Home
Tweet Home English Workshops
Teksten/ Artikelen
Contact Naud van der Ven NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar? Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox. |
Bubers messianisme en de TalmoedGepubliceerd in Ottenheijm,
E. en De Wit, Th. (red.)(2021) Messianisme als gevaarlijke herinnering, pp. 114-128.
Inhoudsopgave
Inleiding “Sedert de verschijning van het
Communistisch Manifest is voor een goed communist niets
vernietigender en vernederender dan dat zijn denkbeelden
utopisch worden genoemd”, aldus de filosoof J. Sperna
Weiland in zijn artikel Politiek en utopie naar
aanleiding van het kritische commentaar van Karl Marx en
Friedrich Engels in hun Communistisch Manifest
op de utopisch-socialisten van hun tijd. Martin Buber
heeft die utopie-kritische woorden van Marx en Engels
waarschijnlijk goed tot zich laten doordringen, want op
tal van plaatsen in zijn werk haast hij zich om te
benadrukken dat zijn eigen oriëntatie, of die van zijn
favorieten, ‘topisch’ is. Ondertussen, zo laat Sperna
Weiland in hetzelfde artikel zien, zijn voor Martin
Buber een aantal sterk ideologisch geladen bewegingen in
zijn leven richtinggevend geweest. Denk inderdaad aan de
vroege communisten van het Communistisch Manifest,
maar ook aan het zionisme, het socialisme en het
socialistisch zionisme. Die bewegingen kun je in de
meeste gevallen met recht utopisch noemen, en eigenlijk
doet Buber dat zelf ook wanneer hij ze bespreekt in zijn
boek Paden in Utopia. Hij zegt er wel bij dat de
meeste van die paden doodgelopen zijn. Voor Buber is de utopie eigenlijk nooit
ver weg, zeker niet als thema voor studie en
geschriften. Dat verklaart zijn bijzondere
belangstelling voor de Joodse profeten, bij wie de
utopie een volstrekt eigen gedaante aannam, namelijk die
van het Messiasgeloof, ofwel het messianisme. In Bubers
visie, onder andere neergelegd in zijn boek Het
geloof der profeten, is dat het geloof binnen de
Joodse traditie in het bestaan en optreden van een door
God geleide menselijke figuur die het Joodse volk helpt
om zijn bestemming te bereiken. Zoals Marcel Poorthuis
heeft laten zien in zijn boek Het gelaat van de
Messias is in de Talmoed de Messias eveneens een
terugkerend thema. Opmerkelijk is dat Buber niet zo veel
naar de Talmoed verwijst. Dat zal ermee te maken hebben
dat hij niet bekend staat als een groot Talmoedgeleerde.
Maar dat maakt het niet minder interessant om dan zelf
te onderzoeken hoe Buber zich verhoudt tot opvattingen
in de Talmoed. En speciaal voor deze gelegenheid, om die
interesse toe te spitsen tot de vraag hoe Buber zich
verhoudt tot de Talmoed zoals geďnterpreteerd door
Levinas en in die interpretatie is toegelicht door
Marcel Poorthuis. Dat is wat ik onderstaand probeer te
doen. Concreet zal het bij die vergelijking gaan
om tegenover elkaar staande messianistische opvattingen
die in het Talmoedtraktaat Sanhedrin worden
vertegenwoordigd door Rabbi Jochanan en Rabbi Samuël, en
die door Levinas op zo mogelijk nog schematischer wijze
tegenover elkaar gesteld worden dan in de Talmoed al het
geval is. De vraag van dit artikel zal, meer precies
geformuleerd, zijn of het messianisme zoals opgevat door
Buber te koppelen is aan een van beide posities. Voordat
we aan die vraag toekomen is het van belang om eerst een
beeld te schetsen van wat Buber zegt over het
Messiasgeloof, en vervolgens weer te geven waar de
betreffende Talmoedische discussie over gaat. Buber over het Messiasgeloof Voor deze schets steun ik vooral op wat
Buber erover te berde brengt in zijn boek Het Geloof
der Profeten. Het omvattende kader van Bubers
opvattingen over messianisme wordt gevormd door het
verbond van God met zijn volk, met wederkerige
verplichtingen en verwachtingen. De inzet daarvan is het
realiseren van gerechtigheid en waarachtigheid tussen
mensen, ook wel ‘Gods heerschappij’ genoemd. De deelname
