Home
Tweet Home English Workshops
Teksten/ Artikelen
Contact Naud van der Ven NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar? Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox. |
Werk en Reflectie over Karl PopperInleidingEen telegram van twee woorden bracht Karl Popper in
1943 bijna in de problemen. “Prefer ennemies”, had hij
zijn uitgever geschreven, waardoor een Britse censor
meende van doen te hebben met een bericht van een
heimelijke nazi-sympathisant. Niets was minder waar:
in het telegram maakte Popper slechts bezwaar tegen
het voornemen van uitgever Routledge om zijn
manuscript uit te brengen als “The Open Society and
Its Opponents”. Het laatste woord was hem te gematigd.
Popper schreef niet tegen een ‘tegenstander’, maar
tegen ‘de vijand’. Uit deze anekdote kan blijken dat de filosoof Popper zich intensief betrokken voelde bij het militaire en politieke wereldgebeuren van zijn tijd. Dat komt ook al naar voren uit zijn biografie, vanaf zijn jonge jaren tot aan zijn dood. Die betrokkenheid manifesteerde zich als een zorg om het democratische gehalte van politiek en samenleving, die hij zelf, onder andere in de titel van dat boek, benoemde als de mate van openheid van een samenleving. Maar bij Popper was er aan deze scherpe politieke
stellingname van de jaren veertig het nodige
voorafgegaan. In de jaren dertig had hij zich minder
met politiek en meer met kennis- en wetenschapsleer
bezig gehouden, vanuit een fascinatie voor wetenschap
als toonbeeld van rationaliteit. In het boek Logik
der Forschung (1934) had hij zijn belangrijkste
inzichten op dat gebied vastgelegd. Die inzichten zijn
te vatten onder de noemer van het belang van permanent
leren, via falsificatie van hypothesen, door het
stapsgewijze testen van die hypothesen. Thema’s uit Poppers gedachtegoedPermanent leren en het belang van een open samenleving zijn daarmee de thema’s van vanavond, waarbij zal blijken dat er een rechte lijn loopt van de kennis- en leeropvattingen van Popper naar zijn verzet tegen gesloten politieke systemen. Daarbij houd ik de volgorde aan die Popper zelf
doorliep: eerst de inzichten op het terrein van het
permanent leren, daarna Poppers opvattingen over
openheid en geslotenheid en de politieke implicaties
daarvan. Daaraan voorafgaand is het handig om
allereerst iets te vertellen over Poppers opvatting
van waarheid. Poppers opvatting van waarheidPopper meent dat er een eenduidige waarheid over de
werkelijkheid bestaat. We kunnen die waarheid nooit
helemaal kennen – dus zekere kennis bestaat niet –
maar wel via de door wetenschap verworven kennis
steeds dichter benaderen. Die kennis komt door
intersubjectieve toetsing tot stand, maar vormt
tegelijkertijd een op zichzelf staand geheel van
objectieve kennis. Popper illustreert deze autonomie,
aldus commentator Koeze, “door zich voor te stellen
dat mensen allemaal hun kennis zouden verliezen maar
dat onze bibliotheken bewaard zouden blijven: het
schriftelijk materiaal (dat een poosje zelfstandig en
niemand bekend is) zal de overlevenden helpen de
verloren kennis sneller weer te verwerven dan zonder
bibliotheek het geval zou zijn”. Permanent leren via falsificatieHet vergroten van het domein van kennis is te beschouwen als het doel van alle wetenschap. Dat Popper nadrukkelijk dat doel nastreefde maakt hem dus niet bijzonder, maar wel zijn gedachten over de manier waarop dat doel bereikt kan worden. Tot diep in Poppers tijd, en op sommige plekken ook nu nog wel, was het gangbaar om te denken dat kennisverwerving plaatsvindt via een proces van verificatie: wetenschappers stellen op basis van een aantal waarnemingen een hypothese op en proberen die vervolgens de status te geven van een betrouwbare theorie door feiten te verzamelen die de hypothese bevestigen. De gedachte is daarbij: hoe meer ondersteunende feiten je kunt verzamelen, des te betrouwbaarder wordt je oorspronkelijke stelling. Popper stelt daartegenover dat we wetenschappelijke kennis eigenlijk alleen maar kunnen verkrijgen door hypothesen en theorieën bloot te stellen aan kritiek. Dus niet verificatie, maar juist falsificatie leidt tot werkelijk nieuwe inzichten, en onder falsificatie verstaat Popper: het opsporen van fouten, het volmondig accepteren daarvan en het op