Home
Home





English





Workshops





Teksten/

Artikelen





Contact





Naud van der Ven





NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar?
Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox.

Klik hier
                  voor blogberichten




Werk en Reflectie over Ayn Rand



Inhoudsopgave


Inleiding

Het was niet mijn idee om Ayn Rand te bespreken in de serie Werk en Reflectie. Ik kende haar niet goed, maar ik wist wel dat zij synoniem was met een bruut soort turbo-kapitalisme, ze wordt ook wel de oermoeder van het neoliberalisme genoemd. En daar word ik niet bepaald warm van, en dus ook niet van bestudering van de ideoloog van dat ultra-kapitalistische gedachtegoed, en daarom was ik geneigd haar links (of rechts) te laten liggen.

Maar dat is natuurlijk kortzichtig. Als het neoliberalisme zo’n krachtige ideologie is dat het al decennia het Westen in de greep heeft, dan kun je het niet negeren. Dan zul je de uitgangspunten en standpunten ervan moeten bestuderen, al is het maar om er de confrontatie mee te kunnen aangaan. En als Ayn Rand een van de vaandeldragers is van het neoliberalisme, en bovendien in Amerika zeer invloedrijk binnen grote delen van de bevolking, dan is het goed om je in haar gedachtegoed te verdiepen.

Dat is niet altijd een straf geweest (soms wel), zeker niet waar zij haar gedachtegoed in romans heeft vastgelegd. Die dragen sporen van haar ideologische zendingsdrang, maar dankzij Rands onmiskenbare narratieve talent zijn ze redelijk in staat om mijn aandacht vast te houden. Omdat haar grote invloed in Amerika ook voor een groot deel via haar romans is tot stand gekomen, kies ik ervoor om te starten met een beknopte weergave door Hans Achterhuis van de roman waarin haar neoliberale utopie het meest expliciet wordt uitgedragen: Atlas Shrugged.

Hans Achterhuis over Atlas Shrugged

“In de geschiedenis tot op heden werd de last van het overleven van de mensheid altijd gedragen door ‘Atlassen’, dat wil zeggen vrije, geniale producenten. Zij zorgden ervoor dat er voedsel voor iedereen was, zij leerden hun medemensen de natuur rationeel te bestuderen en technieken te ontwikkelen om haar te onderwerpen. Zij maakten kortom het leven steeds beter. Door de invloed van mystici, priesters en filosofen (zie Kant) waren deze creatieve eenlingen er echter ook van overtuigd geraakt dat het hun taak en plicht was om zichzelf grotendeels weg te cijferen voor hun medemensen waarvan de behoeften centraal zouden staan.

In het onbestemde tijdperk dat Ayn Rand in haar roman beschrijft en dat niet zover in de toekomst lijkt te liggen, heeft men eindelijk het idee van collectief altruïsme grotendeel aanvaard. Buiten Amerika, in het oude Europa, gelooft men al helemaal niet meer in de productie voor de vrije markt. Er zijn overal volksrepublieken ontstaan waarin de productiemiddelen zijn genationaliseerd. Dat leidt tot rampen en ellende. Als de enige in de wereld overgebleven kapitalistische staat moet Amerika de Europeanen ondersteunen en voeden.

Maar ook dit laatste bastion van de vrije markt gaat om twee redenen ten onder. In de eerste plaats gaat de regering in Washington vanuit haar socialistische aspiraties steeds zwaarder drukken op de economie. Die wordt gereguleerd waarbij de vakbonden een grote vinger in de pap krijgen, er worden steeds hogere belastingen geheven en kartelvorming (waar Rand een fervent voorstandster van was) wordt verboden. Er wordt steeds meer im de vrije economie ingegrepen, waardoor de productie zienderogen daalt.

De ondergang van de vrije markt gebeurt in de tweede plaats doordat steeds meer topindustriëlen op mysterieuze wijze verdwijnen. Bij hun verdwijning worden vaak hun eigendommen, de productiemiddelen, vernietigd. Oliebronnen worden in brand gestoken, fabrieken gesaboteerd. En alsof dat al niet erg genoeg is: elke keer dat een grootkapitalist verdwijnt zonder al te veel directe schade achter te laten, blijkt niemand in staat zijn bedrijf voort te zetten. Iedere opvolger die het bedrijf overneemt, inclusief de door de staat aangestelde managers, faalt hopeloos.

Het gevolg is dat de economie instort en de samenleving terugvalt naar barbaarse tijden van honger en armoede. Er is geen verwarming meer, de treinen begeven het, voedseltransporten uit het westen bereiken New York en de andere grote steden in het oosten niet meer. Ayn Rand beschrijft de ondergang van Amerika als een klassieke dystopie. Utopische uitspraken van Marx kleuren de beschrijving die laat zien hoe de klassieke communistische utopie in de harde economische werkelijkheid zich als een dystopie ontpopt.

Tezelfdertijd wordt in het geheim in een vallei in de woeste bergen van Colorado een nieuwe maatschappij voorbereid die de utopie van de hebzucht (greed) zal zijn. Hier zijn de superindustriëlen, de topbankiers en de rechter die het eigendomsrecht op absolute wijze wilde handhaven, naartoe verhuisd. Deze vallei is, zoals ze zelf zeggen, hun Atlantis. In de wereld daarbuiten ‘zijn deze Atlassen in staking gegaan’ en zo bereiken ze wat stakende arbeiders nooit is gelukt: heel het maatschappelijk raderwerk staat echt stil als de kapitalistenhand het wil.

In hun eigen Atlantis leven ondertussen de bewoners hun vrijemarktkapitalisme volledig uit. Iedereen produceert, concurreert en handelt met elkaar. Niets wordt uit betrokkenheid of vriendschap geschonken, alles moet door eigen arbeid worden verdiend. De superkapitalisten in Atlantis laten zelfs niet na elkaar te vertellen hoe graag ze de ander beconcurreren en het vel over de oren halen. Dit is alleen maar goed voor de productie en welvaart die op deze wijze snel groeien.

Wanneer de maatschappelijke ineenstorting van de buitenwereld ten slotte onontkoombaar is en de New Yorkers in een wanhopige uittocht hun stad en staat proberen te verlaten, is het moment aangebroken dat de bewoners van Atlantis de wereld kunnen gaan redden. John Galt, hun leider, die er hard aan meegewerkt heeft om de oude wereld te vernietigen, spreekt het aan het slot van de roman uit:

‘De weg is nu vrijgemaakt. We gaan terug naar de wereld.’ Hij hief zijn hand omhoog en boven de lege, verwoeste aarde maakte hij in de lucht het teken van de dollar.”

Na deze verhalende inleiding in het denken van Ayn Rand volgt nu een meer filosofisch getint overzicht van haar gedachtegoed, gevolgd door de kanttekeningen die daarbij te plaatsen zijn.

Ayn Rands gedachtegoed

Ayn Rand zag zichzelf, behalve als romanschrijver, als moraalfilosoof. Dat betekende voor haar allereerst dat ze een deugdelijke filosofische basis zocht, inclusief opvattingen over kenleer en waarheid. Daarvoor moest er flink gekapt worden in het kreupelhout van de westerse filosofie, waarin volgens haar slechts drie bomen overeind konden blijven: Aristoteles, Aquinas en de derde A: Ayn Rand zelf.

