Dit artikel is de vrucht van twee ideeënstromen die
de afgelopen anderhalf jaar op mijn pad kwamen. De
eerste stroom is die van de genderdiscussie, die
natuurlijk al veel langer aan de gang is maar voor mij
kennelijk pas recent onontkoombaar actueel is
geworden. De andere stroom is die van het boek Un-common
Sociality. Thinking sociality with Levinas van
de Zweedse filosoof Ramona Rat, waar ik door de
relatieve rust van de corona lockdown grondig kennis
van kon nemen.
De eerste stroom zit dicht op de huid van concrete
personen en groepen en daarvan pik ik de ideeën op uit
een bijna dagelijkse vloed van artikelen in kranten en
tijdschriften, en soms uit boeken. De oogst daarvan
die in dit artikel ter sprake komt is grotendeels van
de zomer van 2021. De tweede stroom, bijna volledig
ontleend aan het boek van Rat over de radicaliteit van
het denken van de Frans-Joodse filosoof Emmanuel
Levinas, is theoretischer en beweegt zich door een
intellectuele ruimte van noties en concepten.
Opmerkelijk genoeg bleken in mijn hoofd de twee
stromen elkaar te kruisen en een verbinding aan te
gaan. Dat komt tot uitdrukking in de volgende stelling
die ik gaandeweg formuleerde:
Veel van wat Levinas volgens Ramona Rat
teweegbrengt in zijn denken over socialiteit lijkt
op de dynamiek die de genderbeweging genereert.
De bedoeling van dit artikel is om die stelling nader
te onderbouwen. Dat zal ik doen door eerst (paragraaf
1) op meer oppervlakkige wijze verschijnselen aan te
wijzen die zich zowel in de genderbeweging als
volgens Rat bij Levinas voordoen. Het gaat daarbij om
vervaging van traditionele concepten, de creatie van
nieuwe taal en irritatie die de vervaging en de nieuwe
taal oproepen. Vervolgens zal ik (paragraaf 2) voor
die verschijnselen, zowel in het debat over gender als
dat over Levinas, een gemeenschappelijke noemer
formuleren, namelijk: de aan- of afwezigheid van
ontologische zekerheid. Dat begrip leg ik uit en op
basis daarvan herformuleer ik in paragraaf 3 de
stelling in termen van ontologische zekerheid. Dat
maakt het mogelijk om de parallellen die ik intuïtief
kon aanwijzen tussen de twee terreinen diepgaander en
meer expliciet te benoemen en daarmee de stelling te
onderbouwen (paragrafen 4 en 5). Die onderbouwing
stelt me in staat om te verwoorden wat er in beide
dynamieken op het spel staat: bevrijding van vormen
van geslotenheid. Daar wordt ook duidelijk dat de
genderbeweging op het pad van die bevrijding al flinke
stappen gezet heeft. Ik sluit af met het uitspreken
van de verwachting dat Rats interpretatie van Levinas
dergelijke soorten van bevrijding verder kan
ondersteunen.
1.
Parallellen op het eerste gezicht aangaande
taalgebruik bij de genderbeweging en bij Levinas
Tussen de dynamiek van de genderbeweging enerzijds,
en wat er volgens Rat gebeurt in het werk van Levinas
met betrekking tot het thema socialiteit anderzijds,
zijn de volgende parallellen aan te wijzen: vervaging
van traditionele concepten, de zoektocht naar nieuwe
taal, en de irritatie over die twee verschijnselen.
Vervaging
van traditionele concepten
Op het terrein van de genderdiscussies is het meest
in het oog springend de vervaging van de aanduidingen
‘man’ en ‘vrouw’. De vaste omlijning van die begrippen
blijkt in de huidige genderdebatten ter discussie te
staan, de afgrenzing van de geslachten ten opzichte
van elkaar lijkt vloeibaar te worden. Dat komt
bijvoorbeeld naar voren in de relativering ervan door
de transgender Ian Morris, die voor haar overgang van
man naar vrouw het woord ‘verandering’ te zwaar vindt
klinken. “Ik ben niet van geslacht veranderd, zo
zwart-wit is het voor mij nooit geweest: ik heb het
ene in het andere geabsorbeerd, ik ben nu een beetje
van alle twee.” De vervaging van de grens tussen
die twee blijkt ook uit de gevoeligheid voor de
vanzelfsprekende koppeling van zwangerschap aan
vrouwen, en de roep om in plaats van ‘zwangere vrouw’
te zeggen ‘zwanger mens’ . Wat ooit beschouwd werd als
exclusief betrekking hebbend op vrouwen, zwangerschap,
blijkt als mogelijkheid ook toegekend te kunnen worden
aan mannen.
Dit is ingrijpend. Als er – voor het gevoel van de
meeste mensen – iets is dat sinds het oerbegin van de
mensheid vastlag, was dat het verschil tussen man en
vrouw, onder toekenning van specifieke kenmerken voor
elk van de twee categorieën. Die tweedeling –
binariteit – is eeuwenlang kennelijk zo fundamenteel
geweest dat die zijn sporen heeft nagelaten in de
patronen van onze taal. Taalkundige Marc van
Oostendorp wijst erop dat in taal het grammaticaal
geslacht een eeuwenoud gegeven is. Taal is doorspekt
van de tweedeling tussen man en vrouw, denk aan
persoonlijke voornaamwoorden en zelfstandige
naamwoorden. Als op het conceptuele vlak die
tweedeling gaat schuiven heeft dat direct gevolgen
voor het dagelijks taalgebruik. Want hoe duid je
iemand aan die hij noch zij is, dat wil zeggen:
non-binair?
Dan het terrein van Levinas. Levinas lijkt er niet
mee te zitten om te spreken, als hij het heeft over de
ethische relatie die er tussen mensen kan bestaan,
over een ‘relatie zonder relatie’. Want als hij die
relatie met een andere mens op de ene plaats
toegankelijk beschrijft als “het frontaal en
rechtstreeks ontvangen van het Andere door mij” , zegt
hij op een andere plaats: “(…) de relatie tussen het
zijnde hier beneden en het transcendente zijnde, die
op geen enkele totaliteit uitloopt – relatie zonder
relatie (…)” .
Een ander voorbeeld van mogelijk stuitende
onduidelijkheid, of irritante opzettelijke vaagheid,
is wanneer Levinas spreekt over een in principe toch
overzichtelijke tegenstelling als die tussen een
actieve en een passieve menselijke houding. In het
algemene spraakgebruik wordt de eerste gekoppeld aan
het tonen van initiatief, het maken van een begin,
bijvoorbeeld in het benaderen van een ander mens. Zo
niet bij Levinas, zoals commentator Rat aangeeft: zij
noemt Levinas slordig “when it comes to attributing
the approach to an initiator” en hij doet
daarmee de vertrouwde tegenstelling tussen activiteit
en passiviteit vervagen.
Nog een voorbeeld: over het algemeen is het duidelijk
dat er een verschil is tussen binnen en buiten. Dat
wordt namelijk, vrij simpel, bepaald door de
scheidslijn die er tussen die twee categorieën ligt.
Voor een huis is die scheidslijn de buitenmuur, die
maakt onweerlegbaar duidelijk wat je binnen en wat je
buiten noemt. Het gangbare spraakgebruik ziet dat bij
mensen ook optreden: sommige dingen spelen zich in
jouw geest af, andere daarbuiten of in andere geesten.
De vooronderstelling is daar, net als bij de
buitenmuur van het huis, dat er een duidelijke grens
is tussen de twee geesten. Levinas banjert daar
vrolijk doorheen als hij, volgens Rat, zegt dat “de
innerlijkheid van het zelf niet van zichzelf is, maar
door de ander wordt gegeven (…) en op deze manier is
het een geopende innerlijkheid. Hier wordt het
onderscheid tussen binnen en buiten, als begrippen die
naar elkaar verwijzen, verstoord. De binnenkant wordt
niet bepaald door de grenzen van de buitenkant, maar
het zelf wordt vanaf het begin geïnfiltreerd door de
buitenkant”.
Nieuwe
taal
Voor wie nieuwe dingen wil zeggen kan taal dus een
beperkende werking hebben. De woorden waarin het
nieuwe gezegd kan worden zijn niet direct beschikbaar
en gangbare strikte onderscheidingen in de
overgeleverde taal kunnen gaan aanvoelen als
beklemmend. Een voor de hand liggende uitweg is dan om
nieuwe woorden te verzinnen of bestaande woorden een
andere betekenis te geven. Dat zien we gebeuren binnen
de genderbeweging en bij Levinas en, in zijn
voetspoor, Ramona Rat.
Binnen de genderbeweging wordt het laatste decennium
actief gezocht naar nieuwe woorden om de sterke
worteling van binariteit in de taal te verzachten.
Omdat in de meeste talen die tweedeling diep in de
persoonlijke voornaamwoorden (zij, hij, hem, haar)
verankerd zit, richten de inspanningen zich voor een
groot deel op het lanceren van nieuwe, non-binaire
persoonlijke voornaamwoorden.