basis daarvan eventueel verwerpen van de hypothese of theorie. De wens om ten koste van alles een stelling overeind te willen houden leidt tot dogmatisme en stagnatie van kennisgroei volgens Poppers opvatting. Alle kennis heeft een voorlopig karakter. Een consequentie van deze opvatting van wetenschap is dat een stelling niet wetenschappelijk is doordat die vaak door waarneming is bevestigd, maar doordat die stelling zo geformuleerd is dat die makkelijk door een negatieve waarneming ontkracht kan worden. Beroemd is zijn voorbeeld van zo’n goede stelling: “Alle zwanen zijn wit”. Dat is een goede wetenschappelijke stelling, niet omdat je al zo veel waarnemingen gedaan hebt die de stelling bevestigen; maar omdat de waarneming van één zwarte zwaan volstaat om de stelling van tafel te vegen. Een stelling is beter naarmate hij meer falsifieerbaar is. Dus, stelt Popper, hoe komen we vooruit in de wetenschap? Door onze fouten te ontdekken en te corrigeren. En hoe doen we dat? Door de theorieën en gissingen van anderen aan kritiek te onderwerpen en door, als wij ons erin kunnen oefenen dat te doen, onze eigen theorieën en gissingen aan kritiek te onderwerpen. Het laatste is zeer gewenst, zegt Popper, maar niet noodzakelijk, want als wij zelf niet onze theorieën aan kritiek onderwerpen, kan het zijn dat anderen dat voor ons doen. Dit standpunt vat Popper samen onder de naam ‘kritisch rationalisme’. In principe moet kritisch rationalisme wat Popper betreft uitgangspunt zijn voor alle wetenschap, de natuur- zowel als de sociale en menswetenschappen. Voor de duidelijkheid: kritiek hoeft niet per se
verwérping van een stelling te betekenen. Commentator
Aart Brouwer zegt daarover: “Men denkt bijvoorbeeld
dat falsificatie voor Popper hetzelfde betekent als
eliminatie, dat wil zeggen dat een theorie als geheel
moet worden afgewezen als hij op een onderdeel niet
blijkt te kloppen. Maar dat propageerde Popper niet,
hij vond dat je die theorie in zo’n geval moest
aanscherpen zodat hij rekening hield met de nieuwe
bevindingen”. Permanent leren via piecemeal manieren van werkenPoppers nadruk op het belang van falsificatie vereist de bereidheid om voortdurend je inzichten te herzien. Alle kennis heeft bij Popper daarom een sterk voorlopig karakter. Dat betekent dat je, bij toepassing van die kennis, voortdurend de vinger aan de pols moet houden om signalen op te vangen over de deugdelijkheid ervan. Dat vereist wendbaarheid, openheid, en vooral: te werk gaan via kleine stapjes – ‘piecemeal’ – die je zet bij het testen van je stellingen, bij voorkeur via processen van trial and error. Voor de natuurwetenschappen betekent dit dat stellingen, als ze niet in hun geheel verworpen worden, stapsgewijs aangescherpt worden. Dat kan voor de natuurwetenschappen grotendeels in laboratoria plaatsvinden, met behulp van experimenten die steeds onderdelen van een stelling op hun houdbaarheid testen. Je zou daar kunnen spreken van piecemeal experimenting. Voor de sociale wetenschappen – en daarop concentreer ik me grotendeels omdat de organisatiekunde een sociale wetenschap is – is de sociale werkelijkheid van het menselijk samenleven eigenlijk het laboratorium. Het testen van stellingen vindt dáár plaats, en idealiter gebeurt dat door het uitproberen van kleine verbeterstapjes in het feitelijke menselijke samenleven, en vervolgens de evaluatie daarvan. Dit wordt aangeduid met de term piecemeal engineering, of eigenlijk: piecemeal social engineering. Sociale wetenschappers moeten zich volgens Popper dus beslist niet bezighouden met het ontwerpen van grand designs à la marxisme of fascisme, om die vervolgens over de samenleving uit te rollen; de inzet van kennis voor hervormingen en veranderingen in de samenleving kan niet anders dan geleidelijk gaan. Er zit een sterk anti-autoritaire trek aan deze
kennisopvatting. Want in de geschiedenis blijkt er een
verband te bestaan tussen enerzijds de gedachte dat
kennis absoluut zeker kan zijn, zoals bijvoorbeeld de
zeventiende-eeuwse geleerden beweerden; en anderzijds
een geloof in absoluut zekere bronnen van kennis. Of
dat nu de Bijbel is, of de waarneming of de ratio (het
17e-eeuwse repertoire), ze hebben met elkaar gemeen
dat ze voor hun aanhangers een absoluut gezag hadden.