Als zij vervolgens op basis van die grondslag gaat filosoferen is de ethiek haar favoriete terrein, ze noemt zichzelf dan ook ‘moralist’. De ethiek van de zelfzuchtigheid die ze opstelt leidt haar op het sociaal-maatschappelijke vlak vanzelf naar een verdediging van het onversneden kapitalisme.

In lijn met die inhouden van haar gedachtegoed komen onderstaand achtereenvolgens aan de orde Rands opvatting van waarheid, haar opvattingen over ‘het goede’ en haar promotie van het kapitalisme.

Rands opvatting van waarheid

Rand vat haar benadering van de filosofie samen onder de naam Objectivisme. Die naam impliceert dat er wat haar betreft de nodige stevigheid te vinden is voor de mens die in de wereld naar kennis zoekt. Die vindt zij in de uitgangspunten voor haar benadering van de werkelijkheid en in het vermogen van de rede, dus daar gaan we het over hebben. Om het Objectivisme goed te laten uitkomen besteedt Rand ook aandacht aan de wijze van omgang met waarheid die precies het tegendeel is van haar Objectivisme – die van wat zij noemt ‘de Attila’s en de Toverdokters’ – en daarover gaat de derde paragraaf.

Uitgangspunten voor benadering van de werkelijkheid

Om Ayn Rands redeneringen te kunnen volgen is het van belang om haar uitgangspunten te kennen. En voor het soepel laten functioneren van die uitgangspunten in haar redeneringen is het van belang om te beseffen dat de meeste van die uitgangspunten simpelweg aannames zijn. Als je dat beseft hoef je je energie daarna, bij behandeling van de daaruit volgende redeneringen, niet te verspillen aan die uitgangspunten.
Om die reden geef ik onderstaand een aantal van haar uitgangspunten weer, en laat ik ieder uitgangspunt vergezeld gaan van mogelijke tegenovergestelde uitgangspunten. Daardoor kan duidelijker het aanname-karakter van die uitgangspunten zichtbaar worden: je kunt kiezen uit meerdere posities voor je uitgangspunten en Rand doet dat, zonder dat die fundamentele keuzes per se beredeneerd zijn. Of in haar woorden: “The universe does not need an explanation; ‘everything that exists’ requires no explanation”.


De werkelijkheid bestaat onafhankelijk van individuen

Dit uitgangspunt klinkt niet ingewikkeld, ook al omdat ons gezond verstand op die manier omgaat met dingen in de wereld. Die zijn er gewoon, los van de vraag of wij er zelf zijn. Dat het toch om een aanname gaat kan blijken uit het feit dat andere denkstromingen een ander uitgangspunt hanteren. Namelijk dat, wat wij werkelijkheid noemen, datgene is wat mensen in hun bewustzijn construeren. Dan ben je dus helemaal niet zeker van een onafhankelijk bestaande werkelijkheid. Daar moet Rands Objectivisme niets van hebben, en Rand-adept Peikoff zegt het als volgt: “The function of consciousness is not to create reality, but to apprehend it”.

De werkelijkheid is eenduidig en verdraagt geen tegenstrijdigheden

In de woorden van Rand: “Things are what they are. Since contradictions cannot exist – since an existent cannot be itself and not itself at the same time – the result is an orderly, non-contradictory universe”. Rand noemt dit ‘the Law of Identity’.

Ook dit klinkt aardig common sense, maar toch is het een aanname. Want wat doet Rand bijvoorbeeld met de bevindingen uit de quantumfysica die uitwijzen dat bepaalde deeltjes op twee plaatsen tegelijk kunnen zijn?


De werkelijkheid kunnen we objectief kennen

Voor Rand is niet alleen de werkelijkheid eenduidig, ook de kennis die we daarvan kunnen hebben in de vorm van concepten kan scherp en eenduidig zijn. Daarvoor moet je wel op de juiste manier gebruik maken van de menselijke rede. “Volgens het Objectivisme zijn concepten afgeleid van en verwijzen ze naar de feiten van de werkelijkheid. Goed denken is een mentale identificatie of classificatie van wat er bestaat.” Bemiddeling tussen wat er bestaat en ons idee daarvan, bijvoorbeeld via ideële platoonse objecten, is niet nodig.

Rand geeft zelf aan dat er stromingen zijn die niet geloven in de correspondentie tussen werkelijkheid buiten ons en concepten binnenin ons. “Als je een ander criterium dan correspondentie invoert, is het eerste wat je verliest de realiteit. Dan stel je vast dat je ideeën losstaan van de realiteit”, aldus Rand. De stroming die zo denkt noemt zij ‘extreem rationalistisch’, en die is verkeerd bezig, wat haar betreft. Maar daarmee wordt ook het keuze-karakter van Rands eigen aanname zichtbaar.


Voor objectieve kennis is adequate inzet van de rede vereist

Wil je de eenduidigheid van de werkelijkheid weerspiegeld zien in de eenduidigheid van je  idee van de werkelijkheid – dus van je concept – dan moet je daarvoor de rede inzetten. Maar dat moet wel gebeuren op een adequate manier, en Rand pretendeert die manier te kennen. Peikoff is het daar helemaal mee eens als hij zegt “Rands historische prestatie is om de typisch menselijke vorm van cognitie te koppelen aan de realiteit, dat wil zeggen: de menselijke rede te valideren”.

Maar wat adequaat is bij de inzet van de rede en wat niet, dat blijkt opnieuw aan aannames onderhevig te zijn. Rand gelooft bijvoorbeeld in de wetenschappelijke methode van de inductie, terwijl die in andere kringen omstreden is.

De rol van de rede

De rede speelt voor Rand dus een belangrijke rol bij het verwerven van eenduidige kennis van de eenduidige werkelijkheid. Zij definieert de rede dan ook als ‘het vermogen dat het materiaal identificeert en integreert dat wordt geleverd door de zintuigen van de mens’ en haar filosofie vereist van volgelingen het ‘absolutisme van de rede’. 

Voor haar uiteenzetting over hoe de rede precies te werk gaat in dat proces onderscheidt Rand drie stappen in de menselijke geest. De eerste twee zijn de stappen die het menselijk bewustzijn gemeenschappelijk heeft met de dieren, namelijk die van zintuiglijke gewaarwordingen (sensations) en die van waarnemingen (percepts). Het zintuiglijk gewaarworden is puur zintuiglijk werk, daar is de rede nog niet bij betrokken. Die is wel betrokken bij de waarnemingen, want de geest integreert de sense data die uit de zintuigen komen, op automatische wijze, tot ‘self-evident information (percepts)’.

Maar het is de derde stap die de mens tot mens maakt – en de echte test voor de rede – en dat is de stap waarin waarnemingen (percepts) gevormd worden tot concepten. Dat gebeurt via het proces van abstrahering. Je isoleert dan, mentaal, uit het materiaal van je waarnemingen datgene wat twee of meer waargenomen elementen uit de verzameling met elkaar gemeen hebben, en daar geef je een naam aan. Dat is vanaf dat moment de definitie van dat verschijnsel, ofwel het concept. “Similarity is the key to this process”, aldus Peikoff.

Rand benadrukt dat dit proces niet altijd soepel lineair verloopt, en een kwestie van trial and error kan zijn. “Het is geen gegarandeerd proces – je bent niet onfeilbaar. Leer hoe je moet redeneren en dan weet je wat je moet accepteren. Als je eenmaal weet dat rationaliteit bestaat uit het correct waarnemen van dingen, is het niet moeilijk om verkeerde ideeën of premissen die je hebt te corrigeren.”