In Zweden lijkt dat aardig gelukt te zijn. Journalist
Sander Becker vertelt daarover in zijn artikel Is
het Nederlands klaar voor het genderneutrale ‘Hen
loopt’?: “Begin deze eeuw ging de Zweedse
lhbtqi+-gemeenschap naast ‘han’ (hij) en ‘hon’ (zij)
het genderneutrale ‘hen’ promoten. Met succes: het
woord kreeg veel media-aandacht en sloeg aan. In 2014
werd ‘hen’ opgenomen in het woordenboek van de Zweedse
academie. Het woord heeft twee betekenissen: het kan
verwijzen naar een persoon van wie het gender
irrelevant is – zeg maar de ‘hij/zij’ uit een
personeelsadvertentie – of het duidt op een non-binair
individu.” De Zweedse media maken veel gebruik van
‘hen’. Becker wijst erop dat het succes van ‘hen’ in
Zweden deels te verklaren is doordat het woord maar
één klinker verschilt van ‘han’ en ‘hon’, waardoor het
niet zo opvalt. Dat komt de acceptatie ten goede. Een
vergelijkbaar voordeel heeft het Engels met de woorden
‘they/their’, die behalve als ‘hen/hun’, ook
non-binair vertaald kunnen worden als ‘die/diens’. Die
laatste betekenis heeft historische wortels. Al sinds
de Middeleeuwen kun je in het Engels naar een algemeen
persoon verwijzen met ‘they’, ongeacht het geslacht en
dat helpt het hedendaagse gebruik van het woord als
genderneutrale aanduiding.
Voor het Nederlands ligt het moeilijker omdat een
vloeiende verbinding met de geschiedenis (zoals in het
Engels) of met bestaande woorden (zoals in het Zweeds)
niet voorhanden is. Becker vertelt over een poging van
het Transgender Netwerk Nederland tot een
gender-update van de Nederlandse taal: “In 2016 hield
de stichting een enquête onder 500 non-binaire
Nederlanders. Deelnemers konden kiezen uit drie
alternatieven voor de persoonlijke en bezittelijke
voornaamwoorden hij/hem/zijn en zij/haar/haar. De
opties waren: die/die/diens, of hen/hen/hun of
dee/dem/dijr. Nummer twee won. Concreet levert dat
zinnen op als: ‘Hen heet Amandla Stenberg. Ik ken hen
van hun blog.’ Veel respondenten vonden ook ‘die’
prima als onderwerp: ‘Die heet Amandla.’” .
Taalkundige Marc van Oostendorp is vrij sceptisch
over dergelijke pogingen tot het kunstmatig creëren
van genderneutrale voornaamwoorden. “Ze vormen een
systeem, een conservatieve kracht. Daar doe je weinig
aan.” Die verander je niet zomaar omdat ze in
het fundament van een taal zitten ingebakken. Toch is
op papier de wijziging in Nederland deels doorgevoerd.
Van Dale ging overstag en heeft ‘hen’ als verwijzing
naar een non-binair persoon inmiddels in het
woordenboek opgenomen. Het ANP, leverancier van
vrijwel alle media, neemt genderneutrale
voornaamwoorden van het Transgender Netwerk Nederland
over, met “hen” of “die” voor non-binaire personen.
Daarnaast blijven in de publieke discussie over
genderdiversiteit nieuwe gebruiken en woorden opduiken
die moeten helpen de nieuw gevoelde vloeibaarheid van
gendergrenzen zichtbaar te maken. Zo vertellen de
middelbare school docenten Borsboom en Draaisma
dat het op hun school voor leerlingen niet alleen
steeds gebruikelijker is om gewenste voornaamwoorden
boven hun digitale profiel of achter hun
e-mailhandtekening in te voegen, maar ook dat docenten
en leerlingen nieuwe aanspreekvormen voor de docent
bedenken zoals ‘mevreer’ of ‘menouw’.
Als Levinas, zoals we zagen, soms gebruikelijke
tegenstellingen relativeert of ongebruikelijke
combinaties creëert, kan hij vaak niet uit de voeten
met de woorden die voorradig zijn in het overgeleverde
arsenaal van de taal. Hij moet dan nieuwe woorden
creëren, of bestaande woorden van een nieuwe betekenis
voorzien. Waar hij morrelt aan de traditionele scherpe
grens tussen subject en object zoekt hij, zoals we
verderop zullen zien, bijvoorbeeld zijn toevlucht tot
het woord ‘plaatsvervanging’. Als hij op zijn eigen
manier met passiviteit aan de slag gaat gebruikt hij
graag de uitdrukking ‘passiever dan passief’ .
Soms is het niet Levinas zelf, maar een interpretator
van zijn werk die op basis van de redenering van
Levinas uitkomt bij nieuw taalgebruik. We zullen zien
dat dat geldt voor Ramona Rat. Naar aanleiding van het
in elkaar schuiven van binnen en buiten door Levinas
stelt zij voor om te spreken over ‘opened-up
interiority’ , waarbij, zoals we zagen, “the
interiority of the self is not its own, but is given
through the other” . In het Nederlands zou je kunnen
zeggen dat het zelf ‘binnenstebuiten’ wordt gekeerd,
of ‘buitenstebinnen’.
Irritatie
daarover
Vervaging van vertrouwde concepten kan ongemak
oproepen, en de confrontatie met kunstmatige nieuwe
woorden of woordbetekenissen kan geforceerd aanvoelen
en daardoor irriteren. Zowel tegenover de
genderbeweging als tegenover Levinas treden die
reacties inderdaad op. Als het gaat om de dynamiek van
de genderbeweging zijn de geïrriteerde reacties bijna
dagelijks met gemak uit de media te scheppen. Een
greep hieruit:
“Niks mis met ‘zwanger mens’, maar waarom moet
‘zwangere vrouw’ daarvoor wijken?”
“De begrippen vrouw en man zijn van ons allemaal,
net als moeder en vader. Eicel en zaadcel: wie is
er niet groot mee geworden?”
“Zo wordt ‘vrouw’ ineens uit het woordenboek
geschrapt.”
“De Franse taal gaat ten onder als het bestaan
van genderneutrale voornaamwoorden wordt
erkend.”
“Kunnen we dan niet beter het verschijnsel taal
opheffen?”
Journalist Menno Sedee stelt vast dat non-binaire
mensen in Nederland blijkbaar nog veel ongemak
oproepen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau
berekende in 2018 dat 20 procent van de volwassen
Nederlanders vindt dat er “iets mis is met mensen die
zich geen man of vrouw voelen”. Bijna de helft vindt
het “belangrijk om te weten of iemand man of vrouw is”
. Kennelijk werken ideeën, opvattingen en gevoelens
over wat dat dan is, ‘man’ of ‘vrouw’ sterk door. We
hebben ze allemaal – en doorgaans koesteren we ze.
Voor wat betreft het woordgebruik van Levinas volsta
ik voor dit moment met te wijzen op mijn eigen
regelmatig opduikende scepsis en irritatie. Als ik
lees over ‘een relatie zonder relatie’, de
‘onkenbaarheid van het gelaat’ of vergelijkbare
paradoxale uitspraken over het ‘thematiseren van het
onthematiseerbare’, gaat het dan nog ergens over? Of
is dit alleen nog maar woordenspel? Hoe vaag kun je
zijn? Misschien vormen deze vragen voor mij wel het
motief tot het schrijven van dit artikel.
2. Een
gemeenschappelijke noemer voor die parallellen:
ontologische (on)zekerheid
De vervaging van traditionele concepten, de creatie
van nieuwe woorden of woordbetekenissen en het daarmee
gepaard gaande ongemak kunnen onder de noemer gebracht
worden van ‘ontologische onzekerheid’. Of omgekeerd:
het verlies van ‘ontologische zekerheid’, waarbij
ontologische zekerheid grof gezegd staat voor het
bezit (bij individuen of groepen) van een stevige en
stabiele identiteit die niet gediend is van te veel
verandering. Maar deze omschrijving is te grof om
dienst te kunnen doen in dit artikel. Als we preciezer
willen zijn vallen er twee scholen te onderscheiden
die het begrip ontologische zekerheid verschillend
invullen: de existentialistische variant en de
epistemologische variant. Door hieronder de beide
varianten kort te beschrijven en vervolgens de keuze
te maken voor de epistemologische variant probeer ik
duidelijk te maken hoe ik het begrip ontologische
zekerheid zal gebruiken, en dus ook het tegendeel
ervan, de ontologische onzekerheid.
De
existentialistische opvatting van ontologische
zekerheid
Er is de laatste twintig jaar een explosie van boeken
en artikelen die zich presenteren als ‘ontologische
zekerheid literatuur’. Deze bestrijkt zulke
verschillende terreinen als internationale relaties,
psychiatrie, en sociologie. Door de verscheidenheid
aan onderwerpen is de spraakverwarring in deze
literatuur soms groot, en dus ook de betekenis van het
woord ontologische (on)zekerheid. Maar onder meer door
inspanningen van Karl Gustaffson en Chris Rossdale is
het mogelijk om in de ontologische zekerheid
literatuur de existentialistische variant af te
grenzen van de epistemologische variant van
ontologische zekerheid.
De term ontologische zekerheid is afkomstig uit de
existentialistische richting. Hij is rond 1960 gemunt
door de psychiater Ronald Laing in zijn boek The
Divided Self, met de bedoeling om een
existentialistische benadering van de psychoanalyse te
formuleren. Over ontologische zekerheid zegt Laing het
volgende: “Het individu (…) kan zijn eigen zijn
ervaren als echt, levend, heel; in gewone
omstandigheden als zodanig onderscheiden van de rest
van de wereld dat zijn identiteit en autonomie nooit
in het geding zijn; als een continuüm in de tijd; als
in het bezit van een innerlijke consistentie,
substantie, echtheid en waarde; ruimtelijk
samenvallend met het lichaam; en, gewoonlijk, begonnen
met of rond de geboorte en vatbaar voor uitwissing
door de dood. Het heeft dus een stevige kern van
ontologische zekerheid” .