van de mens aan dat project is essentieel, zegt Buber,
want het handelen van God wil “doorwerken in het
menselijke”, en het lot van de mens zal ervan afhangen,
of hij zich “aan deze wil overgeeft of onttrekt”. Het
Joodse volk zal, ook als gemeenschap, op beslissende
momenten inkeer en initiatief moeten betonen om de
juiste beslissingen te nemen. Het plan is dus goddelijk,
maar het aandeel van de mens daarin kan alleen maar
gerealiseerd worden wanneer de mens als mens
aangesproken wordt en zich op die manier láát
aanspreken. De figuur van de Messias – enerzijds mens in
een menselijke situatie, anderzijds door zalving
speciaal toegerust om Gods plan te promoten – speelt
daarbij een bemiddelende rol. De gezalfde kan, in zijn
hoedanigheid van richter of koning, handelen zoals het
bedoeld is. Daarnaast kan zijn inzicht in Gods leiding –
de Messiaanse boodschap – mensen hoop bieden, motiveren
en in beweging brengen. Waarbij bedacht moet worden dat
het brengen van de boodschap ten tijde van de koningen
gescheiden werd van het handelen. Waren de richters -
als leiders van de Israëlieten in de meest brede zin van
het woord, door recht te spreken, voorop te gaan in de
strijd en te besturen in vredestijd - nog actor en
boodschapper ineen, onder de koningen werd de laatste
functie uitbesteed aan aparte boodschappers: de
profeten.
Concrete situaties
Het feit dat er gehandeld moet worden op
menselijk niveau heeft een aantal implicaties.
Allereerst moet dat handelen en de boodschap die daartoe
oproept de concrete situatie waarin mensen zich bevinden
tot uitgangspunt nemen. Buber: “Geen profeet spreekt in
de blauwe lucht; veeleer spreekt ieder van hen – in
tegenstelling tot de latere apocalyptici – in de volle
actualiteit van een bepaalde situatie”. Buber noemt dat
het ‘realisme’ van de profeten. Geen verandering ten
goede zal buiten ons om, als een geschenk uit de hemel
plaatsvinden. De betrokkenheid van de mens bij Gods plan
kan dus “niet tot het ‘religieuze’, d.w.z. tot de
‘hogere regionen’ van het bestaan beperkt worden” en
maakt ook dat er niets van te voren voorspelbaar vast
staat. Er zal, met andere woorden, gewoon politiek
bedreven moeten worden, het handelen kan niet anders dan
politiek zijn. Dat is ook precies de reden dat als
dragers of uitvoerders van de boodschap (de gezalfden)
geen priesters, maar in eerste instantie politieke
actoren zoals ‘richters’ of ‘koningen’ worden
aangewezen, en dat daarna profeten, als brengers van de
Messiaanse boodschap zich ook politiek moeten
profileren.
De historische dimensie
Verder is, met het belang van de concrete
situatie, ook meteen het belang van de historische
dimensie gegeven. Mensen leven in een regime van tijd,
concrete situaties veranderen, en de boodschap heeft
daarmee rekening te houden. De brenger van de boodschap
mag dus “zijn opdracht niet – zoals de apocalypticus het
in zijn exaltaties tussen visioen en literatuur meent te
mogen – daarin zien, dat hij, boven de tijd staande, het
komende tijdperk zou moeten ‘onthullen’”. De profeet
houdt zijn aandacht, korte termijn gericht, bij het
concrete “tijdsmoment, waar het lot tot beslissing
komt”. Maar die tijdsdimensie kent ook lange
termijneffecten. Over langere tijd gezien kunnen de
Messiaanse boodschap en de opvatting over de rol van
Messiassen van karakter veranderen. Die meer globale
ontwikkelingen stellen Buber in staat om te
onderscheiden tussen verschillende stadia van
Messiasgeloof. Op twee daarvan ga ik zo dadelijk nader
in: het stadium van ‘De grote spanningen’ over de
periode van de richteren en koningen die al even ter
sprake kwam; en het stadium van ‘De wending naar het