Bovendien moet je altijd de context van je waarnemingen in de gaten houden. “De primaire betekenis van ‘rationaliteit’ is: zicht houden op de context. Rationaliteit kan niet zonder context, zoals logica dat wel kan. Logica is een methode; rationaliteit is een mentale houding.”

Verder is voor haar van belang dat “geen ontdekking, geen concept, geen feit aan een individu of groep de macht kan geven om zijn conclusies aan anderen op te dringen”.

Attila’s en Toverdokters

Rand is primair romanschrijver, en in haar filosofische werk blijft ze geneigd om haar denkbeelden te gieten in termen van een strijd tussen figuren en karakters, weliswaar steeds volgens nogal lineaire en schematische patronen. Zo ook in haar boek For the New Intellectual, waarin ze haar visie geeft op de geschiedenis van het westerse intellectuele leven vanaf de oudheid tot haar eigen tijd. De twee karakters die ze daar primair onderscheidt zijn de Attila en de Toverdokter.

De geschiedenis is, aldus Rand, lange tijd bepaald geweest door die twee, en hun wezenlijke karaktereigenschappen zijn al die tijd gelijk gebleven, en wel als volgt. Attila, dat is het stamhoofd of de koning, de man die regeert met brute kracht. Hij handelt zoals een dier naar  de impuls van het moment, en is vooral geïnteresseerd in zijn spierkracht. Hij is de voorvechter van het lichamelijke, het eten, het materiële.

De Toverdokter daarentegen is de man die de fysieke realiteit schuwt, bang is voor de noodzaak van praktische actie en die ontsnapt in zijn emoties. Hij is erg bezig met zijn gevoelens en noemt zich de beschermer van de ziel, maar dan op mystieke wijze. Net als voor een dier is de werkelijkheid voor hem niets anders dan wat hij gewaarwordt of voelt, wat het dan ook is.

Hoe verschillend Attila’s en Toverdokters ook zijn, ze hebben een aantal dingen met elkaar gemeen. Allereerst is dat het ontwikkelingsstadium waarin zij zich bevinden, uitgedrukt in de termen van de zojuist genoemde drie lagen van het bewustzijn: die van het zintuiglijk gewaarworden, het waarnemen en het conceptuele denken. Attila en de Toverdokter blijven beiden steken in het tweede stadium, dat mensen met dieren gemeenschappelijk hebben. Dat is het stadium van het bewustzijn dat ervoor kiest om niet verder te gaan dan het automatische, het onmiddellijke, het gegevene, het onvrijwillige. Voor Attila is dat zijn spierkracht, voor de Toverdokter zijn gevoelens.

Ze hebben dus met elkaar ook de aversie gemeen tegen het derde stadium, dat van het conceptuele denken en van serieuze keuzemogelijkheden. Ze zijn beiden anti-rationeel. “Both were united against the mind” zegt John Galt. Pre-kapitalistische samenlevingen hadden geen plaats voor de creatieve kracht van de menselijke geest, noch voor het scheppen van ideeën, noch voor het scheppen van rijkdom.

En tenslotte delen ze een wederzijdse afhankelijkheid: ze konden niet zonder elkaar, want een mens kan niet zomaar van moment tot moment leven. Zeker de brute Attila niet, want die zal in al zijn bruutheid toch een morele rechtvaardiging voor zijn acties zoeken, dat wil zeggen: een filosofische set van waarden. En wie kan hem dat verschaffen? Juist, de Toverdokter.

En wie beschermt omgekeerd de Toverdokter die bij zijn zweverig leven in het nu van zijn gevoel alle contact met de realiteit verliest? Weliswaar claimt hij toegang te hebben tot een hogere spirituele  werkelijkheid, en weet hij Attila daarvan te overtuigen. Maar voor de bescherming van zijn materiële bestaan is hij vervolgens op zijn beurt aangewezen op de fysieke kracht van Attila.

De Attila’s en Toverdokters samen houden zo met hun anti-rationele houding de rest van de samenleving eronder. Attila met de knoet, en de Toverdokter met het nog veel krachtiger wapen van de moraliteit. Uit angst voor die twee werd de rede uit de filosofie verbannen.

Filosofen hebben dat laten gebeuren, zij hebben teveel hun oren laten hangen naar de Toverdokter. Onder zijn invloed, aldus Rand, waren ze bereid te twijfelen aan het bestaan van fysieke objecten, ze waren bereid te twijfelen aan de geldigheid van hun eigen zintuigen, ze waren bereid om overal aan te twijfelen, behalve aan de Toverdokter-doctrine die zegt dat de mens een offerdier is, dat hij geen recht heeft om te bestaan omwille van zichzelf, dat moraal gelijkstaat aan altruïsme.

De filosofen lieten het onderwerp moraliteit over aan de mystici en stonden toe dat de irrationele morele code van de mystici geseculariseerd voortleefde en zich in naam van de rede kon verspreiden via het communisme, het socialisme en de linkse progressieven.

Een derde type mens, naast Attila en de Wonderdokter, is daarvan de dupe: de Producent. Dat is degene die zijn geestkracht wél inzet, voor ideeën en voor rijkdom, en die dan ook twee varianten kent: de intellectueel en de zakenman. Zij zijn de Atlassen die het bestaan van de mensheid dragen, en die vanaf de Verlichting in de 18e eeuw het obscurantisme van Attila en de Toverdokter verdreven.

De Producenten hebben een bloeitijd gekend tijdens het 19e-eeuwse Amerikaanse kapitalisme, maar sindsdien heeft de degeneratie van de Producent ingezet. Dat is vooral te wijten aan plichtsverzuim van de intellectuele helft van de Producent. Zijn tweelingbroer, de zakenman, heeft uitmuntend werk gedaan en mensen tot een ongekende materiële welvaart gebracht. Maar de intellectueel heeft hem en hun gemeenschappelijke afkomst verraden.

De intellectuelen namelijk hebben zich, net als de filosofen vóór hen, laten inpakken door de Toverdokters en zijn morele waarden, die zich, vanuit een vals moralisme, keerden tegen de zakenmannen. Zo kwam de zakenman in een ongunstig daglicht te staan, en keerden intellectuelen en zakenmannen zich tegenover elkaar.

De nieuwe intellectuelen, tot wie Rand zich richt in haar boekje, moeten de taak op zich nemen om een nieuwe cultuur te bouwen op een nieuwe morele basis, die voor een keer niet de cultuur van Attila en de Toverdokter zal zijn, maar de cultuur van de Producent.

‘Het goede’ voor Ayn Rand

Zoals in het bovenstaande al naar voren kwam is het Rand in haar filosofie vooral te doen om waarden en moraliteit. Immers, vindt zij, ethiek is een objectieve, metafysische noodzaak voor het overleven van de mens.

Op grond van wat we al tegenkwamen van Rands morele filosofie werd meteen duidelijk dat zij in haar opvattingen nogal afwijkt van wat gangbaar is op dat ethische terrein. Je kunt zelfs stellen dat wat normaliter doorgaat voor nihilisme of gebrek aan waarden (zoals het aanprijzen van zelfzuchtigheid en eigenbelang) bij Rand het aura krijgt van een waardengeladen utopie. Dat is soms contra-intuïtief en lastig te volgen.