Je zou kunnen zeggen: een ontologisch zekere persoon
is voor Laing een mens uit één stuk, beschikkend over
een onwrikbare stabiele identiteit. En in die manier
van zijn, benadrukt Laing, vindt een mens de
mogelijkheid om authentiek met andere mensen om te
gaan en een maatschappelijk leven te leiden. Dat Laing
in zijn opvatting van ontologische zekerheid
geïnspireerd is door de existentialistische filosofie
blijkt uit zijn aandacht voor de eindigheid van het
menselijke bestaan en de angst die de confrontatie
daarmee bij de mens kan oproepen. Oog in oog daarmee
moeten we ons realiseren, aldus Laing, dat absolute
zekerheid onbereikbaar is en we geen volledige
controle hebben over wat ons overkomt. De stevigheid
van het autonome subject, ofwel: de ontologische
zekerheid, stelt ons in staat om daarmee te dealen. In
dit verband verwijst Laing naar de notie van ‘the
courage to be’, afkomstig uit het gelijknamig boek van
de existentialist Paul Tillich die het belang
benadrukt van “confrontatie met angst en de
mogelijkheid om ondanks dergelijke angst een gevoel
van ontologische zekerheid te bereiken” .
Het woord ‘ontologisch’ wordt hier bijwoordelijk
gebruikt, in de zin van ‘betreffende de wijze van
zijn’. De etymologie van het woord ontologie laat dat
toe, omdat het samengesteld is uit de Griekse woorden
ontos (genitivus van ‘on’ dat vertaald kan worden als
‘bestaan’ of ‘zijn’) en logos, dat wil zeggen ‘leer,
‘duiding’, of ‘uitleg’; samengevoegd dus: leer over
(de wijze van) bestaan. Ontologische zekerheid
betekent dan: de zekerheid van het subject omtrent
zijn wijze van zijn. De term is dus afkomstig uit de
hoek van de psychiatrie, en daar had hij betrekking op
individuen. Maar vervolgens heeft het begrip ingang
gevonden op allerlei andere terreinen, waar het
behalve op individuen ook op groepen mensen of staten
werd toegepast.
De socioloog Anthony Giddens introduceerde de term in
de sociologie. Ontologische zekerheid staat bij
Giddens voor het gevoel van identiteit en oriëntatie
dat mensen in de samenleving ontlenen aan juridische,
culturele en existentiële narratieven, opgevat als tot
routine geworden praktijken van het dagelijks leven,
waardoor je daar je weg weet te vinden. Rossdale legt
uit: “De samenhang van deze praktijken en het
narratief waaromheen ze zich vormen worden van
cruciale betekenis voor het vermogen van een mens om
te handelen, en om voldoende vertrouwen te hebben in
de ruimte die het narratief biedt voor het maken van
keuzes en doen van interventies” . Van hieruit is het
existentialistische concept van ontologische zekerheid
vervolgens uitgewaaierd naar en uitbundig gebruikt op
het terrein van de wetenschap van de internationale
relaties (IR). IR-studies zetten een grote stap door
de noties van ontologische zekerheid of onzekerheid
toe te passen op staten, afhankelijk van de mate van
het vertrouwen dat ze hebben in zichzelf en de
internationale rechtsorde. Zo kon ontologische
zekerheid de betekenis krijgen van de zekerheid van
een staat omtrent zijn bestaan en wijze van handelen.
De
epistemologische opvatting van ontologische zekerheid
De andere manier van gebruik van de woordcombinatie
ontologische zekerheid grijpt aan op interpretatie van
het onderdeel ‘on’ (in ontologie) niet als
‘zijnswijze’ maar als ‘dat wat is’, het zijnde.
Ontologie is dan ‘uitleg van dat wat is’, ofwel:
verheldering van al het zijnde, waarbij de
verheldering onder andere plaatsvindt door dat wat is
(de zijnden) in te delen in niveaus en categorieën.
Deze ontologie claimt inzicht te hebben in de wereld,
en is dus epistemologisch van aard. In lijn daarmee
wordt ontologische zekerheid dan: het gevoel dat de
voorhanden uitleg van wat is klopt, dat de ordening
van de wereld die de ontologie aanbrengt overtuigend
is. De epistemologische variant van ontologische
zekerheid is veel ouder dan de existentialistische,
hij sluit aan bij de betekenis die het woord ontologie
al sinds mensenheugenis heeft, althans in het Westen
vanaf de Oude Grieken. Al tweeënhalf duizend jaar lang
is ontologie in de betekenis van uitleg over en
ordening van zijn en zijnden een wezenlijk onderdeel
van de westerse filosofie.
Ook deze variant van ontologische zekerheid maakt
gebruik van routines en verhalen en zingevende
constructies. Maar die zijn minder gericht op de
inbedding van een praktisch bestaan, en meer op het
verwerven van kennis. De epistemologische inzet van
deze routines blijkt daaruit dat logische verheldering
en ordening centraal staan en er een cognitieve claim
vanuit gaat. Ik denk dat Chris Rossdale ontologische
zekerheid in deze betekenis gebruikt in zijn artikel Enclosing
Critique: The Limits of Ontological Security.
Sprekend over ontologische zekerheid stelt hij dat
“door bepaalde aannames en routines met gezond
verstand te benaderen, en door te vertrouwen op de
stabiliteit van deze routines, zijn handelende mensen
in staat om narratieven en plannen te creëren zonder
voortdurend geconfronteerd te worden met de
willekeurige aard van hun uitgangspunten” . Uit de
nadruk die Rossdale legt op ‘gezond verstand’ bij het
bereiken van ontologische zekerheid leid ik af dat in
zijn opvatting de ordening die geboden wordt door
aannames en routines overtuigend moet zijn voor het
verstand – hoe oppervlakkig dan ook – en daarmee
cognitieve geldigheid claimt.
De kennisclaim is kenmerkend voor ontologische
zekerheid in de epistemologische zin van de
woordcombinatie. Deze variant van ontologische
zekerheid pretendeert zekerheid te hebben over wat is
en over de inrichting van de wereld. De ontologische
zekerheid ziet de wereld als een kloppend geheel dat
kenbaar is. Voor het bereiken van die sluitende
inrichting steunt deze epistemologische ontologie op
een synthetisch eenheidsdenken: alle elementen,
categorieën en niveaus van de gedachte orde worden
door al dan niet hiërarchische lijntjes verbonden met
het hoogste principe van de ordening (vaak God, maar
het kan ook de Natuur zijn) en met elkaar. Verder valt
men voor het invullen van de diverse onderscheiden
categorieën terug op de ‘essentie’ van iedere
categorie zijnden. Die verkrijgt men door een proces
van abstraheren van de werkelijk bestaande exemplaren
van die categorie. Zo ontstaat er dus voor de
categorie vrouw een ‘essentie van de vrouw’ en voor de
categorie man een ‘essentie van de man’, als
abstracties van de reëel bestaande vrouwen en mannen.
Hoezeer dit afwijkt van de existentialistische
ontologische zekerheid is af te leiden uit de weerzin
die Laing vertoont tegen de epistemologische variant.
In zijn verdediging van de existentialistische
ontologische zekerheid wijst hij op het fundamentele
karakter van het existentialistische zelfgevoel ten
opzichte van traditionele filosofie: “Het (het
zelfgevoel, NvdV) bestaat voorafgaand aan de moeilijke
wetenschappelijke of filosofische discussies over hoe
een dergelijke ervaring mogelijk is of hoe die moet
worden verklaard” . Duiding van het eigen bestaan gaat
voor de existentialisten vooraf aan uitleg over de
wereld in termen van essenties.
Keuze
voor de epistemologische variant
De pretenties van de traditionele epistemologische
ontologie over een gekende wereldorde kunnen inderdaad
heel afstotend zijn, en ontologische zekerheid in
epistemologische zin kan arrogante en beklemmende
vormen aannemen. Niet voor niets wordt het denken in
categorieën van zijnden vaak treffend aangeduid als
‘hokjesdenken’. Toch kies ik in het vervolg van dit
artikel voor het gebruik van de woordcombinatie
ontologische zekerheid in epistemologische zin, en dus
niet voor het gebruik van ontologische zekerheid in
existentialistische zin zoals recent veel gebruikt in
psychiatrie, sociologie en internationale relaties.
De twee redenen daarvoor hangen met elkaar samen. In
de eerste plaats is er de historische dominantie van
de epistemologische invulling van ontologische
zekerheid ten opzichte van de existentialistische
invulling daarvan. Hoewel de woordcombinatie
ontologische zekerheid gemunt is door de
existentialisten is ‘zekerheid’ en het streven
daarnaar ook uitstekend te koppelen aan ontologie in
epistemologische zin. Als dan die epistemologische
ontologie ook nog eens al duizenden jaren meegaat –
tegenover een aantal decennia voor de
existentialistische ontologie – en vele generaties in
het Westen daar hoe dan ook houvast aan hebben gehad,
dan ligt het voor de hand om die invulling van
ontologische zekerheid als uitgangspunt te nemen.
Dat geldt des te meer omdat we zagen dat de
gelijkenis op het eerste gezicht die we vaststelden
tussen de dynamieken van Levinas en die van de
genderbeweging mede benoemd werd in termen van
‘vervaging van traditionele concepten’. Het woord
traditioneel daarin verwijst naar eeuwenoude
overgeleverde opvattingen. Dan gaat het dus per
definitie over de ontologische zekerheden met
kennisclaims, omdat de existentialistische concepten
niet oud genoeg zijn.
3.
Herformulering van de stelling in termen van
ontologische zekerheid
Aan het begin van de vorige paragraaf gaf ik aan dat
de geconstateerde verschijnselen van vervaging van
traditionele concepten, het zoeken naar nieuwe woorden
en de irritatie daarover goed te bespreken zijn in
termen van ontologische (on)zekerheid. Ik vind het ook
wenselijk om dat te doen, omdat ontologie een grote
rol speelt in de duizenden jaren oude westerse
filosofische traditie die tot in onze dagen doorwerkt.
Door het gebruik van de term ontologie kan makkelijker
naar die traditie verwezen worden, en zal blijken dat
zowel de opstelling van Levinas als de dynamiek van de
genderbeweging aan begrijpelijkheid winnen wanneer de
context van de traditionele ontologie erbij betrokken
wordt.