Hoe meer gezag de kennisbron had, des te
betrouwbaarder werd de kennis geacht. In die tijd
gooide men dus vragen naar de oorsprong van kennis op
één hoop met vragen naar de geldigheid van kennis.
Maar die twee moet je scheiden, vindt Popper. Omwille
van de kwaliteit van de kennis, maar ook om niet
terecht te komen in een blind geloof in autoriteit van
iets of iemand. Openheid en geslotenheidGewapend met deze opvattingen over kennis betreedt Popper het politiek-historische vlak, onder andere met zijn boek The Open Society, maar ook met The Poverty of Historicism. Popper zegt in die boeken: zoals we in onze omgang met kennis in het algemeen bereid moeten zijn om af te zien van absolute zekerheid en onze opvattingen voortdurend moeten leren bijstellen, zo moeten ook politici de slechte gewoonte afleren om hun kiezers zekerheid te willen bieden. Want die is niet te bieden. Politici moesten volgens Popper dan ook niet beoordeeld worden op hun visie op de toekomst of hun gave om die te voorspellen. Verkiezingen zijn bij hem geen legitimatie voor de volgende regering, maar een beoordeling van de vorige. Bij ons zou Verantwoordingsdag, de derde woensdag van mei, dus belangrijker moeten zijn dan de derde dinsdag van september, Prinsjesdag. Dus de vraag op het politieke vlak moet, volgens
Popper, niet meer luiden: welke vergezichten en grand
designs kunnen wij onze kiezers voorschotelen.
Want dat leidt snel tot tunnelvisies en taboes op
kritiek en debat en dus tot geslotenheid. De grote
vraag wordt nu eerder procedureel: hoe moeten wij onze
politieke instellingen organiseren, zodanig dat
slechte en incompetente regeerders niet te veel kwaad
kunnen aanrichten? En: hoe kunnen wij een situatie van
openheid bewerkstelligen, dat wil zeggen een situatie
waarin we onszelf toestaan onze fouten te ontdekken en
te corrigeren? Kritische kanttekeningen bij Poppers gedachtegoedEen oeuvre dat zichzelf presenteert als ‘kritisch
rationalisme’ vraagt natuurlijk om kritisch
commentaar, en dat is er ook gekomen. Zo worden
vraagtekens gezet bij de mogelijkheid tot
experimenteren in de politiek en vraagt men zich af of
piecemeal engineering niet leidt tot visieloos en
technocratisch handelen. Verder is er het verwijt aan
Popper dat hij niet altijd volgens zijn eigen
principes handelde, dus niet consequent was. Een
kritische kanttekening van mezelf is dat ik Popper
niet duidelijk vind over de status van de mens- en
sociale wetenschappen. Onderstaand loop ik de genoemde
punten langs. Kun je in de politiek wel experimenteren?De filosoof Ger Groot stelt dat de intellectuele openheid die Popper tot norm maakt voor de wetenschap ook Poppers norm wordt voor de politiek. Blijkt beleid niet te werken dan zal de politicus idealiter niet aarzelen zijn politiek over een andere boeg te gooien, in het besef dat hij de situatie kennelijk niet juist had geanalyseerd. Groot voorziet deze benadering van politiek van een kritische vraag. Want, in hoeverre valt er politiek te experimenteren? Enerzijds ziet Groot daarbij het probleem dat politiek niet waardevrij is en niet alleen over beheersmatige zaken gaat. Politici hebben idealen, ze willen ergens naartoe. Anderzijds, zegt Groot, is de samenleving een zo complex geheel dat daarvoor op grond van enkelvoudige experimenten geen koers valt uit te zetten. Moet je daar af en toe het experimentele ingenieurs- en beheerswerk niet inruilen voor de grote greep? Bij dit commentaar van Groot moest ik denken aan een