komende’. Voor het begrip van die twee stadia van Messiasgeloof is belangrijk nog een keer te benoemen dat – uiteraard – alles start met het moment van de ontmoeting van God en zijn volk in de Sinaďwoestijn en het op zich nemen door het volk van de richtlijnen ten leven, de Tora, en de opdracht tot het vestigen van Gods heerschappij op aarde. Als Buber het stadium van ‘De grote spanningen’ beschrijft zegt hij dan ook dat het Messiasgeloof “zijn oorsprong [heeft] in het ernst maken met Gods heerschappij”. Dat geloof werd geprojecteerd op degenen die ook werkelijk gezalfd waren, de door zijn roeach (geest) gegrepenen, dat wil zeggen: de richters. En later, zodra duidelijk wordt “dat de volksordening alleen nog als staatsordening tot stand kan komen”, gaat het richterschap met zalving en al in het koningschap over, en zullen koningen hun Messiasrol als wegbereiders van Gods heerschappij moeten waarmaken. In dit stadium is de Messias dus, zegt Buber, de gezalfde die zijn opdracht vervult. “Meer is niet nodig”. ‘De wending naar het komende’ is een ander, later stadium, dat Buber situeert rondom de dreiging die uitgaat van het Assyrische rijk. Op dat moment zijn het profeten als Amos, Hosea en Jesaja die het Messiasgeloof nog steeds projecteren op de (gezalfde) koningen van Israël en Judea. Zij dringen bij de respectievelijke koningen aan op verstandige politiek en reddende inkeer. Maar tegelijkertijd vat de gedachte post dat al die politieke acties en historische gebeurtenissen niet geďsoleerd op zichzelf staan, maar een keten vormen. Vernieuwing en oriëntatie op Gods plan is niet eenmalig, maar moet voortdurend plaatsvinden. Zo groeit al “bij Amos de voorstelling van God uit tot die van de heer van de geschiedenis”. Er zal, door alle beproevingen en vernietigingen heen, een mooie toekomst zijn voor het volk, en Gods gezalfde zal ook dááraan een bijdrage leveren. De profeet Jesaja bouwt dit dubbele karakter van de Messias verder uit. Enerzijds is de gezalfde nog steeds de politieke actor (de koning) die in het hier en nu de juiste beslissingen moet nemen – concreet bij Jesaja: de koningen Achaz en Hizkia. Anderzijds verschijnt in zijn werk de figuur van een nog te verwachten actor die de toekomst zal veilig stellen – de komende koning, door Jesaja aangeduid als ‘Immanuel’ (God met ons). “‘Immanuel’ is de tegenkoning, zij het niet een ‘geestelijke’ tegenkoning, want ook het vervullende, messiaanse koningschap is een werkelijk politiek koningschap”. Buber: “Pas hier wordt de messiaanse
profetie, die totdien in de volle concreetheid van het
geleefde moment had gestaan, ‘eschatologisch’ – zij het
ook hier niet, zoals in de apocalyptiek, in de zin van
een werkelijke ‘eindtijd’, een stilstaan van de
geschiedenis.” Er is, aldus Buber, geen “vervloeiing in
het tijdeloze” maar “het eeuwig wisselende midden, het
geleefde moment en zijn mogelijkheden.” Overigens is
deze verhoopte en verwachte fase van een ‘geordend en
onafhankelijk’ Zion niet de laatste fase van de
heilsgeschiedenis. Daar moet immers nog het stadium op
volgen van de complete heilstijd, waarin alle volkeren
van de hele wereld in vrede met elkaar samenleven. Maar
daarbij, zegt Buber, speelt de figuur van de Messias
geen rol. Samenvattend, en onderscheidend ten opzichte
van enkele andere gangbare invullingen, kunnen we van
Bubers Messiasgeloof zeggen: het gaat over handelen en
een boodschap, niet over een voorspelling; het gaat over
een uitnodiging tot inkeer en vertrouwen, maar niet een
louter afwachten; het gaat over politiek, niet over een
etherische hemelse sfeer.
Buber en het rabbijnse messianisme Buber heeft zich zoals gezegd nooit
intensief met de Talmoed ingelaten. Maar dat hoeft ons
niet te beletten om te proberen hem te plaatsen ten
opzichte van messianistische opvattingen die worden
besproken in de Talmoed. Om dat overzichtelijk te houden
kies ik ervoor aan te sluiten bij een Talmoedische
discussie die Levinas bespreekt in de eerste van zijn
zes Talmoedlezingen die gepubliceerd zijn in 1963 onder
de titel Textes Messianiques. Ik maak daarbij
gebruik van de Nederlandse vertaling daarvan door Marcel
Poorthuis in Het gelaat van de Messias.