Voor de helderheid bleek het nodig in de vorige
paragraaf om de ontologische zekerheid die ik op het
oog heb af te grenzen van de existentialistische
ontologische zekerheid. Nu duidelijk is dat het me
gaat om de epistemologische variant van ontologische
zekerheid wil ik mijn oorspronkelijke stelling opnieuw
formuleren en wel als volgt:
De genderdiscussie enerzijds en het denken van
Levinas in de interpretatie van Ramona Rat
anderzijds lijken op elkaar in de effecten op
ontologische zekerheid die ze teweegbrengen.
Deze herformulering stelt me in staat om voor de
onderbouwing van de stelling gebruik te maken van de
termen ontologische zekerheid en ontologische
onzekerheid. De onderbouwing zal bestaan in uitdieping
van de drie genoemde verschijnselen –
conceptvervaging, nieuwe taal en daaruit
voortvloeiende irritatie –, eerst voor de
genderbeweging (paragraaf 4), daarna voor Rats
presentatie van Levinas (paragraaf 5). Ik onderzoek
voor beide dynamieken welk streven aan de
conceptvervaging en het nieuwe taalgebruik ten
grondslag ligt en wat het motief is voor dat streven.
In de evaluatie die daarop volgt (paragraaf 6) stel ik
vast dat de genderbeweging en Levinas inderdaad
parallel aan elkaar streven naar het loslaten van
ontologische zekerheid, en dat ze beide daarin
gemotiveerd worden door een perspectief van
bevrijding. In hoeverre de resultaten van dat streven
gelijklopen is de vraag.
4.
Problematisering van categorieën in de genderbeweging
Vervaging van traditionele concepten
Voor zover er in het genderdebat sprake is van
vervaging van concepten dringt zich de verwijzing naar
de ontologische traditie continu op. Die vervaging
komt namelijk in de genderliteratuur vaak tot
uitdrukking in de afwijzing van wat we al eerder
noemden ‘hokjesdenken’. Daarbij gaat het concreet
meestal om de opdeling van de mensheid in strak
biologisch en cultureel afgegrensde categorieën van
mannen en vrouwen. Maar gekarakteriseerd als een
manier van denken verwijst hokjesdenken regelrecht
naar de klassieke ontologie, dus naar een veel bredere
praktijk van categorisering dan alleen de
onderscheiding tussen man en vrouw. Die probeert
immers álle zijnden – van hemellichamen tot
zandkorrels, van God tot engelen, en van mensen tot
insecten – op grond van hun eigenschappen in te delen
zijnscategorieën, vaak op hiërarchische wijze
geordend, lopend van hogere naar lagere zijnsvormen.
Het woord ‘hokjesdenken’ klinkt misschien weinig
respectvol, en met het oog op de gerichtheid op
afbakening van categorieën wordt de ontologie soms,
wat neutraler, aangeduid als ‘categorietheorie’. Maar
‘hokjesdenken’ voldoet ook uitstekend om aan te geven
wat er gebeurt. Hoe dan ook stel ik vast dat, waar
uitleg wordt gegeven over wat er in de genderbeweging
gebeurt, uitbundig gebruik gemaakt wordt van het woord
‘hokjes’. Journalist Sander Becker vertelt
bijvoorbeeld dat non-binaire personen mensen zijn “die
zich niet thuisvoelen in de binaire hokjes man of
vrouw” , en Menno Sedee dat “intersekse betekent dat
iemands lichaam (zichtbaar of onzichtbaar) niet in het
hokje man of vrouw past” . En voor wie denkt dat
vooral journalisten graag het woord ‘hokjes’
gebruiken, is er de uitspraak van filosoof Frank
Meester naar aanleiding van zijn laatste boek Waarom
we de wereld niet rond kunnen krijgen: “Zo zitten we
in elkaar, ja. We denken allemaal in hokjes, maar
krijgen nooit alles erin opgeborgen” . Dat het zich
regelmatig richt tegen de overgeleverde ontologische
categorieën blijkt als men niet het woord ‘hokje’
gebruikt maar spreekt over “een groeiende groep mensen
zich niet meer bij nauw gedefinieerde
genderidentiteiten thuisvoelt.”
Nu kun je daar op twee manieren mee omgaan, die ik
wil benoemen als minder en meer reflexief. De minder
reflexief ingestelde genderactivisten kunnen heel goed
leven met hokjes. Zij richten zich vaak niet tegen het
denken in hokjes op zichzelf, maar ze zijn tegen de
definitie van de inhoud van de hokjes of willen van
hokje wisselen. De meer reflexieve genderactivisten
stellen het bestaan van hokjes ter discussie, zij
keren zich tegen het hokjesdenken zelf. Deze groep
realiseert zich dat de klassieke ontologie een lange
geschiedenis heeft met de pretentie een noodzakelijke
natuurlijke of goddelijke orde te vertegenwoordigen.
Voor deze groep staat er dus meer op het spel dan voor
de eerste groep.
Sommige genderactivisten zonder bezwaar tegen de twee
(of, met de homoseksuele vrouwen en mannen erbij:
vier) bestaande hokjes willen gewoon op een soepele
manier van hokje kunnen wisselen. Het gaat hen erom
dat je een duidelijke keuze maakt voor een van de twee
(of vier) hokjes. Publicist Stephan Sanders beschrijft
grappig hoe dat werkte ten tijde van zijn coming out
als homoseksueel. Destijds deed niemand moeilijk over
zijn nieuw ontdekte geaardheid, Sanders werd zelfs
gestimuleerd om dit te omarmen. In die zin was hij
vrij, maar hij voelde zich toch tegelijkertijd
gevangen, “nu in de homoseksuele rol, waaraan je je
ook consequent te houden hebt” volgens de omstanders.
Het voelde als een uitlevering “aan de
bibliothecarissen van de seks, die onze gedachten
categoriseren en ons gedrag van labels voorzien” . Het
oude denken in termen van categorieën is hier
springlevend.
Anderen hebben eveneens niks tegen hokjes, maar
vinden het problematisch dat het overgeleverde denken
slechts ruimte laat voor twee hokjes als het gaat om
het biologische geslacht: die van man en vrouw,
terwijl er behoefte is aan meer tussenschakeringen.
Dan wil men eigenlijk meer hokjes voor het definiëren
van de geslachtsidentiteit. De Nederlandse
Transgenderwet is voor degenen die strijden tegen de
strakke dichotomie van slechts twee alternatieven een
doorn in het oog. Want in de Transgenderwet staat dat
voor geslachtswijziging personen de overtuiging moeten
hebben tot “het andere geslacht” te behoren. Maar daar
kom je, aldus de non-binaire Senn van Beek , lang niet
altijd mee uit, want van alle Nederlanders
identificeert 3 tot 6 procent zich niet (helemaal) als
man of vrouw dus twee hokjes voldoen niet voor hen. De
voorgenomen aanpassingen van die wet zullen erin
voorzien dat iedereen zijn geslacht voortaan zelf kan
bepalen, maar dat kent vooralsnog slechts twee smaken:
man of vrouw.
Een aantal vrouwelijke schrijvers die op vrouwen
vallen vinden ‘lesbisch’ voor zichzelf te strikt
klinken , want gekoppeld aan een van de twee polen man
en vrouw, maar zij hebben niets tegen andere hokjes,
bijvoorbeeld met de labels gay, queer of genderdivers.
Hadas Itzkovitch interviewt vier 25-jarige
lhbtiq+’ers waarvan een spreekt van “tinten van
lhbtiq+-identiteit” en een ander zegt “ik val echt op
mannen én vrouwen, en trouwens alles wat daartussen
zit”, en het klinkt alsof dat tussenliggende best in
hokjes mag. Hokjes blijven in die uitspraken hoe dan
ook een rol spelen bij de bepaling van identiteit.
Ingrijpender is het wanneer niet alleen de hokjes,
maar het hokjesdenken zelf voorwerp van reflectie en
kritiek worden. Dat gebeurt bij de meer reflexieve
genderactivisten. Daartoe reken ik antropoloog Rahil
Roodsaz, die samen met collega Katrien De Graeve het
boek Intieme revoluties: tegendraads in seks,
liefde en zorg samenstelde, waarin
wetenschappers, schrijvers en kunstenaars het
revolutionaire potentieel van seks-, liefdes- en
zorgrelaties onderzoeken. Zij bespreken het
problematische karakter van categorisering,
bijvoorbeeld als ze het hebben over de standaard van
normaliteit die door hokjesdenken wordt gezet. Door
die standaarden, zoals de traditionele invulling van
de termen ‘man en vrouw’ “blijft er weinig ruimte over
om te onderzoeken of je zelf gevoelens en verlangens
hebt die van dit verhaal afwijken. Die verrassend of
vervreemdend zijn, omdat je ze niet van jezelf had
verwacht. Tegelijkertijd kan zo’n verhaal ervoor
zorgen dat je denkt de ander van tevoren al volledig
te kunnen begrijpen: jij bent een vrouw, dus je wilt
dit. Jij bent een man, dus je zult dat wel lekker
vinden. Of: jij bent mijn kind, dus kan ik jouw
behoeftes volledig kennen. Hierdoor krijgt je partner,
vriendschappelijke relatie of kind geen kans om een
beetje anders of vreemd te zijn”. Hier wordt duidelijk
dat niet alleen de hokjes, maar juist ook het denken
in hokjes problematisch kan zijn. Dat zorgt voor
vastleggen van essenties en het dichtmetselen van
identiteiten waardoor mensen zich opgesloten kunnen
voelen. Een uitweg uit de hokjes vergt zo bekeken dus
een heel andere manier van denken. Terwijl het
categoriserende denken zo vertrouwd en natuurlijk
aanvoelt – omdat het aansluit op de eeuwenoude
ontologische traditie – moet je je gaan afvragen of
die vanzelfsprekendheid wel terecht is.