column in NRC van Marike Stellinga, die zij
als volgt afsloot: “Deze week besloot de nieuwe baas
van het CPB, Laura van Geest, de doorrekening van
verkiezingsprogramma’s minder ambitieus te maken. In
de brief die ze schrijft aan de Tweede Kamer proef je
het ongemak over de invloed van het CPB op het beleid
van politieke partijen. Aan politici de schone taak om
daar anders mee om te gaan. Om het lef te hebben om te
zeggen: het CPB kan deze maatregel niet doorrekenen,
het effect op de werkgelegenheid of de welvaart is
onbekend, maar we doen het tóch. Omdat we het
belangrijk vinden. Daar kunnen kiezers best mee
omgaan. Sterker nog, het lijkt een zegen”. Technocratisch en visieloosTwee andere commentatoren, René Gude en Pieter Pekelharing, stellen – anders dan Ger Groot – dat veel van Poppers opvattingen, zoals over het belang van behoedzaam en verantwoord experimenteel te werk gaan, in de samenleving breed aanvaard zijn en succesvol worden toegepast. Maar in weerwil van dat succes signaleren Gude en Pekelharing ook symptomen van onvrede met die wijze van werken. Gude zegt: Poppers scepsis en zijn oproep tot kritiseerbaarheid is eigenlijk niet meer dan een elegante formulering van common sense. Je kunt er totalitaire waanideeën mee onschadelijk maken, maar daarom is het nog geen filosofisch systeem. Daarna kan het echte denken pas beginnen, maar juist daar hield Popper op. “Popper is een geestelijk ontsmettingsmiddel geworden, een soort politieke Dettol om alle richtinggevende idealen in de politiek te neutraliseren. Hij staat voor een eeuwige, belangeloze scepsis die we op het ogenblik volgens mij spuug- en spuugzat zijn”. We zijn, aldus Gude, op zoek naar weer wat meer betovering. We ontwikkelen theorieën niet alleen om problemen op te lossen, maar ook om te dienen als inspirerende bakens. Pekelharing wijst op het gevaar dat Popper met zijn pragmatische ingenieursbenadering en scepsis tegenover ideologische vergezichten de veelstemmigheid van de samenleving en de veelheid van onderling botsende gezichtspunten onderschat. Dat vereist veel moeizaam onderhandelingswerk, en daar hoor je Popper niet over. En dus ook niet over het gevaar dat zo’n moeizame open samenleving moe wordt van zijn eigen openheid. “Wat te doen in een tijd dat het liberale project van binnenuit zijn aantrekkelijkheid verliest en kwetsbaar wordt voor precies die vrijheden die het verdedigen wil? Leven we niet ook nu in zo’n tijd?” zo roept Pekelharing uit. Een teveel aan pragmatiek en technocratie kan volgens
commentator Ivkovic leiden tot een verarming van de
politiek. De gevolgen van Poppers onttoverende
nuchterheid worden volgens haar steeds meer zichtbaar.
“Zijn open samenleving maakte de weg vrij voor een
managementcultuur die zich als politiek neutraal
presenteert. Door het onttoverde, depolitiserende
gedachtengoed van Popper worden bestaande
machtsstructuren nu gekaapt door de betovering van de
ongereguleerde vrije markt of het rechts-populisme.
Popper zag niet in dat politiek ook emotiemanagement
is, ze kan niet alleen gestoeld zijn op ratio en
methodische principes.” Op een of andere manier
stimuleert een kale, rationalistische manier van
denken de onderbuikgevoelens bij een deel van het
publiek. Daar had Popper geen oog voor, aldus Ivkovic.
“Uitgerekend Plato begreep dat goed: hij zegt dat je
hogere drijfveren – ratio – moet gebruiken om de
lagere drijfveren – de onderbuik – aan te sturen.”