Om enige duidelijkheid te creëren maak ik daarom onderscheid tussen wat zij afwijst en wat zij voorstaat. Ik begin met gebruikelijke opvattingen over ‘het goede’ die Rand afwijst, zodat we weten dat we niet makkelijk op vanzelfsprekendheden kunnen terugvallen. Vervolgens ga ik in op wat het volgens Rand ‘het goede’ wél is.

Wat ‘het goede’ niet is

Er zijn verschillende opvattingen over ‘het goede’ die Rand heel expliciet afwijst. Ik noem daarvan de zelfopoffering (altruïsme) en de onderschikking aan een collectief.

Altruïsme

Het grote verraad van de filosofen was dat zij afzagen van de ontwikkeling van een rationele moraliteit en voortbouwden op de Toverdokter-moraliteit van menselijke offers, lijden, schuld en dood. De kern van het altruïsme is zelfopoffering, dat wil zeggen het plaatsen van de belangen van anderen boven die van jezelf – te bestaan omwille van anderen. Dat leerstuk is meegekomen van de moerassen van de prehistorie naar New York City, maar het is als moreel kannibalisme nog even primitief als altijd, “an unspeakable evil”.

Behalve dat het onethisch is, is het volgens haar ook onmogelijk, niet uit te voeren, want de mens die de rol van offerdier accepteert, zal niet het zelfvertrouwen bereiken dat nodig is om zijn geestkracht in stand te houden. Dan zal hij niet overleven. Zolang hij leeft, kan hij geen altruïst zijn. Een goede dokter is niet altruïstisch, dat bestaat niet, aldus Rand.

In het verlengde daarvan: alle vormen van collectivisme

De eerste realiteit voor een mens, aldus Rand, is zijn eigenbelang, en daarna komt er een hele tijd niets. Dat gaat zover dat de samenleving eigenlijk niet bestaat voor haar. Alles wat we erover kunnen zeggen en weten, komt voort uit het bestuderen van individuele mensen en hun onderlinge relaties.

Sociale filosofieën die vertrekken vanuit het samenleven van mensen wijst Rand daarom af, evenals vormen van collectiviteit die voorrang claimen op het individuele bestaan van mensen.

Daar is volgens haar de 19e-eeuwse socioloog Auguste Comte de mist ingegaan. Comte rekende weliswaar af met religie, maar hij zette daar de samenleving voor in de plaats, en dat werd gewoon een nieuwe religie, inclusief het appèl tot zelfopoffering en totale onderwerping van het individu aan het collectief. Het is niet verwonderlijk, zegt ze dan, dat Comte de term ‘altruïsme’ heeft gemunt.

Rands afwijzing van collectiviteiten impliceert ook de afwijzing van het collectief ‘mensheid’ als een hoger belang. Ze zegt: “Mijn ethiek is niet gebaseerd op een zorg voor het voortbestaan van de mensheid. De objectivistische ethiek houdt zich bezig met de rationele vereisten voor het overleven van de individuele mens. Het collectieve overleven van de mensheid is geen overweging bij morele vragen”.

Maar Rand is geen anarchist: het organisatieverband van een staat vindt ze wel nuttig, want individuele rechten moeten gewaarborgd zijn en niemand kan rechten garanderen, behalve een regering onder objectieve wetten. Maar meer dan een nachtwakersstaat is daarvoor niet nodig.

Wat ‘het goede’ wel is

Moraliteit is volgens Rand dus niet bedoeld om jezelf op te offeren voor andere mensen. De wens om zelf gelukkig te worden in het leven is volkomen moreel legitiem. In Rands beschrijvingen van die egoïstische ethiek zijn drie aspecten te onderscheiden: de nadruk op het eigenbelang, de vorm van dat eigenbelang en de waarde van de rede.

Eigenbelang

Ethiek vereist, volgens Rand, dat het individu zijn rationele eigenbelang nastreeft om zo zijn eigen geluk te bereiken. De volgende uitspraken van haar onderstrepen dat: “Je bent niet je broeders hoeder”; “Er bestaan geen ongekozen verplichtingen”; “Alleen je eigen leven is een primaire morele verplichting – als je het zo wilt noemen – omdat het het enige leven is waarover je controle hebt, het enige leven dat je kunt leiden, het enige leven waarvoor ethiek je richtlijnen geeft”.

Ze voegt daar wel aan toe dat de morele verplichting om het eigen leven in stand te houden niet betekent dat je tot elke prijs moet overleven. En als iemand besluit om zijn eigenbelang te volgen, maar dat van anderen niet te respecteren, dan handelt hij niet meer op objectieve rationele basis, maar op basis van zijn eigen grillen.

Authentiek en productief

Hoe ziet die zelfgerichtheid eruit? Een kenmerk van het ethische egoïsme is dat het individu ernaar streeft om authentiek te zijn. Het individu moet beslissen wat zijn waarden zijn en waarom ze dat zijn, en welk doel hij wil bereiken.

In haar roman The Fountainhead schetst Rand in de figuur van Howard Roark wat dat inhoudt. De architect Roark wordt neergezet als een scheppende mens die weet wat hij wil, en weet hoe hij de natuur kan veroveren en de beschikbare natuurlijke materialen kan inzetten om zijn idealen te verwezenlijken. Rand verbindt deze scheppende mens (homo faber) met het romantische ideaal bij uitstek: jezelf zijn. Zodanig dat Roark niet alleen van zijn materialen, maar van zijn eigen leven een kunstwerk weet te maken, het summum van authenticiteit. En hij maalt niet om wat de wereld van hem vindt.

Achterhuis wijst erop dat Rand niet terugschrikt voor – wat hij ziet als – de mindere kanten van de scheppende mens Roark, zoals zijn onvermogen om relaties te hebben met anderen. Dat hoort erbij, want wie schept, werkt graag alleen. Hij leeft voor zijn doel. Hij heeft anderen niet nodig, behalve als consumenten van de dingen die hij maakt.

Zo’n individu, voor Rand, is per definitie productief, hij levert veel werk af en doet dat op een doelmatige manier. Hoe zakelijker de interacties met andere mensen, des te ethischer het is, in Rands visie. Daarom wordt, wanneer in Atlas Shrugged John Galt aan Dagny, de vrouwelijke hoofdfiguur, onderdak aanbiedt in zijn huis, het geen gewone logeerpartij. Als huishoudster moet zij bij hem werken om het geld voor de kost en inwoning te verdienen.

De rol van de rede

Om echt goed te kunnen leven, moet een mens zijn geest constant en productief gebruiken. Dat is de reden waarom rationaliteit de fundamentele deugd is volgens Rands moraliteit.

‘Het goede’ is namelijk niet zomaar gegeven in de werkelijkheid maar moet daar door noeste geestelijke arbeid uit gedestilleerd worden, via de evaluatie van die werkelijkheid door het bewustzijn van de mens volgens een rationele – ook wel objectief genoemde – waardestandaard. Het betekent dat je de veeleisende discipline moet ondergaan van het definiëren en nastreven van je rationele eigenbelang, en het bestrijden van je eigen emoties of grillen.

Bij dit vertrouwen van Rand in de aanwending van de rede voor het eigenbelang moeten we twee dingen bedenken. Er is een vooronderstelling voor nodig, namelijk dat belangentegenstellingen nooit zo groot zijn dat je ze niet met de rede zou kunnen slechten. En er zit een implicatie aan vast, namelijk dat het als eerste starten met fysiek geweld uit den boze is.