Die vraag wordt dan ook gesteld door de meer
reflexieven. Zij gaan in de fundamenten van ons denken
op zoek naar mogelijk problematische
vooronderstellingen die ons vatbaar maken voor het
hokjesdenken. Roodsaz en De Graeve raken daaraan als
ze zeggen dat we toch vaak veronderstellen “dat
sommige relaties natuurlijker, ‘oorspronkelijker’ of
‘echter’ zijn dan andere” . En Miriam Rasch wijdt haar
boek Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme
aan het bestaan van onterechte vooronderstellingen op
een veel breder vlak dan alleen gender, maar ze maakt
duidelijk dat het als vanzelfsprekend beschouwen van
traditionele opvattingen ook het terrein van gender
raakt: “binariteit is helemaal geen gegeven maar een
conventie” . Met andere woorden: daar kun je ook weer
vanaf. De meer reflexieve genderactivisten plaatsen
dus vraagtekens bij de gedachte dat de categorieën van
de ontologie (de hokjes van het hokjesdenken) een
onomstotelijk gegeven zijn die met elkaar een
onomstotelijke orde vormen. Zij stellen daarmee ook de
instanties ter discussie die veelal als initiator,
oergrond of garantsteller van die orde worden
opgevoerd: God of de natuur. De hokjes zijn man-made.
Daarmee valt voor deze reflexieven ook de gedachte weg
die traditioneel verbonden is met de schepping door
God of de natuur, namelijk dat de schepping een
sluitend geheel vormt, een totaliteit, die te kennen
is en te doorgronden.
De stap die bij veel reflexieven gebruikelijk volgt
op deze relativering van de traditionele ontologie is
het voornemen of de oproep tot het formuleren van een
ander denkmodel dat de geslotenheid van het
traditionele model moet doorbreken. Rogier van der Wal
doet dat bijvoorbeeld in zijn bespreking van Frictie
als hij zegt: “Niet alles is kwantificeerbaar, er is
een surplus dat aan categorisering ontsnapt, wat door
John Cheney-Lippold in We are data ‘the else’
genoemd wordt (…). Het onzegbare werpt een grens op
voor dataficatie: niet alles is vertaalbaar in data en
niet alles hoeft helemaal begrijpelijk te zijn” .
Waarbij we data als afgeronde stukjes kennis gerust in
verband kunnen brengen met de hokjes van de
categorieën waarin ze gedefinieerd worden.
“Uiteindelijk’, zegt Miriam Rasch, “is de mens en
diens verhaal belangrijker dan data” . Daarmee claimt
ze voor de mens een vrijheidsgraad ten opzichte van de
determinatie door data.
Een implicatie van deze wending in het denken die de
geslotenheid achter zich wil laten is dat er geen
geheel meer is waar het denken grip op kan vestigen.
Als de totaliteit breekt, gaan ons dingen ontglippen.
De pretentie van volledig begrip van mensen en dingen,
kenmerkend voor millennia van filosofie, wordt dan
losgelaten. Roodsaz haalt in dit verband de Portugese
dichter Fernando Pessoa aan die zegt dat liefde nooit
samen kan gaan met volledig begrip van jezelf of de
ander. Ik ben geneigd ook Ian Morris te rekenen tot
deze reflexieve groep genderactivisten. We zagen
eerder dat die niet uit de voeten kon met de
traditionele strikte tweedeling van man en vrouw: “Zo
zwart-wit is het voor mij nooit geweest: ik heb het
ene in het andere geabsorbeerd, ik ben nu een beetje
van alle twee”.
Nieuwe
taal
Bezwaar tegen bestaande hokjes kenmerkt alle
genderactivisten, maar zojuist zagen we dat bij de
vervaging van de grenzen van de hokjes het sommigen
erom gaat nieuwe hokjes te creëren, terwijl anderen
(de meer reflexieven) het denken in hokjes zelf ter
discussie stellen. Datzelfde onderscheid komen we
tegen als het gaat om de roep om nieuwe taal. De
eersten zoeken vooral naar nieuwe woorden, namelijk
voor nieuwe hokjes; voor de tweeden is het hele
aanduidingssysteem in het geding.
Een voorbeeld van de eerste benadering is de
transvrouw die zegt: “Transvrouw klinkt mij te
medisch, daarom bedacht ik een nieuwe definitie:
Tranja! Ik vind labels best fijn; het helpt me te
definiëren wie ik ben” . De groep schrijfsters die we
al tegenkwamen en die liever niet meer het woord
‘lesbisch’ gebruikt maar wel de woorden gay, queer of
genderdivers, kiest ook voor deze benadering.
Voorbeelden van meer ingrijpende taalvernieuwing zijn
in de eerste paragraaf gegeven. Denk aan het
genderneutrale ‘hen’ of probeersels als ‘mevreer’ en
‘menouw”. Kenmerkend voor deze nieuwe woorden is dat
er misschien nog wel categorieën zijn, maar dat die
zodanig worden opgerekt dat ze een meer open karakter
krijgen waar plaats is voor een in principe oneindig
aantal varianten. Dat daarmee meer in het geding is
dan alleen een aantal nieuwe woorden formuleert de
kritische taalwetenschapper Van Oostendorp als hij
stelt dat de opkomst van de genderneutrale
voornaamwoorden niet gezien kan worden als een
organische ontwikkeling, maar als iets uitzonderlijks.
“We bepalen met z’n allen: de taal gaat nu deze
richting in omdat we vinden dat dat nodig is. Die
bewuste interventie in hoe de taal zich ontwikkelt
komt zelden voor, en zeker niet als het gaat om
persoonlijke voornaamwoorden. Die veranderen zelden
omdat ze in het fundament van een taal zitten
ingebakken.” Sjoerd de Jong, filosoof en
ombudsman van NRC, ziet zijn krant worstelen
met gender en met wat ‘genderkritiek’ is gaan heten.
Hij stelt vast dat hier filosofische vragen onder
liggen die hij graag wil benoemen, om verwarring over
het begrip gender op te helderen . Hier is, met andere
woorden, wellicht sprake van een kantelend
wereldbeeld.
Irritatie
en weerstand
In de irritatie die de genderdiscussie oproept
weerspiegelen zich de twee trends: bij sommigen blijft
die beperkt tot irritatie over nieuwe woorden, anderen
zijn daarnaast geïrriteerd over het feit dat met de
genderdiscussie een heel wereldbeeld op het spel wordt
gezet.
Het gebruik van nieuwe woorden kan geforceerd
aanvoelen. Taalkundige Marc van Oostendorp benoemt die
irritatie naar aanleiding van een gesprek op de radio
over presentator Raven van Dorst, die zichzelf als
non-binair identificeert: “Alle gesprekspartners deden
hun best de juiste voornaamwoorden te gebruiken, maar
het voelde geforceerd”. Dat het in die gevallen alleen
gaat over woorden en niet over de categorieën op
zichzelf kan blijken uit het NRC-commentaar
naar aanleiding van genderneutrale filmprijzen: “Kun
je genderneutraler worden zonder het reliëf tussen
mensen plat te slaan met neologismen zoals ‘mensen die
menstrueren’ in plaats van ‘vrouwen’? Het blijft waken
voor het ontkennen van gemiddelde verschillen tussen
mannen en vrouwen, of het van bovenaf opleggen van
genderneutraal taalgebruik en newspeak” .
De dieper liggende weerstand die zich stoort aan het
feit dat een complete zijnsorde (ontologie) wordt
bedreigd komt misschien het beste tot uitdrukking in
het bezwaar van ‘intrinsieke ongeordendheid’ dat
sommige christelijke kerken hanteren. Die uitdrukking
is niet van recente datum, en wordt al veel langer in
stelling gebracht door de kerken tegen het
verschijnsel van de homoseksualiteit. Maar het woord
geeft goed aan dat in de beleving van sommige groepen
een geheel van ordeningsprincipes aan het schuiven is.
Men wordt geconfronteerd met ontologische onzekerheid.
De Poolse organisatie Ordo Iuris verzet zich fel tegen
de interesse die ook in Polen groeit voor de lhbti+
beweging, en is de drijvende kracht achter de de
anti-lhbti+-resoluties van het Poolse parlement. Ordo
Iuris woordvoerder Nikodem Bernaciak maakt duidelijk
wat er wat hem betreft op het spel staat. Hij noemt in
een interview het streven van de genderbeweging
“ideologisch gemotiveerd”, waarmee hij doelt op een
revolutionair wereldbeeld dat het geheel van
natuurrecht, gehechtheid aan patriottische waarden en
aan waarden van het christelijke erfgoed van de natie”
– kortom de traditionele ontologie – bedreigt. Op de
vraag of Ordo’s geheel van waarden niet ook
ideologisch gemotiveerd is, reageert hij bijna
verontwaardigd: nee, dat is niet zo, juist omdat die
orde natuur- en godgegeven is.
5.
Problematisering van categorieën bij Levinas
In de eerste paragraaf hebben we een aantal
voorbeelden gezien van effecten van Levinas’
behandeling van socialiteit volgens Rat, uitgedrukt in
termen van vervaging van traditionele concepten,
nieuwe woorden en irritatie over de vervaging en
nieuwe woorden. Onderstaand ga ik dieper in op die
effecten. Het zal blijken dat ook voor Levinas, net
als in de genderdiscussie, de ontologische zekerheid
op het spel staat.
Vervaging
van traditionele concepten
Bij Levinas hoeven we er niet lang omheen te draaien.