Volgens Ivkovic luidt de les van begin eenentwintigste
eeuw misschien wel: het utopische denken van de
twintigste eeuw was gevaarlijk, maar de poging om
politiek ervan te zuiveren, zoals Popper probeerde te
doen, is net zo gevaarlijk. Niet altijd consequentPopper volgde niet altijd zijn eigen principes. In zijn opvattingen kwam dat naar voren in een soms hartstochtelijke positiekeuze vóór het vrije Westen, die trekken kreeg van een ideologie. Zo verdedigde hij ooit in een lezing in Zürich het westerse atoomwapen. Je kunt je afvragen of, volgens zijn eigen theorie, de mogelijkheid van een catastrofe niet reden genoeg is om het risico ervan te vermijden. Trapt hij hier in de valkuil van een eigen ideologie? Een andere inconsequentie waar commentatoren bij
Popper op wijzen is de grote discrepantie tussen leer
en leven die bij hem soms aanwijsbaar is. De grote
protagonist van het bijstellen en laten vallen van
eerder ingenomen standpunten stond erom bekend dat hij
zelf geen kritiek verdroeg. Volgens zijn vriend Bryan
Magee rustte Popper niet voordat een gesprekspartner
met wie hij van mening verschilde met het mes op de
keel eindelijk toegaf ongelijk te hebben. “Ik ken geen
voorbeeld”, zegt Magee, “dat laat zien hoe hij in zijn
lange leven ook maar één mening herzag”. Verschillende status voor verschillende wetenschappen?Een aantal commentatoren benadrukt dat Popper geloofde in de methodologische eenheid van alle wetenschappen. Dat wil zeggen dat hij het wetenschappelijke gehalte van de natuurwetenschappen enerzijds en de mens- en sociale wetenschappen anderzijds in potentie even groot achtte. Popper zou dus niet meebewegen met de dominante opvatting die de natuurwetenschappen qua wetenschappelijkheid hoger aanslaat dan de andere wetenschappen. Dit klinkt logisch omdat Popper sceptisch stond tegenover alle algemene uitspraken over de werkelijkheid, ook natuurwetenschappelijke. Sluitend bewijs en absolute zekerheid kunnen daarvoor immers volgens hem empirisch nooit geleverd worden. Ook in de natuurkunde bijvoorbeeld, zeker bij vakken als de kwantummechanica of de relativiteitstheorie, zijn uitkomsten altijd afhankelijk van hoe je ze interpreteert, en dus van de theorie die je hanteert. En theorieën bevatten altijd niet-empirische elementen die Popper rangschikt onder intuïtie en pseudo-wetenschap. Maar daar staan uitspraken tegenover die suggereren dat Popper de mens- en sociale wetenschappen niet zo hoog had zitten. Popper zelf noemde bijvoorbeeld de economie de enige geslaagde sociale wetenschap, althans de enige waarvan de toestand “niet onbevredigend” was. Verder is Popper van mening dat de mogelijkheid tot voorspellen een theorie wetenschappelijk maakt, omdat voorspellingen getest kunnen worden; maar tegelijkertijd stelt hij dat mensen niet voorspelbaar zijn, dus dat zou psychologie en sociologie al gauw diskwalificeren als serieuze wetenschappen. Commentator Koeze benadrukt dat Popper slechts de natuurwetenschappen beschouwde als toonbeeld van een rationele onderneming, hetgeen onder andere blijkt uit het ontbreken van de geschied- en taalwetenschappen in de voorbeelden die hij geeft van ‘echte wetenschap’. Al met al kom ik er niet goed achter waar Popper
staat in deze kwestie. Thema’s met relevantie voor management en organisatieDe popperiaanse thema’s van permanent leren en openheid zijn goed te verbinden met trends in management en organisatie. Dat heeft er veel mee te maken dat Popper, volgens zijn vriend en biograaf Bryan Magee, het leven ziet als een proces van probleemoplossing. Filosofisch is dat volgens anderen zoals we zagen al gauw een beetje armoedig, maar het zorgt wel voor allerlei verbindingen tussen zijn denken en het praktijkveld van management en organisatie. De organisatiekundige trend die ik verbind met
permanent leren, via falsificatie en piecemeal
engineering, is die van de Lean
managementfilosofie. Het thema van openheid is terug
te vinden in het veel gehoorde verlangen om
organisaties transparanter te maken. Tenslotte besteed
ik aandacht aan wat ik noem ‘vulgair popperianisme’
dat met name in neoliberale management kringen