Voor wat betreft de vooronderstelling vertelt Rand over haar uitgangspunt het volgende: “Mijn moraliteit begint met het loslaten van het idee dat mensen van nature vijanden van elkaar zijn. De belangen van rationele mensen botsen niet, dus ik ben het niet eens met Nietzsche dat de Übermensch tegenover inferieure mensen komt te staan”. Haar hele leven lang heeft Ayn Rand het uitgangspunt van wat zij noemde het ‘welwillende universum’ volgehouden – de overtuiging dat we leven in een wereld waarin de mens kan slagen en zijn waarden kan bereiken, en waar het kwaad uiteindelijk impotent is.

Voor wat betreft de implicatie van geweldloosheid zegt Rand: “Als je weet dat het goede objectief is – dat wil zeggen bepaald door de aard van de werkelijkheid, pas aan het licht tredend via de geest van de mens –, dan weet je dat een poging om het goede te bereiken door fysieke kracht een monsterlijke tegenstrijdigheid zou inhouden”. De eerste regel van rationaliteit is dat, als je je leven waardeert en gelooft dat je het bezit, je hetzelfde recht in anderen moet erkennen. Een rationeel mens gaat met andere mensen om op grond van gelijkheid, en dan voegt ze daaraan toe: “via handel”.

Het beroep op de rede bezorgt de mens geen onfeilbaarheid, het goede is altijd gradueel. Maar wat je wel kunt zeggen: “Als je weet dat een persoon moreel is, kun je verwachten dat zijn acties beter zijn dan die van een irrationele persoon. Hij zal zijn fouten corrigeren”.

Rand over kapitalisme

Tot nu toe zagen we dat voor Rand de kernwaarden zijn: rationaliteit, individualiteit en vrijheid voor het individu. Die waarden moeten in een deugdelijk maatschappelijk systeem  geborgd zijn en volgens Rand kan dat alleen het laissez-faire kapitalisme zijn. Dat is “het enige systeem waarin de mens goed kan leven. Ik verdedig het kapitalisme omdat ik een verdediger van het individualisme ben; ik verdedig het individualisme omdat ik de rede verdedig”.

Wat kapitalisme niet is

Er zijn vele verdedigers van het kapitalistische systeem, maar met een aantal daarvan wil Rand beslist niet geïdentificeerd worden.

Zij is bijvoorbeeld geen aanhanger van Adam Smiths filosofie uit de 18e eeuw, over de markt als de onzichtbare hand die alle egoïstische motieven van de deelnemers omzet in een bloeiende economie die voor allen goed is. Rand zegt daarover: “Ik geloof niet in onzichtbare handen die mensen naar altruïsme leiden wanneer ze hun privébelangen nastreven. Ik verwerp altruïsme, openbare dienstverlening en het algemeen belang als de morele rechtvaardiging van vrij ondernemerschap”.

Waar ze al helemaal tegen is zijn vormen van gemengde economie, waarin de scherpe kanten van het kapitalisme worden verzacht door sociale programma’s, zoals bijvoorbeeld ten tijde van Roosevelts New Deal. Opmerkelijk genoeg is ze ook tegen anti-kartelwetgeving, waarvan je toch kunt zeggen dat die bij het hardcore kapitalisme hoort. Maar haar weerzin tegen inmenging door de staat is sterker.

Veel van haar ideeën lopen parallel aan die van de econoom Milton Friedman, maar toch bewaart ze ook ten aanzien van hem de nodige afstand. In haar Vragen en antwoorden noemt ze hem “a miserable eclectic. He’s an enemy of Objectivism, and his objection is that I bring morality into economics, which he thinks should be amoral”.

Wat kapitalisme wel is

Rands definitie van kapitalisme luidt als volgt: “Kapitalisme is een sociaal systeem gebaseerd op de erkenning van individuele rechten, inclusief eigendomsrechten, waarbij alle eigendommen in particulier bezit zijn. In dat systeem wordt de economische waarde van het werk van een mens bepaald op de vrije markt, door één leidend principe: de vrijwillige instemming van hen die bereid zijn met hem hun productie te verhandelen. Dit is de morele betekenis van het principe van vraag en aanbod”. Die morele betekenis is gestoeld op de mogelijkheid tot overleving die het systeem biedt aan de mens, en die geeft het systeem een objectieve waarde. Geweld en slavernij hebben daarin geen plaats.

De individuele rechten die centraal staan worden geformuleerd op basis van de rede en vervolgens is het de taak van een nachtwakersstaat om deze rechten te verdedigen.

Het type mens wat daarbij hoort is de Producer: de mens die produceert. Die ontstond, in de twee genoemde varianten van de professionele zakenman en de professionele intellectueel, als product van het kapitalisme.

Het Amerikaanse kapitalisme

De eerste samenleving geleid door Producers – dat wil zeggen de authentieke individuen met de juiste moraal en zonder morele code van zelfopoffering – is de VS. Echte Producers streven naar onversneden, totaal ongereguleerd laissez-faire kapitalisme, en Amerika is daar het verst in gekomen. Dat is te danken aan de meest vrijheidslievende grondwet ter wereld, tot stand gekomen op basis van de revolutie van 1776. Die heeft de 19e-eeuwse bloeitijd van het kapitalisme mogelijk gemaakt. Maar de Grondwet bevat ook tegenstrijdigheden en zwakke plekken die het kapitalisme hinderen, en dat heeft, vanaf het begin van de 20e eeuw een neergaande beweging in Amerika veroorzaakt.

Rand: “Het collectivistische element in de Amerikaanse samenleving en de tegenstrijdigheden in de Grondwet stelde de regering in staat haar macht te vergroten. Men dwong mensen lid te worden van vakbonden en men ging de zwakken ondersteunen. Het cruciale keerpunt in de neergang van de Amerikaanse economie was het aannemen van antitrustwetten”.

Daardoor zitten in haar tijd de Producers in de verdediging, dat zagen we al in het verhaal over de Attila’s en de Toverdokters. Rand heeft, zoals gezegd, haar hoop gevestigd op de intellectuelen, maar ze is ook erg in hen teleurgesteld. “De intellectuelen zijn suffiger dan ik dacht. Ze hebben het kapitalisme nog niet ontdekt, en zonder intellectueel leiderschap zijn de mensen hulpeloos. Je kunt kwaad en irrationaliteit beter serieus nemen.”

Samenvattend

Samenvattend kun je zeggen dat Rands gedachtegoed vooral activistisch is. Er is werk aan de winkel, het zuivere, ongereguleerde kapitalisme moet weer vrij baan krijgen in Amerika, want dat is het meest morele en rationele systeem dat er bestaat.

Daarvoor moet het volgende gebeuren:
•    De steeds opnieuw oprukkende Attila’s moeten teruggedrongen worden, er bestaat geen recht om als eerste geweld te gebruiken tegen een ander.
•    De steeds opnieuw manipulerende Toverdokters moeten kort gehouden worden, mensen moeten leren om onderscheid te maken tussen denken en voelen.
•    De Producers – de Atlassen die denken en werken en intellectuele en materiële waarde produceren – moeten terug in positie gebracht worden. Daartoe is het nodig dat de intellectuelen en de zakenmannen elkaar weer vinden via besef van de geestrijke kracht van het kapitalisme.

