderscheiden kan worden, dan biedt dat
hoop als het gaat om de onderscheiding tussen echt en
namaak-contact.
Want dát er zoiets is als
namaak-contact is voor lang niet iedereen zo
vanzelfsprekend. Zeker voor mensen die gehecht zijn
aan het sociale regelsysteem (Cornelis) staat leven
volgens de gangbare codes gelijk aan een sociaal
leven. Die komen niet op het idee dat er nog een
belevingsdimensie is die je zou kunnen missen. Mijn
idee is dat een heleboel van onze via HRM gemanagede
contacten eigenlijk steriel en in die zin onecht zijn.
Bergson speelt het klaar om op een
overtuigende manier het zo lastige verschil tussen
echt en namaak aannemelijk te maken voor het
verschijnsel tijd. Dat geeft mij hoop dat dat ook voor
het verschijnsel contact mogelijk moet zijn.
Echte
verschillen
Bergson heeft oog voor échte
verschillen. Hij staat in de lijn van Kant, in die zin
dat hij een grote rol toekent aan het subjectieve.
Maar Kant benoemde het subjectieve vooral in algemeen
geldige categorieën, en maakt daardoor het subjectieve
weer generiek, dus tot een nieuwe soort objectiviteit.
Daartegenover laat Bergson veel meer ruimte voor de
complexiteit van de subjectieve ervaring en de grote verschillen
die er tussen subjectieve belevingen kunnen bestaan. Dat doet mij goed.
Onveilig
bij
Anti-intellectualisme
Bergson stelt, onder andere via
zijn aandacht voor de vrije wil, moraliteit aan de
orde, maar hij doet dat op een enigszins romantische
manier. De creatieve
emotie zet aan tot morele daden, zo
is zijn gedachte. Vooral mystici konden
volgens hem op een intuïtieve manier in
overeenstemming leven met hun creativiteit. De
mystiek sprak waarden aan die het intellect
veronachtzaamde. Het intellect wil de creativiteit
uitbannen, aldus Bergson.
Zo komt
er in het verlengde van zijn romantische opvattingen
ook een zeker anti-intellectualisme mee. Niet dat
hij de waarde van de wetenschap en van de
analytische rede afwees, maar zijn aanpak getuigde
wel van een typisch romantisch vooroordeel tegen de
wiskunde. En als het intellect de macht heeft, zegt
hij, moet je oppassen want dan vinden ethisch juiste
handelingen niet meer plaats op grond van
persoonlijke overtuiging, maar op grond van wetten.
Anti-intellectualisme
vind
ik gevaarlijk, en al kun je daar Bergson niet van
betichten, hij komt er af en toe bij in de buurt.
Dus op dat punt voel ik me niet geheel veilig bij
Bergson. We moeten blijven nadenken en ordenen, voor
een louter vertrouwen op intuïtie zijn onze
ervaringen veel te complex.
Levinas
Levinas is evenwichtiger in zijn
benadering van de rede. Zijn werk is aan de ene kant
op te vatten als één grote kritiek op de dominantie
van de rede in de Westerse cultuur. De
ik-gerichtheid van die cultuur en de veronachtzaming
van de ander en het andere komen daar volgens hem
uit voort.
Maar
aan de andere kant wordt hij nergens romantisch in
de zin dat hij aanspoort om maar te stoppen met
denken. In tegendeel, hij acht het denken zeer hoog,
inclusief het menselijke vermogen tot logica en
analyse.
Hoeveel
realistischer dit is dan de romantische weerzin
tegen analyse, wordt wat mij betreft goed
geïllustreerd door de verschillen in de wijze waarop
Bergson en zijn volgers spreken over muziek en de
wijze waarop Levinas dat doet.
Bergson
vergelijkt ergens de durée, dus de
tijdsduur, met een melodie. Net als tijd kan ook een
melodie, zegt hij, niet begrepen worden wanneer de
noten als geïsoleerde momenten worden beschouwd. De
melodie onthult zich pas door de samenhang van de
noten. Organisatiefilosoof Chia, geïnspireerd door
Bergson, werkt dat als volgt uit: “It is the very
continuity of the melody and the impossibility of
breaking it up which creates its impression upon
us”. Met notaties en maatstrepen introduceer je
ruimtelijke tekens binnen een kunst op basis van
tijd, en dat klopt niet.
Levinas
en ik snappen wat Bergson bedoelt, muziek klinkt pas
in de flow ervan. Maar het is
opmerkelijk dat Levinas woorden wijt aan het juist
wel opsplitsen van de flow,
namelijk wanneer je de muziek aan het instuderen
bent. Er is echt geen andere manier om dat te doen –
tenzij je een wonderkind bent – dan door moeizame
ontrafeling en daarna weer samenvoeging van noten en
maten. Ik spreek uit ervaring. De romantische
weergave van Bergson en de zijnen geeft ons dus maar
het halve plaatje, Levinas als anti-romanticus het
volledige.
Autonomiegedachte
Bergson kan opgevat worden als
volledig staande in de traditie van het autonome zelf
dat primair geïnteresseerd is in zijn eigen vrijheid.
De filosoof Ger Groot laat zien hoe bij Bergson
autonomie en vrije wil verbonden zijn met het
onderwerp van de tijd en de duur waar hij zoveel werk
van maakt. Door een mechanische opvatting van de tijd,
zegt Bergson, ruilen we duur, wording
en heden – zeg maar: vrijheid – in voor tijd,
voldongen feit en verleden. We verruilen dynamiek
voor statische begrippen en voorspelbaarheid.
Bergson wil terug naar de dynamiek van de vrijheid.
En, zegt Groot, hij
laat ons zien dat dat kan. Hij roept ons op om
achter het voor de hand liggende opnieuw de waarheid
van de wilsvrijheid zichtbaar te maken. Wanneer we
in vrijheid handelen, nemen we onszelf weer in
bezit, zo is de gedachte. We plaatsen onszelf dan
terug in de zuivere duur,.
Wat mij betreft zit daar iets te
veel ik-gerichtheid en moeizaam activisme aan vast. Ik
lees dat als: een mens moet zichzelf aan zijn haren
uit het moeras trekken.
Levinas
Ik vind Levinas dan wat
ontspannener. We hoeven wat hem betreft niet heel
activistisch op zoek naar andere bronnen in onszelf.
De bleekheid van de mechanische, door ons zelf
volgeplande tijd, kan makkelijk doorbroken worden
doordat daar, zomaar buiten ons om, een ander doorheen
fietst.
Of zoals Theo de Boer het zegt:
“Er is stellig een niet-mechanistische, volle
momentsbeleving mogelijk, waarin
verleden en toekomst geïntegreerd zijn in een heden.
Maar deze integratie vindt niet per decreet plaats,
uitgevaardigd door een vrij subject. Het gebeurt in
een genadige windvlaag”. Die Levinas herkent
in het optreden van de Ander.
Tot
slot
We begonnen dit verhaal met het
19e-eeuwse dualisme. Dat was belangrijk, omdat
Bergsons filosofie begrijpelijk wordt tegen de
achtergrond van dat dualisme waarvan vooral de
materialistische poot veel waardering genoot in die
periode, met grote eerbied voor het gezond verstand en
het abstracte denken. Daar verzette Bergson zich
tegen, maar het resultaat daarvan in zijn filosofie
was niet de opheffing van het dualisme. Bergson koos
veeleer voor de andere poot, die van de universele
geest, met als exponenten daarvan het geheugen, het élan
vital en levensenergie. Het dualisme op zichzelf
bleef bij hem dus onverkort gehandhaafd.
Zie ook Levinas
en Bergson