aangetroffen kan worden. Permanent leren in de Lean management filosofieToen ik een aantal jaren geleden de cursus “Lean Practitioner voor de Overheid” volgde viel me op hoeveel verwantschap er is tussen het gedachtengoed van Popper en dat van Lean. Overigens zonder dat hij met zoveel woorden genoemd wordt, maar dat kan juist een indicatie zijn van de mate waarin zijn ideeën gemeengoed geworden zijn. Ik noem de volgende kenmerken van Lean, in de Lean-literatuur geformuleerd als raadgevingen, waarvan het gemakkelijk is de echo van Popper erin te horen doorklinken:
Openheid in transparante organisatiesWe hebben gezien hoe op het politieke vlak, wat Popper betreft, de vraag naar vergezichten en grand designs moet plaatsmaken voor een andere vraag. Namelijk: hoe kunnen wij onze politieke instellingen zodanig organiseren dat slechte en incompetente regeerders niet te veel kwaad kunnen aanrichten? Een echo hiervan is naar mijn idee te beluisteren in het streven van sommigen naar transparante organisaties. Niet meer dan een zwakke echo overigens, want waar in het openbaar bestuur slecht en incompetent bestuur evident onaanvaardbaar zijn, wordt die onaanvaardbaarheid voor bedrijven en organisaties wat troebeler omdat in een aantal gevallen die incompetente bestuurders ook de eigenaren zijn. Niettemin is transparantie, met het oog op het beteugelen van wanbeheer en misstanden, ook binnen management en organisatie een doel waar regelmatig naar verwezen wordt. Dat kan in de volgende trends tot uitdrukking komen:
Inderdaad, deze trends zijn waarneembaar zonder dat
de dragers ervan Poppers naam in de mond nemen. Maar
zij handelen wel in zijn geest, en dat dat gebeurt
zonder dat Popper genoemd wordt kan er nogmaals van
getuigen hoezeer zijn ideeën gemeengoed zijn geworden.
Tegelijkertijd moet de schaal waarop bovenstaande
trends naar transparantie zich voordoen in management
en organisatie niet overdreven moet worden. Vulgair popperianismeIn bepaalde kringen van angelsaksisch en neoliberaal
geöriënteerde managers wordt Popper gebruikt om de
superioriteit van het avontuurlijke, risicozoekende
kapitalisme te onderstrepen. Het marktmechanisme zou,
als geen andere maatschappelijke instelling, in staat
zijn om niet-levensvatbare belangen te falsifiëren en
uit te schakelen, en betere en sterkere mogelijkheden
te laten bovendrijven. Dat proces zou op zichzelf een
morele waarde vertegenwoordigen. Een citaat uit het Amerikaanse zakenblad Forbes geeft daarvan een illustratie:
Het klopt dat Popper meer hechtte aan de waarde vrijheid dan
aan de waarde gelijkheid en hij heeft zich wel
ingelaten met neoliberalen, maar op zo plat
moreel-darwinistische manier als in dit citaat heeft
hij zijn filosofie nooit willen inzetten voor het
aandeelhouderskapitalisme. Daarvoor had hij nog net
teveel socialistisch bloed uit zijn jeugdjaren in de
aderen. Daarom noem ik het beroep van deze managers op
Popper ‘vulgair’. Veilig bijSamenvattend moet ik zeggen: alles bij elkaar doen Poppers ideeën over kennisverwerving en openheid sympathiek aan. Op het filosofische vlak leiden zij tot mogelijkheden om dogmatiek en drogredeneringen te bestrijden, en op het vlak van management en organisatie tot prettig-bescheiden verbeterprogramma’s en inspanningen voor meer transparantie. Ik herken veel van de beeldenstormachtige woede van Popper tegen voor waar aangenomen gevestigde wetenschappelijke praktijken, met diepe wortels in de westerse filosofie. Bijvoorbeeld als hij stelt, in de woorden van Bryan Magee, dat het een diepgaande dwaling is “om te proberen wat wetenschapsmensen en filosofen bijna altijd hebben geprobeerd, namelijk de waarheid van een theorie bewijzen, of ons geloof in een theorie rechtvaardigen”, want dat is logisch onmogelijk. Ik voel me dus behoorlijk veilig bij Popper. Sterker nog, mijn eigen project – over Levinas, ‘denken voor een ander’ en ‘denkschaamte’ – formuleer ik regelmatig in popperiaanse termen. Dat gaat als volgt. Er is een zeer wijd verbreid paradigma, namelijk het cynische wereldbeeld dat zegt dat de mens voor de andere mens een wolf is, en waarin besef van de alomtegenwoordigheid van kwade bedoelingen en moordende rivaliteit staat voor de ultieme levenswijsheid. Of, vertaald naar de neoliberale marktideologie: there is no alternative voor de