Een Talmoedische discussieDe bedoelde discussie, te vinden in het traktaat Sanhedrin, start met de volgende uitspraak die wordt toegekend aan Rabbi Jochanan: “Alle profeten zonder uitzondering hebben alleen voor de Messiaanse tijd geprofeteerd. Voor wat de komende wereld betreft, geen oog heeft die gezien buiten U, o Heer, die zal handelen voor hem die op U wacht.” Daarna volgt een als ‘tegenovergesteld’ aangekondigde mening, die van Samuël: “Tussen deze wereld en de Messiaanse tijd is geen ander verschil dan het einde van het ‘juk der volkeren’, van het geweld en de politieke onderdrukking.” Klaarblijkelijk verschillen Rabbi Jochanan en Samuël van mening, en om helder te krijgen wat die meningsverschillen precies zijn presenteer ik puntsgewijs welke beweringen te destilleren zijn uit hun uitspraken. Die beweringen ontleen ik aan het commentaar van Levinas. Voor Rabbi Jochanan levert dat het volgende op:
De positie van Samuël is als volgt:
Zoals gezegd komt deze presentatie van de
discussie uit de koker van Levinas, en hij voelt zich
direct de discussie ingetrokken. Zou er dan, zo vraagt
Levinas zich af naar aanleiding van de positie van
Samuël, een Messiaanse tijd denkbaar zijn waarin het
sociale probleem onopgelost blijft? “Kondigt Samuël soms
het paradijs van de kapitalisten aan: geen oorlog meer,
geen dienstplicht en geen antisemitisme: maar de
bankrekening blijft ongemoeid en het sociale probleem
blijft onopgelost?” Dat kan Samuël niet bedoeld hebben, denkt
Levinas. Dat doet hem zoeken naar een verklaring van het
verschil dat er toch beslist is tussen de posities van
Jochanan en Samuël, en hij vindt dat in een verschil in
spirituele oriëntatie van beide rabbijnen. Jochanan is
volgens Levinas geďnteresseerd in “een contemplatief of
actief leven dat geen vervreemding kent; misschien het
absolute weten of het artistieke bedrijf of de
vriendschap”. Dat is het leven dat híj associeert met de
Messiaanse tijd. Maar daar kun je geen sociale problemen
bij hebben, dus die moeten tegelijkertijd met de
politieke al zijn opgelost, zo stelt Jochanan volgens
Levinas. Spiritualiteit ziet er voor Samuël,
volgens Levinas, heel anders uit. Die kan “niet
gescheiden worden van economische solidariteit met de
ander”, die drijft daarop. In de Messiaanse tijd zou dus
het ‘geven’ – van praktische hulp en materiële goederen
– tot volle ontplooiing moeten komen, maar dat kan
alleen als het sociaal-economische probleem er nog
voluit is. “Niet dat de armen moeten blijven bestaan,
opdat de rijken de Messiaanse vreugde zullen hebben om
ze te voeden”, haast Levinas zich een misverstand vóór
te zijn. Integendeel, de spiritualiteit vereist haar
eigen en niet altijd bevredigende inspanning. Maar zij
wordt naar voren gehaald, want “het spirituele leven is
wezenlijk moreel leven en speelt zich bij voorkeur af op
economisch niveau.” Namelijk daar waar concrete hulp
geboden moet worden. Vandaar dat de Messiaanse wereld
niet zo ver afstaat van ‘deze’ wereld. De Messiaanse tijden gaan voor Samuël dus nog steeds over omkeer en goede daden, zij maken deel uit van de geschiedenis waar wij mensen verantwoordelijk voor zijn. Een blijvende, juist ook materiële inspanning is noodzakelijk om dit spirituele leven te vernieuwen. De geest blijft geďncarneerd. Voor Jochanan gaat het, al in de Messiaanse wereld, niet-geďncarneerd toe. “In tegenstelling tot Samuël heeft Rabbi Jochanan een zuiver en gracieus spiritueel leven voor ogen, dat op één of andere manier ontdaan is van elk gewicht, dat de dingen er aan geven en waar de economie de concrete uitdrukking van is; hij heeft directe relaties met de ander voor ogen, die niet langer als arme maar als vriend verschijnt” in een sfeer van totale harmonie en gratie. Het is niet moeilijk om in deze
presentatie van de meningsverschillen tussen Jochanan en
Sjmuël te vermoeden waar Levinas’ eigen voorkeur naar
uitgaat. Hij heeft het duidelijk niet zo op het volledig
aan het aardse onttrokken geestelijke ideaal van
Jochanan, en sympathiseert met de gedachte van Sjmuël
dat andermans aardse behoeften misschien voor mij
weleens een spirituele dimensie zouden kunnen hebben.