Kritische kanttekeningen bij Rands gedachtegoed

Het zal niet verbazen dat Rands verdediging van egoïsme en onversneden kapitalisme veel oppositie hebben uitgelokt, bij anderen en bij mezelf. Op vijf kanttekeningen wil ik nader ingaan, namelijk Rands hang naar houvast, haar gelijkstelling van moraliteit en rationaliteit, haar blinde vlek voor (met name economisch) geweld, haar ideaal van ultieme zuiverheid, en de tegenspraak met zichzelf waarin ze soms terechtkomt.

Rands hang naar houvast

Bij de bespreking van Rands opvatting van waarheid heb ik erop gewezen dat veel van haar uitgangspunten berusten op aannames. Dat is op zichzelf niet bijzonder, iedere filosofie vertrekt vanuit aannames, en Rand heeft geen ongelijk als ze zegt “Axioma’s zijn de fundamentele uitgangspunten van iedere filosofie”.

Maar daar is een kanttekening bij te plaatsen en die gaat over het karakter van die aannames bij haar en haar omgang ermee. Wat in het oog springt – in zowel haar fictie als haar filosofie – is het houvast dat ze zoekt in volstrekt heldere eenduidigheid, en dus haar afwijzing van meerduidigheid. Of het nu gaat om de werkelijkheid of de kenbaarheid van de werkelijkheid of over ‘het goede’: het bestaan van ambivalentie en dilemma’s in de menselijke situatie kan niet worden toegestaan. Alles is objectief – in de betekenis van berustend op een algemeen geldige, eenduidige werkelijkheid – te krijgen en te maken, en daar moet ook naar gestreefd worden. Vandaar dat dat woord vaak terugkomt en dat ze haar filosofie ‘Objectivisme’ gedoopt heeft.

Zo doende kan ze uitkomen bij bijvoorbeeld ‘een objectieve definitie van schoonheid’ of bij een pleidooi voor het vasthouden aan de gouden standaard omdat goud een objectieve materiële waarde heeft. Ze heeft er moeite mee om liefde en seks een plaats te geven in haar systeem. Rationaliteit is voor haar eveneens eenduidig en objectief, het denkbeeld dat meerdere rationaliteiten naast elkaar zouden kunnen bestaan is haar een gruwel. “Als het Objectivisme voor één persoon waar is, dan is het waar voor een miljoen personen”. En het alternatief voor die ene rationaliteit kan, in de woorden van Peikoff, niets anders zijn dan  mysticisme of scepticisme.

De noodzaak van onwrikbaar, objectief houvast op alle terreinen verwoordt ze onder meer als volgt: “De mens kan niet goed leven met besluiteloosheid. Hij moet beslissen wat zijn waarden zijn en waarom, en vervolgens welk doel hij wil nastreven”. Welnu, dat heeft ze zelf op grote schaal gedaan, en de aannames die daaruit voortvloeien strooit ze met een taaie vasthoudendheid in al haar werken rond: ‘Tegenspraken bestaan niet’; ‘Alles is wat het is’; ‘Ons kenvermogen heeft directe toegang tot de werkelijkheid’; ‘Altruïsme is het grootste kwaad’. Ondertussen schuift ze andere meningen zonder enig probleem van tafel, met of zonder onderbouwende argumentatie. Daar maak ik bezwaar tegen.

Mijn kanttekening sluit aan bij die van Harvard professor Ben Golub die vaststelt dat er in de samenleving over veel van de kwesties die Rand aansnijdt intensief gedebatteerd wordt. Mensen nemen in dat debat verschillende, vaak politiek gekleurde posities in, en kennen dat debat op zichzelf waarde toe. Dat kun je niet zomaar door voortijdige aannames beëindigen.

De gelijkstelling van rationeel en moreel

Zoals we zagen zoekt Rand dat houvast ook nadrukkelijk in morele zaken, en dat voltrekt zich door haar gelijkstelling van moreel en rationeel. Ben Golub plaatst hier de kanttekening dat er daardoor niet meer open gesproken kan worden over wat moraal inhoudt.

Dat bezwaar verwoordt hij als volgt: rationaliteit wordt door Rand zo gedefinieerd dat die per definitie het eigenbelang voorop stelt, dus rationaliteit is moreel al op een bepaalde manier geladen. Als ze vervolgens de moraal behandelt en stelt dat die redelijk moet zijn, dan moet dat dus wel de moraal van het eigenbelang zijn.

En dan voegt hij daaraan toe: “Meer in het algemeen hebben veel van Rands morele argumenten deze smaak: ze claimen op logische manier af te leiden dat een rationeel wezen zich op een bepaalde manier moet gedragen om een goed leven te hebben, maar alle conclusies over moraliteit worden binnengesmokkeld via een moreel geladen definitie van rationaliteit, of van de menselijke natuur.” 

Andere commentatoren stemmen in met dit bezwaar van Ben Golub. Volgens hen ontleent Rand, overigens net als Aristoteles, conclusies op het morele vlak aan de feitelijke stand van de menselijke aard en rationaliteit. En net zoals Aristoteles daar niet meer mee wegkomt, komt Rand wat hen betreft daar niet mee weg.

Blinde vlek voor economisch geweld

Als je goed nadenkt, zegt Rand, zie je in dat “als mensen handelen volgens de moraliteit van eigenbelang, hun belangen niet botsen”. Economische macht hanteert geen geweld in de omgang met mensen, dat doen alleen politieke, militaire en juridische macht. Het geld dient onderlinge relaties te regelen, en geld doet dat geweldloos. Het kapitalisme laat eenieder vrij om het werk te kiezen dat hij leuk vindt, zich daarin te specialiseren en zijn product te verhandelen in ruil voor de producten van anderen.

Mijn kanttekening hier is: het is mooi dat Rand tegen geweld is, en dat meent ze ook wel want dat herhaalt ze op veel plaatsen. Maar dat zij niet inziet dat economische macht en geld ook dwang kunnen uitoefenen vind ik stuitend naïef. Alsof uitbuiting vanuit economische machtsposities niet aan de orde van de dag is.

Die naïviteit deelt Rand met meer neoliberalen, zegt filosoof Frank Ankersmit. Hij merkt op dat het neoliberalisme “de weinig plausibele metafysica aanhangt van de intrinsieke harmonie van alle (private) eigenbelangen op de vrije markt”. En Hans Achterhuis voegt daaraan toe dat die utopie van harmonie precies de kern is “van de nieuwe ideale maatschappij die Ayn Rand in Atlas Shrugged beschreef en waarin centrale bankier Alan Greenspan geloofde totdat hij door de kredietcrisis uit de droom werd wakker geschud.

Ideaal van ultieme zuiverheid

In het verlengde van die naïviteit ligt een ideaal van ultieme zuiverheid. Het gaat Rand om honderd procent authenticiteit en zuiver gebruik van de ratio.

De toewijding van een mens aan zijn authenticiteit doet Rand grijpen naar het woord  ‘heilige’, maar dan in zijn seculiere betekenis van “een persoon met een perfect moreel karakter – een morele held – want dat is wat het Objectivisme van zijn adepten verlangt. Ik wil niets anders dan heiligen, in morele zin. Dit staat open voor een ieder volgens zijn vermogen”.

Sommige commentatoren doen hun best om dat enigszins positief te waarderen. Chandran Kukathas bijvoorbeeld noemt The Fountainhead “een intens moreel werk, gericht op integriteit, die voor Rand de wortel was van het idee van vrijheid. Ondanks haar aanval op altruïsme en nadruk op de deugd van egoïsme, waren haar echte zorgen de verdediging van de waarde van integriteit (tot het punt van zelfopoffering) ten overstaan van kwaad en morele wanhoop”.