gedachte dat de ene mens de andere naar het leven staat. Veel stelliger dan dit dominante, cynische mensbeeld kun je een hypothese niet krijgen: ‘de mens’ is ten diepste alleen maar uit op zijn eigenbelang, iets anders bestaat niet. Wat Levinas probeert te doen, is die categorische stelligheid als zwakte ontmaskeren. Levinas doet dat in zijn vroege en middenperiode-werk. Hij laat daar zien dat er niet ‘alleen maar’ conflict en misverstand bestaat tussen mensen. Er is daarnaast zoiets als schaamte voor wat je een ander aandoet. Dat kán zomaar ineens optreden, aldus Levinas, en je handelen mede bepalen. En ik probeer, in mijn workshops, op een andere manier hetzelfde. Ik nodig deelnemers aan de workshops uit om te vertellen over hun denkschaamte. Daardoor krijgt dat verschijnsel werkelijkheidswaarde. Wat is hier popperiaans aan? Allereerst het aanwijzen van het gangbare paradigma als een hypothese met waarheidspretentie: de mens is cynisch, zoals iedere zwaan wit is, there is no alternative. Denkschaamte bestaat niet in dat waarheidsregime, zoals ook zwarte zwanen niet bestaan. Vervolgens komen we, Levinas en ik, met de zwarte zwaan die de hypothese falsifieert: morele schroom blijkt gewoon voor te komen, die treedt op, cynisme is geen universele wetmatigheid. De oorspronkelijke stelling wordt dus gefalsifieerd, díe zekerheid hebben we. Tenslotte benadruk ik – anders dan (de late) Levinas – dat dit niet leidt tot een nieuwe, vervangende wetmatigheid met absoluut universele strekking. Het is simpelweg niet zo dat denkschaamte een universeel verschijnsel is dat bij alle mensen voorkomt. Het treedt, in onderling goed vergelijkbare situaties, soms wel op en soms niet, bij sommige mensen wel en bij andere mensen niet. Het hoogst haalbare is daarom een in statistische kansen geformuleerde wetmatigheid. Die kun je goed popperiaans als falsifieerbare hypothese formuleren, bijvoorbeeld door te stellen dat 50 procent van de Nederlanders in de afgelopen maand een ervaring van denkschaamte heeft gehad. Er is bij Popper dus veel voor mij om bij aan te
knopen. Daarnaast gaat Popper op het
politiek-maatschappelijke vlak tekeer tegen Plato,
Hegel en Marx. Dat zijn niet de eerste de besten uit
de filosofische traditie, dus met hen, zo zou je
kunnen zeggen, staan vitale onderdelen van die graag
met de pretentie van universele geldigheid sprekende
traditie in de beklaagdenbank. En wel precies vanwege
het ideologisch-rationalistische geweld dat ze
uitoefenen. Wat wil ik nog meer? Is hier voor mij nog
wel iets om me onveilig bij te voelen? Onveilig bijToch wel. Want Popper wijst weliswaar het zwaar
pretentieuze rationalisme van Plato en Descartes af,
waarin de rede wordt opgevat als almachtig. Maar hij
sluit aan bij het rationalisme van Socrates. Dat is
bescheidener dan dat van Plato, want Socrates
verkondigde tegen iedereen dat hij tenminste wist dat
hij niets wist. Maar het blijft problematisch genoeg
voor mij om me onveilig bij te voelen. Om dat
duidelijk te maken moet ik het even hebben over
Socrates. Niets werkelijk nieuws te lerenSchematisch gezien gaat het bij Socrates om de
volgende uitgangspunten:
Dat resulteert in het volgende adagium dat naar mijn idee model staat voor het denken van Socrates: “Je ziet het misschien nog niet, maar dat komt nog wel. En als het niet komt, dan helpen wij, de deskundigen, je wel om het te gaan zien”. Dit adagium kan verklaren waarom veel van de dialogen van Socrates zo’n pedant karakter hebben. Via quasi-open ondervraging bracht hij zijn gesprekspartners op het punt dat hij al lang van te voren had bepaald als het punt waarop hij wilde uitkomen. De managementdenker Chris Argyris zegt daarover: “Massa’s mensen hebben Socrates bestudeerd en zien hem als iemand die erg ontvankelijk was voor nieuwe ideeën. Maar hoe kan Socrates ons helpen als we werknemers willen leren om zich open op te stellen? Als je je wat meer in hem verdiept, zie je dat hij vooral iemand was die fantastisch kon manipuleren. Wij kunnen dat voorbeeld niet zomaar navolgen, dus daar heb je niet zoveel aan”. Pedant en manipulatief. Dat is wel een heel andere
kijk op dat zo bescheiden geachte kritische
rationalisme, waarin Popper en Socrates elkaar vinden.