Maar het is goed om te bedenken dat de Talmoed zelf zo’n
voorkeur (voorlopig) niet uitspreekt. Die beschouwt de
tegengestelde opvattingen als beide respectabel, en de
discussies daarover als de moeite waard. Die mogen, als
machloket lesjem sjamajiem (goddelijke twist), nog tot
in lengte van dagen doorgaan.
Is Buber te plaatsen in die discussie?Nu we een beeld hebben van Bubers opvattingen over het Messiasgeloof, én een indruk van de Talmoedische discussie tussen Rabbi Jochanan en Samuël, luidt de vraag: vallen Bubers opvattingen onder te brengen in een van de Talmoedische posities zoals gepresenteerd door Levinas? In eerste aanleg is mijn indruk dat Buber trekken vertoont van de posities van beide rabbijnen. Van Rabbi Jochanan resoneert bij Buber de grote nadruk die zij beiden leggen op het belang van inkeer en omkeer, ook als het gaat om de Messiaanse omwenteling die er op politiek vlak moet plaatsvinden. Bij Rabbi Jochanan hangt veel af van persoonlijke vroomheid en berouw. Dit lijkt in overeenstemming met een van Bubers favoriete verhalen. Daarin figureert de Messias als een melaatse bedelaar die hele dagen liggend doorbrengt in de poorten van Rome. Als een kind vraagt ‘Waar wacht hij op?’ is het antwoord: ‘Hij wacht op jou’. Wat bij Samuël sterk doet denken aan
Buber is het belang dat Samuël hecht aan sociale
gerechtigheid als een volwaardig doel op zichzelf, los
van het politieke domein. Dat stemt overeen met Bubers
uitspraak dat de profeten de inspiratie voor hun
Messiaanse boodschap nergens anders vinden dan in “de
volkswetten, de ‘leer’ (Tora), waarin het sociale
onrecht bestreden wordt en de belemmeringen, die door de
toenemende sociale differentiëring tussen de leden van
het volk steeds weer dreigen op te komen”.
Levinas: Buber lijkt op Rabbi Jochanan Levinas is meer uitgesproken dan ik als
het gaat om de positionering van Buber ten opzichte van
Jochanan en Samuël. Hij zou Buber associëren met de
opvattingen van Jochanan. Sterker nog, ik denk dat de
tekening van Jochanan door Levinas mede gebaseerd is op
het oordeel van Levinas over Buber. Dat is daarmee
direct een enigszins gevoelige kwestie geworden, want
zoals we al zagen ligt Levinas’ sympathie eerder bij
Samuël dan bij Jochanan. Wat doet mij denken dat Levinas Rabbi
Jochanan associeert met Buber? Dat wordt me ingegeven
door Levinas’ karakterisering van Jochanan als gegrepen
door het ideaal van totale harmonie en gratie, van een
onbaatzuchtig gracieus spiritueel leven dat geen
vervreemding kent, “misschien het absolute weten of het
artistieke bedrijf of de vriendschap”. Deze
omschrijvingen doen me sterk denken aan de woorden over
Buber die Levinas gebruikt in het artikel Martin
Buber and the Theory of Knowledge dat (in het
Duits) ook in 1963 verscheen, dus ongeveer gelijktijdig
met de
Messiaanse teksten. In dat artikel maakt Levinas
bezwaar tegen de nadruk die Buber in zijn beschrijving
van de authentieke relatie tussen twee mensen (de
‘ik-jij relatie’) legt op de spirituele vriendschap die
daarvan het hoogtepunt zou zijn. Levinas meent dat “het
zuivere spiritualisme van de vriendschap niet
overeenkomt met de feiten”, en dat Buber “teveel artiest
is in zijn relaties met mensen”. Menselijke relaties
verlopen volgens Levinas altijd via noden en behoeften
van de een ten opzichte van de ander, waarvan een groot
deel simpelweg materiële noden zijn zoals voedsel en
kleding en niks spiritueels. Wat die aandacht voor
vooral materiële noden zo cruciaal maakt voor Levinas,
is dat daarin het verschil tussen de ander en mijzelf
prominent is. De ander heeft mij nodig en ik kan iets
geven. Die fundamentele asymmetrie verwijst naar de
onherleidbare alteriteit van de ander ten opzichte van
mijzelf. De ander is als het ware de openbaring die mij
verantwoordelijk maakt. Niet-nostalgisch en
niet-versmeltend, met een zekere vervreemding en
gescheidenheid. Daar begint wat Levinas betreft de
relatie met een ander mens: niet in eenheid maar in
verantwoordelijkheid. Juist díe aandacht voor concrete
noden en sociale gerechtigheid vindt Levinas terug in
Samuël. Des te meer ziet hij in diens opponent Jochanan
de geneigdheid naar spirituele zuiverheid en idylle die
hij afkeurde bij Buber, dus waarschijnlijk heeft dat
zijn inkleuring van Jochanan beďnvloed.