Voor de duiding van de voorbeelden van zijn vervagend
taalgebruik is het in zijn geval niet nodig om
onderscheid te maken tussen een minder en meer
reflexieve duiding, ofwel van respectievelijk minder
of meer strijd met het hokjesdenken. Levinas is er
volstrekt duidelijk over dat wat hem betreft een
compleet ontologisch systeem ter discussie staat. Hij
bestrijdt de ontologische zekerheid. Dat kan blijken
uit zijn onderbouwing, in de presentatie van Rat, van
de vervagingen die we in paragraaf 1 besproken hebben
en die ik stuk voor stuk zal nalopen. Om die
onderbouwing te verhelderen voeg ik eerst nog een
voorbeeld toe van vervaging bij Levinas, namelijk de
opheffing van het verschil tussen orde en anarchie.
Orde
en anarchie
Levinas, zegt Rat, wil met zijn redeneringen uitkomen
bij “a movement that is outside of order” , buiten
iedere orde. En buiten de orde, dat wordt heel precies
uitgedrukt in de term ‘anarchie’. “Anarchie (...) is
een aanduiding voor de inspanningen van Levinas om de
chronologische en ontologische volgorde te verstoren”
. ‘Archè’ (Grieks voor ‘begin’, NvdV) “wordt hier
begrepen als oorspronkelijkheid en als principe zelf,
en wordt daarom de bouwsteen van elke vorm van
orde” .
Het voorvoegsel ‘an-’ bij anarchie zou opgevat kunnen
worden als het tegendeel van archè. Archè en an-archè
(anarchie) zouden dan elkaars tegendelen zijn, en dus
naar elkaar verwijzen en een verwijzing met een
gedeeld, meer abstract, begrip met elkaar gemeen
hebben. Zoals orde en wanorde met elkaar gemeen hebben
dat ze, als elkaars tegendelen, beide verwijzen naar
de idee orde. Bij orde is die idee gerealiseerd, bij
wanorde niet, maar beide woorden hebben met die idee
een relatie en delen dus iets. Maar op die manier wil
Levinas archè en an-archè niet opvatten. Hij wil
vermijden archè en an-archè als elkaars tegendelen te
benoemen, juist omdat ze dan een relatie met elkaar
gemeen zouden hebben. Het gaat hem bij an-archie dus
niet om het tegendeel van archè (opgevat als ‘begin’,
dus tijdscheppend). Rat legt uit: “De privatieve toon
van het ‘zonder’ (het woorddeel ‘an’ van ‘an-archie’)
heeft geen opheffende functie die het anarchische in
het eeuwige zou transformeren, en suggereert evenmin
een soort primordialiteit (in de zin van de eerste
orde); in plaats daarvan breekt het de ‘logica’ van
orde-denken en oorspronkelijkheid zelf af” . En: “De
vorm van anarchie die zowel aan orde als wanorde
ontsnapt, is anarchie die wordt opgevat als zonder
oorsprong; (…) an-archie verstoort niet alleen de orde
(zoals wanorde, of de betwisting van de orde zou
doen), maar juist het denken in termen van orde” .
De manier waarop Levinas niet zomaar archè tegenover
an-archè wenst te zetten omdat dat opnieuw een orde
creëert die hij juist niet wil, is volgens Rat
exemplarisch voor hoe Levinas met andere vertrouwde
dichotomieën (tweedelingen) omgaat: hij weigert
systematisch allerlei dualiteiten, hij wijst het
denken in alternatieven af. “[H]ence we find here,
once again, the refusal of dichotomies, a gesture
repeated by Levinas throughout his work” . De
verschillende andere paradoxen en vormen van oprekking
van concepten die we tegenkwamen in paragraaf 1 kunnen
nu geplaatst worden in het frame dat Levinas’
behandeling van anarchie oplevert: hij doorbreekt het
orde-denken door dualiteiten te weigeren.
Actief/passief
Om die reden doet Levinas de vertrouwde tegenstelling
tussen activiteit en passiviteit vervagen zoals we
boven zagen. Dat is immers wat er gebeurt als Levinas
de uitdrukking ‘voorafgaand aan alle passiviteit’
gebruikt, bijvoorbeeld in Anders dan zijn . Rat zegt
daarover: “Met ‘voorafgaand’ suggereert Levinas niet
een soort chronologische hiërarchie of volgorde van
causaliteit (…) hij plaatst passiviteit niet tegenover
activiteit; integendeel, hij blijft dualiteiten
weigeren”. En: “Het punt is juist dat pure passiviteit
verder gaat dan een keuze uit alternatieven. Door
voorbij de dualiteit van passief/actief te gaan, een
beweging die vergelijkbaar is met die van anarchie en
orde, weigert Levinas wat hij beschouwt als een
synthetische, eenheidszoekende manier van denken” .
Het duidt op een doorbreking van het denken van
passiviteit en activiteit als tegenhangers. En de
‘synthetische, eenheidszoekende manier van denken’
verwijst naar de klassieke ontologie, die Levinas dus
afwijst.
Binnen/buiten:
over subjectiviteit
Eenzelfde vervaging geldt voor de scheidslijn tussen
binnen en buiten, die Levinas oprekt voorzover het de
subjectiviteit van het subject betreft. Waar het
gebruikelijk is om subjectiviteit te verbinden met de
binnenkant van een subject, dat onderscheiden wordt
van de buitenkant – waaronder andere subjecten – door
de grens die ze gemeenschappelijk hebben, zegt Levinas
volgens Rat, zoals we al zagen, dat het onderscheid
tussen binnen en buiten verstoord wordt. “The inside
is not determined by the boundaries of the outside,
but the self is from the start invaded by the
outside”, waarbij de ‘outside’ staat voor de ander.
Zelf en ander vloeien bij de nieuwe opvatting van
subjectiviteit voor Levinas tot op zekere hoogte door
elkaar heen, aldus Rat. Hierdoor geraakt het subject
uit zijn afgesloten binnensfeer, het wordt als het
ware uit zijn centrum gestoten in een beweging van
“de-positie (afzetting) die kenmerkend is voor het
subject als sub-jectum, waarbij het subject niet op
zijn plaats is, en in die zin buiten zichzelf als
grond. Het samenspel tussen binnen en buiten dat het
afgezette zelf creëert, wordt het best verwoord in
Levinas’ notie van substitutie”, waarover later meer.
Hoe analoog dit is aan Levinas’ behandeling van
(an)archie legt Rat als volgt uit: “Door zijn
ontwrichtende karakter kan de naar binnen gerichte
kant (binnenkant die dus geen binnenkant meer is,
NvdV) niet in een orde worden geïntegreerd
(bijvoorbeeld de orde van transcendentie, de orde van
immanentie, de orde van dialectiek, enz.). Hij
vertegenwoordigt, zegt Levinas, ‘een beweging’ die
‘buiten de orde’ staat. Als staande buiten de orde is
de naar binnen gerichte kant anarchie: ‘On the hither
side is expressed precisely in the term anarchy’.
Anarchie duidt de manier aan waarop Levinas de
ontwrichting formuleert, ofwel het hoe van de naar
binnen gerichte kant waarnaar we op zoek zijn”.
Relatie
zonder relatie
Daarmee wordt ook de uitdrukking ‘relatie zonder
relatie’ wat duidelijker: het gaat Levinas bij die
uitdrukking om een ontmoeting zonder een
gemeenschappelijke grens of raakvlak. Opnieuw wil hij
hier strakke determinatie vermijden, waartoe een grens
steevast aanleiding geeft. Denken in termen van een
ontmoeting van tegendelen zou zijn als het denken in
termen van de oplossing van tegendelen. Zulk denken,
zegt Rat, “would indeed lead to an abstract problem,
as it would introduce relatedness and co-definition.
This, in turn, would be a mere conceptual play of
abstract notions, co-defining each other. In our view,
Levinas has something different in mind”. Levinas
omarmt heel bewust de paradox.
Thematiseren
zonder thematisering
Terwijl Rat in haar boek bezig is met het bespreken
van de boven gepresenteerde paradoxen rondom haar
thema ‘socialiteit bij Levinas’, dringt zich nog een
vijfde paradox op. Immers, als het zo is dat Levinas
zich op allerlei manieren losmaakt van het streven
naar ontologische zekerheid en de universele en
abstracte termen die daarbij horen, dan raakt die
tendens ook zijn behandeling van de notie socialiteit
zelf. Het kan niet anders dan dat “Levinas’
filosofische standpunt (...) socialiteit de rol
toekent van het ontwrichten van determinatiedrift,
zonder dat zij (de socialiteit, NvdV) zelf een
afzonderlijk terrein of een afgebakende essentie vormt
die de ontwrichting veroorzaakt” .
Maar, bedenkt Rat zich dan, kán dat wel? Spreken van
een notie en dan iets niet-determinerends bedoelen?
Komt het formuleren van een notie niet uit het
arsenaal van de ontologische zekerheid, net als het
formuleren van een concept, het bespreken van een
thema, het opstellen van een theorie? Dat is toch per
definitie allemaal determinerend van aard en
“onderdeel van een formeel denksysteem, en als zodanig
veronderstelt het toch een zekere mate van abstractie,
wat op zijn beurt een eenheidszoekend, ideëel principe
inhoudt?” Het formuleren van een notie zou dwars
ingaan tegen het bij uitstek an-archische karakter van
socialiteit.