Want het is zeer de vraag of dat kritische
rationalisme in staat is om iets werkelijk nieuws aan
te boren. Eigenlijk geeft Socrates het antwoord al: in
zijn vergelijking van filosofie met de kunde van de
vroedvrouw hoeft het kind van de kennis slechts onder
de kundige begeleiding van een filosoof tot leven
gewekt te worden. Wordt hier echt iets nieuws geleerd?
En springt het manipulatieve aspect van dit soort
filosofie niet onmiddellijk in het oog? LevinasGenoeg om me, ook bij deze tweede rationalisme-variant, nog steeds onveilig te voelen. Maar wat biedt Levinas dan, dat ik me daar wél veilig bij voel? Ik zou zeggen: een derde soort rationalisme. Tot nu toe zagen we het rationalisme à la Plato en Descartes, dat gelooft in de almacht van de rede. Daar bestaat een correctie op in de vorm van het kritisch rationalisme à la Popper en Socrates, dat gelooft in het kritische en zelf-kritische potentieel van de rede. Tegenover beide varianten zet Levinas zijn derde variant: dat rationalisme gelooft in de rede die tot de orde geroepen wordt, juist niet door het zelf, maar door de ander. Wezenlijk in dit uitgangspunt van Levinas is dat de corrigerende impuls van buitenaf komt. In zijn visie produceert de rede, behalve een hoop constructieve ideeën, aan de lopende band illusies met de rechtvaardigingen erbij om die te geloven. Dat zelfbedrog en die blindheid zijn per definitie niet door het zelf, ook niet door zelfkritiek, te verhelpen want je weet niet wat je niet ziet en niet weet. Alleen datgene wat je niet zelf had kunnen verzinnen leert je iets nieuws. Dat moet wel iets van buiten zijn. Op slag wordt duidelijk hoe groot het verschil is met Socrates die uitgaat van de gedachte dat de waarheid al van meet af aan in iedere mens ligt opgeslagen. Écht leren, zegt Levinas, gebeurt pas door de confrontatie met wat op nog geen enkele manier van mij was. Werkelijke andersheid dus, waar geen manipulatie tegen bestand is. Gezien zijn aansluiting bij Socrates ben ik er niet
helemaal gerust op dat Popper daar te vertrouwen is.
En dat hij het kritische zelf als gezagsbron
overschat. Zelfbeschikking als axiomaDat geldt eigenlijk ook voor Poppers geloof in de zelfbeschikking van de mens. Op diverse plaatsen omschrijft hij zichzelf als rationalist, een erfgenaam van de Verlichting die “in de waarheid en de rede gelooft”. Daarbij maakt hij soms wel, als een soort voorbehoud, de kanttekening dat elke daad, ook de meest rationele, onverwachte gevolgen kan hebben. Maar sommige commentatoren, waaronder de filosofische
ex-politicus Herman van Rompuy, merken op dat hij
ondanks die kanttekening nogal eens overmatig
optimistisch is over de mogelijkheden tot
zelfbeschikking en maakbaarheid waarover de rationele
mens beschikt. Volgens Van Rompuy moffelt Popper de
onaangename vaststelling weg dat ook de grootste
redelijkheid in een uitzichtloze impasse kan raken.
Dat verdwijnt achter zijn onwrikbare geloof dat “de
mens baas is over zijn lot”. De zelfbeschikking
verschijnt hier als axioma. LevinasHet zal duidelijk zijn dat Levinas op dit punt een
geheel andere positie inneemt. Bij hem is er, behalve
van de kracht van het individu, ook voortdurend sprake
van een onvermijdelijke, wezenlijke afhankelijkheid
van mensen van elkaar. Die gedachte treft mij als wat
realistischer dan die van Poppers volkomen
zelfbeschikking. Popper naast LevinasAls ik afsluitend Popper en Levinas in korte uitspraken naast elkaar zet kom ik tot de volgende punten:
|