Zelf lukt me die waardering niet zo. Ik maak bezwaar tegen de schaduwzijde die bij elke nadruk op zuiverheid al gauw tevoorschijn komt: het onvermogen om de niet-zuivere, smoezelige aspecten van de werkelijkheid te accepteren. Filosoof René ten Bos noemt dat het  kernprobleem “van de schone ziel, namelijk dat die ervan uitgaat dat leven zonder conflicten mogelijk is, natuurlijk wel op voorwaarde dat iedereen zo leeft als jij”. Vooral maak ik bezwaar tegen de strategieën om de onbereikbaarheid van de utopische zuiverheid te compenseren. Ik noem drie van die strategieën, en Rand vertoont ze alle drie.

De eerste strategie is om dat deel van de werkelijkheid dat moeilijk inpasbaar is in het ideaal buiten te sluiten. In de redeneringen van het Objectivisme betekent dat steevast dat bepaalde groepen mensen worden afgeserveerd. In de woorden van Achterhuis: als mensen niet voldoende rendabel zijn voor de markt, “dan zijn ze gedwongen om aan de zelfkant van de samenleving van de hand in de tand te leven” en Rand zit daar niet mee.

Rand zegt bijvoorbeeld: “Als er hulpeloze mensen zijn, waarom zouden we dan in hen geïnteresseerd zijn? We moeten geïnteresseerd zijn in de getalenteerde, intelligente, hardwerkende, ambitieuze mensen die hun eigen gewicht willen dragen en iets van zichzelf willen maken. Dat is de overgrote meerderheid van de Amerikanen”.

En omdat de Indianen, toch de oorspronkelijke bewoners van Amerika, veraf stonden van alles wat markt is, hadden ze geen idee van eigendom of eigendomsrechten en daarom “hadden de Indianen geen rechten op het land, en was er geen reden voor iemand om hen die rechten te verlenen”. Wat hier gebeurt is pure dehumanisering.

De tweede strategie is om te stellen dat de utopische idealen van zuiverheid niet verkeerd zijn, maar dat ze niet goed in de praktijk gebracht zijn. Die reactie zien we optreden naar aanleiding van de kredietcrisis en het neoliberale beleid van Rands adept Greenspan, dat daar mede debet aan was. Volgens overtuigde objectivisten valt Rand in dezen niets te verwijten omdat Greenspan juist te ver van de zuivere leer was afgedwaald: het idee van een centrale bank was Rand een gruwel, en juist daar hield Greenspan zich mee bezig.

De derde strategie is om in de eigen kring van volgelingen de zuiverheid strikt te bewaken via allerlei formele en informele protocollen die zwaar leunen op sociale dwang. Zo was het In de Objectivistische Kring rond Rand de gewoonte om nieuwe partners eerst aan haar voor te stellen. Critici, waaronder afvallige adepten, beschreven de cultuur van die kring als sekte-achtig, met bijbehorende  kledij en intellectuele conformiteit en buitensporige eerbied voor Rand.

Interne tegenspraken

Je hoeft niet het leerstuk van de volkomen tegenspraakloosheid à la Rand aan te hangen om je toch te storen aan bepaalde inconsequenties in een vertoog. Ik stoor me aan de volgende inconsequenties bij Rand: haar afwijzing van iedere collectiviteit versus haar utopische (groeps)ideaal, haar afwijzing van geweld versus het gebruik ervan voor vestiging van de utopie, en haar opvattingen over liefde en seksualiteit.


Samenleving bestaat niet, toch maakt ze zich daar druk over

Zoals we zagen gelooft Rand niet in het bestaan van zoiets als een samenleving. En ook niet van een natie: “there is no such thing as a nation; it is merely a group of individuals”.

Toch, zegt commentator Achterhuis, als Rand haar ideaalbeeld schetst, ontkomt ze er niet aan om een geheel van maatschappelijke voorwaarden – eigendomsverhoudingen, wetgeving – te ontwerpen. Zodoende wordt Atlantis in Atlas Shrugged getekend als een utopische samenleving. Als dat niet zo zou zijn, dan zou het verhaal van de kapitalisten in dat boek slechts een herhaling op het economische vlak zijn geweest van de worstelingen van het sterke en vrije individu uit The Fountainhead. Maar zo is het niet.

Bovendien, zo blijkt uit al haar werk maar nog het meest uit haar boekje met Vragen en antwoorden, Rand heeft een woord voor de wereld, en juist met name de Amerikaanse wereld. Als zij zich zorgen maakt dan gaat het vaak om de inrichting en het verval van de Amerikaanse samenleving en over de houding van de Amerikaanse politici. Ze spreekt beslist niet alleen maar als geïsoleerd individu tot andere individuen. Ze is ook geen anarchist.

Deze inconsistentie maakt, aldus Kukathas, dat Rands politieke theorie weinig overtuigend is. “De niet aflatende vijandigheid tegenover de staat en belastingheffing is inconsistent met haar afwijzing van het anarchisme, en haar pogingen om de moeilijkheid op te lossen zijn ondoordacht en niet-systematisch.”

Tegen geweld maar wel voor uitsluiting en forceren van de utopie

Op veel plekken in haar werk keert Rand zich tegen het gebruik van geweld, in ieder geval tegen het als eerste gebruiken van fysiek geweld. Maar, zegt Hans Achterhuis, de utopie die zij voorstaat kan alleen via gewelddadige destructie van de oude samenleving tot stand worden gebracht. Dat leidt tot verschillende grote rampen die de nodige slachtoffers vragen.

Dat blijkt uit haar beschrijvingen in Atlas Shrugged. Aan het eind van het boek wordt duidelijk dat het niet gaat om kleine hervormingen maar om een totale verandering van alle premissen waarop tot dan toe het menselijk samenleven berustte. De utopie moet uiteindelijk met geweld geforceerd worden. Bovendien, zo zagen we al, gaat Rand makkelijk over tot het buitensluiten van haar onwelgevallige groepen. Ook dat is geweld.

Liefde en seksualiteit

Tenslotte weet Rand niet goed raad met liefde en seksualiteit. Het liefste ziet ze die ook plaatsvinden op basis van eerlijke en gelijkwaardige – dus objectieve – uitwisseling  van diensten en wederdiensten. Ze zegt: “Proper romantic love is a response to values, and must be earned by means of your virtues”. Jaloezie en claimgedrag hebben geen plaats in die liefdesopvatting, maar zelf kon ze dat gedrag wel degelijk vertonen in haar relaties.

Achterhuis zegt daarover: “Het grote probleem voor Rand was hoe zij liefde en seksualiteit moest begrijpen vanuit haar mensvisie die uitging van absolute autonomie en onafhankelijkheid. Kon je toegeven dat je hier toch een ander nodig had, dat je uit liefde voor een ander iets deed?”

Relevantie van Rands gedachtegoed voor management en organisatie

Strikt genomen moet je zeggen dat Rands gedachtegoed voor het denken over management en organisatie eigenlijk niet relevant is. Dat kan ook bijna niet anders omdat het in de organisatiekunde veel gaat over manieren van samenwerken, teamwork en coördinatie. Terwijl Rand niet geïnteresseerd is in dat soort werkverbanden, omdat zij het individu en diens optreden tot enig uitgangspunt maakt van haar beschouwingen en bij grotere verbanden alleen de staat voor ogen heeft.