Rat stuit hier op de misschien wel meest fundamentele
paradox die het denken van Levinas in zich bergt. Voor
ze verder kan gaan met het behandelen van socialiteit
bij Levinas moet Rat dus eerst even terugschakelen
naar de behandeling van deze determinatie-paradox. De
vraag waarvoor die paradox haar stelt is “how we can
speak in terms of notion, which usually means at least
some degree of determination, when we, along with
Levinas, need to sustain a resistance to the
determination of the relation to the other. In other
words, how can one disclose the resistance to
disclosure, without damaging it? Why and how can we
thematize the very impossibility of
thematization?” Voor Rat raakt deze paradox de
kern van de zaak: “Now we have reached the core of the
problem: the difficulty of thematizing the very
impossibility of thematization”. Voor Levinas zelf was
deze vraag naar de omgang met die paradox, aldus Rat,
ook van wezenlijke betekenis, en zijn antwoord op die
vraag dus ook. Levinas “wijst erop dat het
thematiseren van de weigering van thematisering alleen
een probleem wordt als men blijft denken in de logica
van thematisering, door de regels van unificerende
coherentie toe te passen die van toepassing zijn op
thematiserende taal. Wat Levinas probeert te
benadrukken is juist de noodzaak om de thematisering
en haar coherentieregels te ontwrichten om de
totaliserende logica ervan te weerstaan”.
Vanuit dat antwoord en de instructies die er in
besloten liggen kan Rat weer doorschakelen naar haar
behandeling van de notie van socialiteit: “Onze
opvatting van socialiteit impliceert precies de
afbraak van elk eenheidszoekend principe dat nodig zou
zijn voor een universeel abstract concept”. “De notie
van socialiteit duidt een relatie aan met ander(en)
waarin de weerstand tegen determinatie van die
ander(en) belangrijk blijft” . Dat kan bereikt worden
door socialiteit te zien als iets dat voorafgaat aan
determinatie en toeëigening, omdat het er altijd al
was.
Nieuwe
taal
Als het gaat om de zoektocht naar nieuwe taal geldt voor
Levinas dat hij, op enkele uitzonderingen na, geen
nieuwe woorden creëert. Over het algemeen gebruikt hij
vertrouwde woorden, maar hij geeft daar een nieuwe
betekenis aan. Dat geldt bijvoorbeeld voor de woorden
‘plaatsvervanging’, ‘zeggen’ en sommige persoonlijke
voornaamwoorden. Geïnspireerd door Levinas geeft Rat aan
de vertrouwde woordcombinatie ‘binnenstebuiten’ een
nieuwe invulling.
Plaatsvervanging
Bij de bespreking van de vervaging van de grens tussen
buiten en binnen in Levinas’ opvatting van
subjectiviteit stuitten we op het woord
‘plaatsvervanging’. We zagen dat dat woord een plaats
heeft in de pogingen van Levinas om de wederzijdse
bepaling van binnen- en buitenkant te relativeren. Het
woord duidt op een verschuiving van het zelf, “where the
for itself is replaced by the for the other”. Deze
verplaatsing schept een andere invulling van het woord
‘subjectiviteit’. In de essentialistische visie van de
ontologische traditie staat het zelf in het hart van
zijn subjectiviteit; door de plaatsvervanging komt het
zelf buiten die kern te staan. Rat noemt het de “the
deposition of the self”.
Zeggen
Het vertrouwde woord ‘zeggen’ krijgt bij Levinas een
speciale betekenis als hij het naast het woord
‘gezegde’ (datgene wat gezegd is) plaatst. bij zijn
pogingen om voorbij determinatie en hokjesdenken te
komen herdefinieert Levinas de relatie tussen het
Zeggen (le dire) en het Gezegde (le dit)
. Daarbij staat het Gezegde voor datgene dat al
vastgelegd is, omdat het uitgesproken is. Determinatie
heeft al plaatsgevonden. Het Zeggen, daarentegen, wat
Levinas op het oog heeft gaat vooraf aan iedere
vastlegging. Het is niet zozeer “iets zeggen, maar het
simpele ‘hier ben ik’ of ‘zie mij hier’ (me voici)
van het opkomende zelf. ‘Zegging die het zeggen zelf
zegt, zonder het te thematiseren, maar het eens te
meer blootstellend’ (…). Op deze manier is de
blootstelling van het Zeggen, zijn communicatie, iets
heel anders dan thematisering. Het toont niets (op de
manier waarop het Gezegde dit toont als dat), maar het
is contact zonder contractering, zonder overdracht,
niets gemeen hebbend, het is een opening via een
antwoord” . Het Zeggen ís communicatie, maar nog veel
meer is het de voorwaarde voor alle communicatie.
In dit verband creëert Levinas zelf nog wel het
nieuwe woord ‘on-zeggen’ (Frans: dédire). Rat:
“Het On-zeggen heeft de rol van het ontwrichten van de
manier van denken in alternatieven, door het Zeggen
voortdurend te redden van zijn status als louter
correlaat van het Gezegde, door een verstoring, een
protest”.
Persoonlijke
voornaamwoorden
Belangrijke vertrouwde woorden waar Levinas volgens
Rat een nieuwe betekenis aan geeft zijn de
persoonlijke voornaamwoorden. Dat is interessant omdat
die bij de behandeling van gender ook veel nadruk
krijgen.
De vervaging van het subject door de
plaatsvervanging, en het onderscheid door Levinas
tussen het ‘zelf voor zichzelf’ en het ‘zelf voor de
ander’ krijgt een pendant in de grammatica. Levinas
verbindt die posities met twee grammatikale
naamvallen: het voor zichzelf met de nominativus, de
onderwerpsvorm; en het voor de ander met de
accusativus, de lijdend voorwerpsvorm. Zo wordt
subjectiviteit in de plaatsvervanging niet meer
gedacht in termen van de woorden ego of ik, maar in
plaats daarvan in termen van het woord mij. Rat
zegt daarover: “In puur grammaticale termen gesproken,
zou de nominatieve vorm het subject (onderwerp)
aanduiden, terwijl de accusatief het object (lijdend
voorwerp) zou zijn en zou terugverwijzen naar de
nominatief (subject). Levinas stelt het onderwerp
echter voor als accusatief: ‘Daar ziet u de betekenis
bij uitstek en de zin van het zichzelf, van het zich –
de accusatief die van geen nominatief afstamt – het
ware feit van zich te hervinden waar men zich
verliest’”.
Binnenstebuiten
De constatering dat bij Levinas het onderscheid
tussen binnenwereld en buitenwereld losser wordt, en
zijn invulling van het woord plaatsvervanging als
verwisseling van zelf en ander inspireert Rat tot de
introductie van het woord ‘binnenstebuiten’ als
aanduiding van waar Levinas op doelt. Zij verantwoordt
dat als volgt: “Hoewel Levinas het nooit bespreekt in
termen van de binnenstebuiten dimensie van de relatie
tot de ander, vestigt hij zeker de aandacht, zoals we
hebben gezien, op het zelf aan de ‘naar binnen
gerichte kant (en deçà) van mijn identiteit’.
Voor het doel van haar boek is het belangrijk om deze
binnenstebuiten dimensie van de relatie tot de ander
naar voren te brengen, zodat socialiteit later niet
verward kan worden met een notie van sociale relaties
gericht op de relatie zelf, of met een puur
subjectivisme dat een relatief standpunt
vertegenwoordigt” . Voor de zekerheid zegt ze erbij
dat ze met het gebruik van de term binnenstebuiten
niet de bedoeling heeft om de dichotomie van binnen en
buiten te herstellen. Het gaat haar juist om de
“doorbreking van de twee polen ‘binnen’ en ‘buiten’,
‘in’ en ‘uit’, zonder dat de een de ander wordt”.
Irritatie
De vervaging van concepten door Levinas kan allerlei
ergernissen wekken. Ik beperk me tot de kanttekeningen
van Rat. Daarnaast ga ik kort in op de ontologische
onzekerheid die zijn aanval op de ontologische
ozekerheid kan oproepen.
Rat spreekt zich op sommige plaatsen uit over het
gebrek aan duidelijkheid bij Levinas. Zo ziet ze zich
soms gedwongen, “due to a certain lack of clarity and
some inconsistencies in Levinas’s thought” , om
interpretatiekeuzes te maken, en daarmee zich van
sommige onderdelen van zijn werk te distantiëren. Over
het algemeen kiest zij dan voor de meer radicale en
ontologie-kritische interpretatie. Zo keert zij zich
bijvoorbeeld tegen de traditionele opvatting van
socialiteit in dyadische termen , die ingaat tegen
veel van Levinas’ antidualistische standpunten, maar
die wel te vinden is in zijn werk.
Voor andere denkers dan Rat gaat het
ontologie-kritische denken soms te ver, of dreigt het
te ver te gaan. Zij tonen een misschien wel gezonde
weerzin of scepsis tegenover ontologie-kritische
denkers in het algemeen. Dan gaat het dus niet alleen
over Levinas maar ook over bijvoorbeeld Foucault,
Derrida, Baudrillard of Latour. In haar boek A
Cyborg Manifesto wijst Donna Haraway op het
gevaar dat aanvallen op ontologische zekerheid
trauma’s en gevoelens van onzekerheid kunnen losmaken.
Zoals gezegd, zij doelt daarbij niet specifiek op het
werk van Levinas, maar gezien de tendens daarvan die
we hebben vastgesteld kan zijn werk dat risico wel in
zich bergen. Haraway waarschuwt dat bij de kritiek op
stabiele en totaliserende categorieën, “we het risico
lopen in eindeloze verschillen te vervallen en de
lastige taak op te geven om gedeeltelijke, echte
verbinding te maken” . Het gevaar bestaat dat kritisch
denken à la Levinas verwordt tot “a celebration of the
reign of the undetermined – of ontological insecurity
as such – which would be a reign of chaos” . Het zou
moeten gaan om “een zoektocht naar nieuwe
levensstrategieën die de dood niet uitsluiten van het
leven, maar die een leven binnen ambivalentie
benadrukken”.
6.
Evaluatie
Evaluerend kun je zeggen dat Levinas volgens Rat en
sommige segmenten in de genderbeweging een aantal
dingen gemeen hebben. Ze delen het streven naar het
loslaten van ontologische zekerheid, en ze delen de
motivatie voor dat streven. In hoeverre de resultaten
van dat streven gelijklopen is de vraag.