Deels klopt dat wel Of Levinas daarmee recht doet aan Rabbi
Jochanan is twijfelachtig. Maar dat was onze vraag niet.
Die ging erover of Buber te herkennen is in de figuur
van Jochanan zoals Levinas hem getekend heeft. Ik denk
dat er wel wat te zeggen is voor die kakakterisering van
Buber. Buber is zonder meer een aanhanger van het
harmoniemodel, hij propageert in al zijn werken de
eenheid en broederschap tussen mensen. Hij bepleit de
dialoog tussen mensen van verschillende
geloofsrichtingen, ethniciteiten en nationaliteiten en
de relativering van alle grenzen die tussen mensen in
staan, waaronder ook nationale grenzen. Vanuit dat
standpunt neigt hij soms naar anarchisme, en in ieder
geval staat hij zeer gereserveerd tegenover staatvorming
en staatsmacht. Dat verklaart Bubers interesse in het
verschijnsel van de utopie. Ook toen veel utopieën vals
bleken, bleef hij geloven in de utopie als idee, met als
voor hem de meest recente geloofwaardige gestalte de
Israëlische kibboets. In de formulering van Sperna
Weiland: “Wanneer wij nu van Moskou niets kunnen
verwachten dan is er nog Jeruzalem, de kibboets. Hoe
klein het allemaal ook is, hier ligt een echte
toekomst”. Diezelfde gedroomde harmonie projecteert
hij niet alleen op de toekomst, hij meent dat die ook
een oorspronkelijk gegeven was van de schepping, aan het
begin van de geschiedenis. Een paradijselijk begin moet
er volgens hem geweest zijn, zo valt af te leiden uit
zijn opinie over de vernietigende werking van de
menselijke geschiedenis wanneer hij Marx bijvalt en
meent dat het kapitalisme “alle patriarchale en feodale
en daarmee ook alle ‘idyllische’ verhoudingen tussen de
mensen vernietigt.” Er is dus stellig een nostalgische
component in Buber, die je romantisch of etherisch kunt
noemen. Daarbij komt dat Buber zwaar inzet op de
persoonlijke inkeer van mensen, zoals we al zagen aan de
hand van Bubers favoriete verhaal over de melaatse
Messias in de poorten van Rome. Alles bij elkaar zijn er
genoeg trekken in Buber te vinden die hem bij tijden
tevoorschijn doen komen als romantisch, spiritueel en
utopisch en hem in het kamp van de door Levinas
geconstrueerde Rabbi Jochanan plaatsen.