Vanuit een iets breder perspectief bezien heeft Rands invloed wel degelijk doorgewerkt in praktijken van management en organisatie. Je kunt gerust stellen dat verschillende opvattingen van kapitalisme eigen benaderingen met zich meebrengen als het gaat om de omgang met medewerkers en de wijze van sturing in organisaties. Het Rijnlands kapitalisme bijvoorbeeld hecht veel waarde aan inbreng van de werkvloer in productieprocessen, terwijl het Angelsaksische kapitalisme er niet mee zit als er strak top down gestuurd wordt.

En juist op dat meer kapitalistisch-ideologische vlak is in ieder geval in Amerika de invloed van Rand groot geweest, en dus ook de indirecte doorwerking ervan in organisatiekundige opvattingen. Een tijdlang, en in ieder geval tot in de jaren tachtig, kon je er als intellectueel mee wegkomen om te geloven in het ideaal van de perfect vrije markt. Het zou de betrouwbaarste methode zijn om de welvaart te doen toenemen. Aanhangers van die opvatting behoorden tot de Nobelprijswinnaars, dus die was breed geaccepteerd.

Het geniepige van die ideologie was dat die zich – nu even afgezien van Rand trouwens – wist voor te doen als niet-ideologisch. Communisme en socialisme golden als ideologieën, terwijl het kapitalisme zichzelf grotendeels als een neutraal natuurverschijnsel wist te presenteren: realistisch, pragmatisch, onontkoombaar. Het utopische en ideologische karakter kon zo lange tijd onzichtbaar blijven. Privatisering en schaalvergroting waren gewoon logisch. De filosoof Zizek zegt daarover: “Bij het kapitalisme lijkt het vooral om een objectief proces te gaan, dat niemand heeft bedacht en uitgevoerd”.  Er is simpelweg geen alternatief, en de val van de Muur in 1989 leek dat alleen maar te bevestigen.

Vandaag de dag ligt dat anders. Er is, juist ook vanuit de wetenschap, zoveel kritiek op opvattingen van de markt als een abstract speelveld waar vraag en aanbod elkaar in alle vrijheid ontmoeten, dat die bijna de kleur krijgen van starre dogmatiek. Dat komt niet alleen door de financiële crisis van 2007, die voor een groot deel geweten wordt aan die opvattingen. Dat komt vooral ook door historisch en sociologisch onderzoek die het abstracte karakter van die opvattingen ontmaskeren als wereldvreemd en illusoir. Dat onderzoek concludeert dat er helemaal geen abstracte ‘vrije’ markten bestaan, bevolkt door rationeel handelende personen die opereren als pure individualisten en beschikken over perfecte informatie.

De historicus Van Bavel stelt dat elke markt is ingebed in de samenleving, en daarbij zijn altijd regels en sociale verhoudingen in het geding, die ongelijk kunnen zijn. Die inbedding in de historische werkelijkheid impliceert dat er toenemende belangstelling is voor problematische aspecten van het marktverkeer zoals machtsverhoudingen, ongelijke toegang van marktdeelnemers tot informatie of ethisch laakbaar gedrag, en voor mogelijke negatieve bijeffecten van de markt.

In het licht van deze empirische studies wordt het toch al dogmatische beeld van Rand nog schriller. We mogen hopen dat deze groeiende aandacht voor de economische werkelijkheid met zijn feitelijke machtsverhoudingen en gedragingen ook de wijdverspreide straffe en zogenaamd ‘vanzelfsprekend logische’ Angelsaksische organisatiekundige opvattingen kan helpen bijstellen.

Onveilig bij

Er zijn, bij het lezen van Rand, allerlei momenten dat ik denk: oef, wat een snoeiharde dame. En dat is niet bepaald een veilig gevoel.

Het is wel belangrijk om vast te stellen – zoals we tijdens de hele reeks van in Werk en Reflectie behandelde filosofen gedaan hebben – dat andere filosofen dat gevoel van onveiligheid ook kunnen oproepen. In die zin is Rand voor mij niet heel uitzonderlijk ten opzichte van veel andere denkers, al dan niet met een eerbiedwaardige status in het Westen. Denk aan Descartes, met zijn nadruk op zekerheid via het ego, en Sartre die de vrijheid van het ego boven alles stelt. Je kunt hooguit stellen dat Rand de ultieme consequentie heeft getrokken uit veel geaccepteerd Westers denken, zoals dat van Descartes en Sartre.

Een patroon dat ik kan aanwijzen in de momenten van onveiligheid bij Rand is dat ze allemaal teruggaan op haar nadruk op eenduidigheid en tegenspraakloosheid. In haar vragen en antwoorden stelt ze op een gegeven moment: “Contradictions do not exist. So what happens in a mind holding a contradiction? Mental deterioration”. Die radicale blikvernauwing vind ik terug in bijvoorbeeld haar onvermogen om altruïsme naast egoïsme te denken, of kapitalisme naast overheidsingrijpen, of de vermenging van het mannelijke met het vrouwelijke.

Misschien zou ik ook wel willen dat de werkelijkheid minder paradoxaal en eenduidiger was, maar gegeven de meerduidige werkelijkheid zoals die is, vind ik denkers die dat serieus nemen geloofwaardiger, dus veiliger.

Rand naast Levinas

Zoals bijvoorbeeld Levinas. Wat mij altijd bijzonder aangesproken heeft in Levinas (en wat helaas afwezig is in de late Levinas) is juist de delicate naast-elkaar-stelling van egoïsme en altruïsme.

Ik vond het destijds een verademing om bij Levinas een legitieme plaats tegen te komen voor het ego. In veel traditionele Christelijke en kantiaanse moraalfilosofie komt het ego er bekaaid vanaf, en ligt de nadruk op plichtsbesef. Eerlijk is eerlijk, voor zover Rand tekeer gaat tegen de uitwassen van die moraalfilosofie – met de mens als ‘sacrificial animal’, voorbestemd tot zelfopoffering voor anderen en alle hypocrisie die daarbij hoort – kan ik met haar meevoelen in haar afkeer.

Tegelijkertijd, met al zijn aandacht voor het ego, staat Levinas vooral bekend als ‘de filosoof van de ander’. Het zal duidelijk zijn dat die gerichtheid van Levinas op de ander niet die van het altruïsme kan zijn waar Rand zo op afgeeft, want die heeft een probleem met het ego, terwijl Levinas wel raad weet met het ego.

De plaats van de ander bij Levinas heeft een eigen kleur. Het is die van de verrassing die inbreekt in het regime van het ego, maar altijd tijdelijk, zodat daarna het ego weer de overhand heeft. Waarna de ander weer inbreekt, enzovoorts, zodat er een voortdurende wisselwerking is en afwisselende dominantie van het ik en de ander. Het gaat hier om ongerijmdheid en meerduidigheid bij uitstek, een situatie dus die niet meer volledig met de rede is te managen.

Voor Rand zou dat laatste al direct reden zijn om Levinas af te serveren: “Op het moment dat je tot de conclusie komt dat iemand een mysticus is (dat wil zeggen dat een deel van zijn filosofie volgens zijn eigen verklaring niet aan rede onderhevig is of voorbij rede is), heeft hij je de moeite bespaard om nog een seconde langer naar hem te luisteren”.

Voor mij is die meerduidigheid juist een blijk van een meer adequate werkelijkheidsopvatting.