Streven naar loslaten van ontologische zekerheid
Er gebeurt nogal wat, zowel bij Levinas als in de
genderbeweging; er wordt getracht de ontologische
zekerheid los te laten, zoveel is wel duidelijk
geworden in de paragrafen 4 en 5. Kijkend naar de
stelling denk ik daarom dat we die kunnen bevestigen.
Zeker als we hem licht aanpassen door het woordje
‘willen’ in te voegen: Levinas volgens Rat en de
genderdiscussie lijken op elkaar in de effecten op
ontologische zekerheid die ze willen teweegbrengen.
Vanwege de beklemming (voor de genderbeweging) of de
totalisering (voor Levinas) die van de traditionele
ontologie uitgaat willen zij het hokjesdenken
doorbreken. Dat streven hebben Levinas en
genderbeweging beslist met elkaar gemeen.
Niet dat het altijd lukt. Maar, zou je kunnen
zeggen, ook die mislukkingen hebben ze met elkaar
gemeen. In de genderbeweging blijkt de afwijzing van
bestaande hokjes in veel gevallen te leiden tot nieuwe
hokjes. En in zijn strijd tegen de ontologische
zekerheid snapt Levinas ook dat het volledig afzien
van determinerend orde-denken en theorie niet mogelijk
is. Rat zegt niet voor niets dat “a full escape from
the theoretical is impossible, and Levinas knows this
well”.
Motivatie voor dat streven
Wat de genderbeweging en Rats weergave van Levinas
eveneens met elkaar delen is de motivatie voor dat
streven. Zij stemmen overeen in de vaststelling dat de
determinatie en beklemming die ontologische zekerheid
met zich meebrengt ons te veel kosten.
De genderbeweging wijst op de beklemming die uitgaat
van traditionele enge omschrijvingen van identiteit en
subjectiviteit, voortkomend uit een verlangen naar
ontologische zekerheid. De kritiek van de
genderactivisten richt zich op pogingen tot het
bereiken van ontologische zekerheid, door Rossdale
omschreven als inspanningen “om subjectiviteit te
verzekeren, wat neerkomt op een geïntensiveerde
zoektocht naar één stabiele identiteit (of die nu
bestaat of niet)” . Rossdale meent dat het scherp
afbakenen van subjectiviteit en identiteit kosten met
zich meebrengt: dat gebeurt namelijk “langs assen van
zelf en ander (…) ten koste van die anderen”. Dat wil
zeggen: door uitsluiting en geweld. Immers, citeert
hij Catarina Kinnvall: “De constructie van zelf en
ander is bijna altijd een manier om superieure en
inferieure wezens te definiëren. Het verhogen van de
ontologische veiligheid voor één persoon of groep zal
dus waarschijnlijk de veiligheid verminderen voor
degenen die niet ingesloten worden (…)” . En Frank
Dekkers, scholenvoorlichter bij Transvisie Go, stelt
dat als kinderen niet vrij zijn in het beleven van hun
identiteit, dit over het algemeen leidt tot meer
problemen dan oplossingen.
Het levinassiaanse trefwoord voor aanduiding van de
kosten van ontologische zekerheid is totalisering. Op
veel plaatsen spreekt Levinas van totaliserende
ontologie die ons denken en leven beheerst. Zoals we
zagen heeft de opdeling van de wereld in categorieën
of tegendelen die naar elkaar verwijzen voor Levinas
totaliserende trekken, juist omdat die categorieën en
tegendelen met elkaar een gesloten wereld vormen. Het
is om die reden, zegt Rat, dat in De totaliteit en het
oneindige “de breuk met het denken in dichotomieën tot
uiting komt in een breuk met de totaliteit, want een
alomvattende, totaliserende blik is wat de
dichotomieën doet functioneren als ze naar elkaar
verwijzen” .
En hoe voltrekt zich dan die kwalijke werking van
totalisering? Doordat totalisering alles in termen van
een bemiddelend groter geheel benoemt en daarmee de
communicatie tussen mensen – door Levinas omschreven
als het directe en onbemiddelde “blootstellen van de
een aan de ander” – blokkeert. Voor werkelijke
communicatie – ofwel het echte spreken – is “the
escape from a totalizing system of
thematization” noodzakelijk. Rat spreekt zoals
we zagen ook regelmatig over ‘ontwrichting’ . Je zou
het een bevrijdende opvatting van socialiteit kunnen
noemen.
Resultaat van dat streven
Wat de bestrijding van ontologische zekerheid op het
oog heeft, zowel in de genderbeweging als bij Levinas
volgens Rat, is: bevrijding van vormen van
geslotenheid (forms of closure in de termen van
Rossdale ). In hoeverre wordt dat streven ook
waargemaakt, in de genderbeweging en bij Levinas?
De genderdynamiek biedt reële voorbeelden van
bevrijding. Naar aanleiding van de instelling van
genderneutrale filmprijzen schrijft NRC in
zijn commentaar dat telkens weer opvalt hoe logisch de
genderontwikkelingen in de samenleving eigenlijk zijn
“in een tijd waarin een groeiende groep mensen zich
niet meer bij nauw gedefinieerde genderidentiteiten
thuisvoelt”. We lazen al over Ian Morris en de
opluchting die zij voelde. Een andere transgender
vrouw, Denny Agassi, zegt over zichzelf dat zij niet
overal serieus genomen wordt na haar coming out, maar
dat neemt niet weg dat “I know myself to be real” . In
een artikel over de toenemende gendervloeibaarheid
zegt Jonathan Walford van het Fashion History Museum
in Cambridge dat hij zich qua mode niet meer aan het
onderscheid tussen mannen- en vrouwenkleren houdt: “It
was a serious life hack to discover that we can make
our own rules” .
Ten opzichte van het werk van Levinas zijn mij
dergelijke dankbare getuigenissen van bevrijding uit
forms of closure niet bekend. Daarom vraag ik me wel
eens vertwijfeld af: is het misschien te intellectueel
wat hij doet, kan zulke taal als hij gebruikt nog
werkelijkheid dekken? Maar daar staat wel iets
tegenover. Immers, als de genderbeweging – die dus kan
bogen op concrete voorbeelden van bevrijding – nadenkt
over wat ze doet en over wat nog meer nodig is, komt
die precies uit op wat Levinas ook doet.
Zo benoemt Rossdale als doel van zijn artikel om
gevoel te krijgen voor mogelijkheden om te vluchten
van het terrein van ontologische
veiligheid/onveiligheid. Want “streven naar (of claims
van) ontologische veiligheid brengen aanzienlijke
beperkingen met zich mee (...) zij sluiten de kwestie
van subjectiviteit juist af op het punt waar het
productiever is om het open te houden” . Lezing van
Levinas volgens de interpretatie van Rat is daarbij
goed te gebruiken. En Judith Butler “herformuleert de
problemen van ontologische zekerheid op een manier die
precies datgene toejuicht wat Laing verwerpt; zij
erkent de instabiliteit, niet-autonomie en
biografische onvolledigheid van het subject als een
krachtige bron voor ethische reflectie” . “De vooraf
vastgestelde of eerdere contouren van het subject zijn
een beperkte en beperkende ruimte van waaruit ethische
reflectie kan beginnen” . Rossdale vermeldt dat Butler
hierin mede door Levinas geïnspireerd is.
Ik concludeer daarom dat, in hun gedeelde streven
naar het verzet tegen forms of closure ten bate van
een nieuwe opvatting van subjectiviteit, Queer Theory
en interpretaties van Levinas elkaar voorlopig zullen
kunnen blijven bevruchten.
Literatuur
Butler, J. (2001) Giving an Account of Oneself.
In: Diacritics, 31(4), 22-40.
Gustafsson, K. en Krickel-Choi, N. (2020) Returning
to the roots of ontological security: insights from
the existentialist anxiety literature. In: European
Journal of International Relations, 26(3), pp.
875-895. Londen: Sage.
Haraway, Donna (1991) “A Cyborg Manifesto: Science,
Technology and Socialist-Feminism in the Late
Twentieth Century”, in Haraway, ed. Simians, Cyborgs,
and Women: The Reinvention of Nature, London:
Free Association Books.
Kinnvall, C. (2004) Globalization and Religious
Nationalism: Self, Identity, and the Search for
Ontological Security. In: Political
Psychology, 25(5): 741-767.
Laing, R. (2010) The Divided Self. [1960]
London: Penguin.
Levinas, E. (1987) De totaliteit en het
Oneindige. Essay over de exterioriteit.
Oorspronkelijk: [1961] Totalité et Infini,
vertaald door Theo de Boer en Chris Bremmers; met
aantekeningen van Theo de Boer. Baarn: Ambo.
Levinas, E. (1991) Anders dan Zijn of het Wezen
Voorbij. Oorspronkelijk: [1974] Autrement
qu´être ou au-dela-de l´essence, vertaald door
Ab Kalshoven. Baarn: Ambo.
Levinas, E. (1998) Otherwise than Being or
Beyond Essence. Oorspronkelijk: [1974] Autrement
qu´être ou au-dela-de l´essence, vertaald door
Alphonso Lingis. Pittsburgh: Duquesne University
Press.
Meester, F. (2021) Waarom we de wereld niet rond
kunnen krijgen. Utrecht: Ten Have.
Rasch, M. (2021) Frictie. Ethiek in tijden van
dataïsme. Amsterdam: De Bezige Bij.
Rat, R. (2016) Un-common Sociality. Thinking
sociality with Levinas. Huddinge: Södertörn
Philosophical Studies.
Roodsaz, R. en De Graeve, K. (2021) Intieme
revoluties: tegendraads in seks, liefde en zorg.
Amsterdam: Boom.
Rossdale, Ch. (2015) Enclosing Critique: The
Limits of Ontological Security. In: International
Political Sociology, Vol. 9, pp. 369-389.