Maar Buber heeft ook veel van Rabbi Samuël In eerste instantie lijken zo bezien de
opvattingen van de Realpolitiker Samuël, met zijn
benadrukking van nationale onafhankelijkheid en
staatsvorming, en die van Buber met zijn reserves
daartegen, ver van elkaar af te staan. Maar bij nadere
beschouwing is er ook met Samuël veel verwantschap te
ontdekken. Sperna Weiland wijst erop dat het bij Buber
kan lijken “alsof het hem te doen is om de unio
mystica, maar in tegenstelling tot de meeste
vormen van mystiek wordt hier de wereld niet
achtergelaten, maar als het ware meegenomen. Er is geen
tegenstelling tussen mystiek en politiek, maar een
eenheid.” Buber zelf benadrukt het realistische karakter
van zijn benadering van het messianisme. Zo zegt hij
over de richters en de koningen: “Zowel het ene als het
andere middelaarschap is een uitvloeisel van het
realisme van het Israëlitische geloof. Aan een
goddelijke heerschappij zal, als deze geheel en al
werkelijk wil zijn, het gehele concrete leven van de
gemeenschap ondergeschikt moeten zijn.” Al klinkt het
woordje “geheel” wel weer heel utopisch. Daarbij zet Buber zich regelmatig af tegen anderen die er naar zijn mening minder nuchter in staan. Zo laat hij de profeet Amos zeggen dat het degenen die niet echt tot concrete sociale actie overgaan en slechts vroomgestemdheid zoeken – “de zo op het gevoel drijvenden”– slecht zal vergaan. Als het over de kibboets gaat spreekt Buber expliciet tegen dat het zoeken naar coöperatieve samenlevingsvormen romantisch of utopistisch zou zijn. “In de grond van de zaak is zij volstrekt topisch en constructief”. Om zijn down-to-earth gerichtheid te tonen hecht hij er daarom aan om de kibboets realistisch te beoordelen. Hij stelt dat het nog te vroeg is om van een succes te spreken. Daarbij schuwt hij maatschappij-analytische termen niet: “Van volstrekt doorslaggevend belang zal het dan zijn, wie het werkelijke subject van de veranderde economie en de bezitter van de sociale productiemiddelen wordt, het centrale staatsapparaat in een gecentraliseerde staat of de sociale eenheden van de samen levende en samen producerende land- en stadsarbeiders en hun vertegenwoordigende lichamen.” Verder is het zeker zo dat, hoe
gereserveerd Buber ook tegenover staatsvorming staat,
hij de politiek het volle pond geeft, zoals we gezien
hebben. Dat doet hij voor de Bijbelse tijd: de
Messiaanse boodschap moet “zolang er nog politieke
beslissingen te nemen zijn” daartoe oproepen. En dat
doet hij voor zijn eigen tijd, zoals blijkt uit de
diverse politieke partijen en belangenbewegingen waaraan
hij heeft bijgedragen. Tja, en die neiging tot
anarchisme, met de nodige tegenzin geeft hij toe dat een
staat als kader voor al die politieke activiteiten
misschien onmisbaar is. Zo zag hij dat voor de Bijbelse
tijd, toen koningen, tegen het ideaal in, de richters
opvolgden. En zo onderkende hij dat voor zijn relatie
met de staat Israël toen hij in 1958 zei: “Ik heb de
vorm van het nieuwe joodse Gemeinwesen, die uit de
oorlog is ontstaan, de staat Israël, als de mijne
aanvaard.” Wat Buber beslist dicht in de buurt brengt
van Samuël is het onderscheid dat hij op sommige plekken
maakt tussen het politieke en het sociale domein. Buber
maakt er bezwaar tegen dat in onze tijd “het sociale
beginsel nog steeds verward wordt met het politieke”.
Waar dat gebeurt dreigt altijd het gevaar dat politieke
organisatie en machtsvorming (met de aandacht primair
gericht op staatsmacht, defensie en veiligheid voor de
burgers) ten koste gaat van de aandacht voor sociale
gerechtigheid en solidair samenleven. Bij Rabbi Jochanan
zagen we dat gevaar optreden, toen hij met de oplossing
van het politieke probleem het sociale probleem meteen
ook zag verdwijnen, en daarmee dat laatste probleem
eigenlijk niet ernstig nam. Voor Samuël daarentegen is
de oplossing van het politieke probleem nog maar een
begin: dan moet het echte werk van de opbouw van sociale
gerechtigheid gaan volgen.
ConclusieHet zal niet verbazen dat mijn conclusie is dat Buber niet eenduidig te plaatsen is, noch bij Rabbi Jochanan, noch bij Samuël zoals getekend door Levinas in de messianistische discussie. In ieder geval betwijfel ik of Rabbi Jochanan de jas past die Levinas hem aantrekt, en daarnaast vind ik het niet nodig om voor Samuël zo’n jas te ontwerpen. Ondertussen zet Levinas’ typecasting wel de verschillen tussen Levinas en Buber nog eens vol in de schijnwerper. Buber had waarschijnlijk geen weet van die op hem geďnspireerde inkleuring van Rabbi Jochanan, maar hij vond in het genoemde artikel Martin Buber und die Erkenntnistheorie al genoeg aanleiding om te protesteren tegen de karakterisering van zijn werk door Levinas als overmatig spiritualistisch. In een reactie in briefvorm op dat artikel, gericht aan Levinas, weerspreekt hij Levinas’ bezwaren. Levinas heeft Bubers brief gepubliceerd in zijn boek Noms Propres. Ik citeer daaruit de volgende passage:
Het verwijt van Levinas dat Buber een
spiritueel soort vriendschap propageert wordt door Buber
dus afgewezen. Hij is niet spiritueel of zweverig of
romantisch. Levinas schrijft een beleefde brief terug en
probeert daarin zijn standpunt te verduidelijken. Het
antwoord daarop van Buber is al even hoffelijk, maar
gaat niet in op de door Levinas aangedragen
verduidelijkingen. Levinas’ brief en Bubers antwoord
staan eveneens in Noms Propres. Als lezer van deze correspondentie ontkom je niet aan de indruk dat hier fors langs elkaar heen gecommuniceerd wordt. De twist over messianisme tussen Rabbi Jochanan en Samuël, aangekleed als Buber en Levinas, blijft dan misschien niet overeind, maar het verschil in opvatting tussen Buber en Levinas over de ontmoeting met de Ander blijft wel degelijk hangen. Volgens mij gaat die twist over de fundamentele vraag of ik als kennend subject toegang kan krijgen tot de ander, dankzij de empathische inspanningen die ik als subject verricht; of dat een wezenlijk niet door empathie te overbruggen verschil, al dan niet van materiële aard, tussen mij en de ander bestaat en dat precies díe asymmetrie de relatie met de ander bewerkstelligt. De eerste visie – die van Buber – gaat uit van een verwantschap, die ik van binnenuit kan activeren. De tweede – die van Levinas – gaat uit van een verschil, de ander overvalt me als het ware van buitenaf. In de woorden van Levinas: de ander kan, wanneer hij mij zijn gelaat toont, “diametraal tegenover me staan, met de totale naaktheid van zijn weerloze ogen...[E]chte uitwendigheid zit in deze blik die me verbiedt hem in te palmen...We noemen een gelaat de openbaring van wat zich zo direct, en dus ook van buitenaf, aan een ik kan presenteren”. Waarmee zowaar deze tegenstelling tussen Buber en Levinas over de toegang tot echt contact toch nog enkele trekjes krijgt van de messianistische discussie uit de Talmoed. Buber stierf in 1965, twee jaar na de
besproken briefwisseling, maar Levinas ging door met de
verduidelijking van zijn positie ten opzichte van Buber.
Dat deed hij onder andere op een bijeenkomst in 1975 aan
de Universiteit van Leiden waar hij werd gevraagd
commentaar te geven op de weergave in de Bijbelvertaling
door Buber en Rosenzweig van Leviticus 19:18. Dat vers
wordt gebruikelijk vertaald met ‘Heb je naaste lief als
jezelf’, maar door Buber en Rosenzweig als ‘Heb je
naaste lief, hij is zoals jij’. Een fundamentele
gelijkheid tussen mij en de ander zou dus de brug slaan.
Levinas wierp tegen: “Wat betekent ‘als jezelf?’ Buber
en Rosenzweig waren hier in de war. De Bijbel belijdt de
prioriteit van de ander in relatie tot mij. In een ander
zie ik altijd de weduwe en de wees. De andere komt
altijd op de eerste plaats. Dit is wat ik de
dissymmetrie van de interpersoonlijke relatie heb
genoemd.” Buber-kenner Maurice Friedman helpt
verduidelijken wat in deze kwestie op het spel staat:
“Hij die een persoon behandelt als ‘een ander ik’ ziet
die persoon niet echt, maar alleen een geprojecteerd
beeld van zichzelf”. De ander laat zich niet op die
manier kennen.Zoals in de Talmoed met veel fundamentele
twisten het geval is, zal ook in de filosofie dit
verschil van inzicht tussen Buber en Levinas niet snel
uit de wereld zijn. Misschien is het wel een
‘meningsverschil omwille van de hemel’ waar de rabbijnen
er meer van hadden, ofwel: een constructief maar
blijvend conflict. Dan zal de Messias uitkomst moeten
brengen, of hij nu van binnen of van buiten komt. Literatuur
|