Inleiding
                Het was niet mijn idee om Ayn Rand te bespreken in de
                  serie Werk en Reflectie. Ik kende haar niet goed, maar
                  ik wist wel dat zij synoniem was met een bruut soort
                  turbo-kapitalisme, ze wordt ook wel de oermoeder van
                  het neoliberalisme genoemd. En daar word ik niet
                  bepaald warm van, en dus ook niet van bestudering van
                  de ideoloog van dat ultra-kapitalistische
                  gedachtegoed, en daarom was ik geneigd haar links (of
                  rechts) te laten liggen.
                Maar dat is natuurlijk kortzichtig. Als het
                  neoliberalisme zo’n krachtige ideologie is dat het al
                  decennia het Westen in de greep heeft, dan kun je het
                  niet negeren. Dan zul je de uitgangspunten en
                  standpunten ervan moeten bestuderen, al is het maar om
                  er de confrontatie mee te kunnen aangaan. En als Ayn
                  Rand een van de vaandeldragers is van het
                  neoliberalisme, en bovendien in Amerika zeer
                  invloedrijk binnen grote delen van de bevolking, dan
                  is het goed om je in haar gedachtegoed te verdiepen.
                Dat is niet altijd een straf geweest (soms wel),
                  zeker niet waar zij haar gedachtegoed in romans heeft
                  vastgelegd. Die dragen sporen van haar ideologische
                  zendingsdrang, maar dankzij Rands onmiskenbare
                  narratieve talent zijn ze redelijk in staat om mijn
                  aandacht vast te houden. Omdat haar grote invloed in
                  Amerika ook voor een groot deel via haar romans is tot
                  stand gekomen, kies ik ervoor om te starten met een
                  beknopte weergave door Hans Achterhuis van de roman
                  waarin haar neoliberale utopie het meest expliciet
                  wordt uitgedragen: Atlas Shrugged.
                  
                
                Hans
                  Achterhuis over Atlas Shrugged
                
                  “In de geschiedenis tot op heden werd de last van
                    het overleven van de mensheid altijd gedragen door
                    ‘Atlassen’, dat wil zeggen vrije, geniale
                    producenten. Zij zorgden ervoor dat er voedsel voor
                    iedereen was, zij leerden hun medemensen de natuur
                    rationeel te bestuderen en technieken te ontwikkelen
                    om haar te onderwerpen. Zij maakten kortom het leven
                    steeds beter. Door de invloed van mystici, priesters
                    en filosofen (zie Kant) waren deze creatieve
                    eenlingen er echter ook van overtuigd geraakt dat
                    het hun taak en plicht was om zichzelf grotendeels
                    weg te cijferen voor hun medemensen waarvan de
                    behoeften centraal zouden staan. 
                  In het onbestemde tijdperk dat Ayn Rand in haar
                    roman beschrijft en dat niet zover in de toekomst
                    lijkt te liggen, heeft men eindelijk het idee van
                    collectief altruïsme grotendeel aanvaard. Buiten
                    Amerika, in het oude Europa, gelooft men al helemaal
                    niet meer in de productie voor de vrije markt. Er
                    zijn overal volksrepublieken ontstaan waarin de
                    productiemiddelen zijn genationaliseerd. Dat leidt
                    tot rampen en ellende. Als de enige in de wereld
                    overgebleven kapitalistische staat moet Amerika de
                    Europeanen ondersteunen en voeden.
                  Maar ook dit laatste bastion van de vrije markt
                    gaat om twee redenen ten onder. In de eerste plaats
                    gaat de regering in Washington vanuit haar
                    socialistische aspiraties steeds zwaarder drukken op
                    de economie. Die wordt gereguleerd waarbij de
                    vakbonden een grote vinger in de pap krijgen, er
                    worden steeds hogere belastingen geheven en
                    kartelvorming (waar Rand een fervent voorstandster
                    van was) wordt verboden. Er wordt steeds meer im de
                    vrije economie ingegrepen, waardoor de productie
                    zienderogen daalt.
                  De ondergang van de vrije markt gebeurt in de
                    tweede plaats doordat steeds meer topindustriëlen op
                    mysterieuze wijze verdwijnen. Bij hun verdwijning
                    worden vaak hun eigendommen, de productiemiddelen,
                    vernietigd. Oliebronnen worden in brand gestoken,
                    fabrieken gesaboteerd. En alsof dat al niet erg
                    genoeg is: elke keer dat een grootkapitalist
                    verdwijnt zonder al te veel directe schade achter te
                    laten, blijkt niemand in staat zijn bedrijf voort te
                    zetten. Iedere opvolger die het bedrijf overneemt,
                    inclusief de door de staat aangestelde managers,
                    faalt hopeloos.
                  Het gevolg is dat de economie instort en de
                    samenleving terugvalt naar barbaarse tijden van
                    honger en armoede. Er is geen verwarming meer, de
                    treinen begeven het, voedseltransporten uit het
                    westen bereiken New York en de andere grote steden
                    in het oosten niet meer. Ayn Rand beschrijft de
                    ondergang van Amerika als een klassieke dystopie.
                    Utopische uitspraken van Marx kleuren de
                    beschrijving die laat zien hoe de klassieke
                    communistische utopie in de harde economische
                    werkelijkheid zich als een dystopie ontpopt.
                  Tezelfdertijd wordt in het geheim in een vallei in
                    de woeste bergen van Colorado een nieuwe
                    maatschappij voorbereid die de utopie van de
                    hebzucht (greed) zal zijn. Hier zijn de
                    superindustriëlen, de topbankiers en de rechter die
                    het eigendomsrecht op absolute wijze wilde
                    handhaven, naartoe verhuisd. Deze vallei is, zoals
                    ze zelf zeggen, hun Atlantis. In de wereld
                    daarbuiten ‘zijn deze Atlassen in staking gegaan’ en
                    zo bereiken ze wat stakende arbeiders nooit is
                    gelukt: heel het maatschappelijk raderwerk staat
                    echt stil als de kapitalistenhand het wil.
                  In hun eigen Atlantis leven ondertussen de bewoners
                    hun vrijemarktkapitalisme volledig uit. Iedereen
                    produceert, concurreert en handelt met elkaar. Niets
                    wordt uit betrokkenheid of vriendschap geschonken,
                    alles moet door eigen arbeid worden verdiend. De
                    superkapitalisten in Atlantis laten zelfs niet na
                    elkaar te vertellen hoe graag ze de ander
                    beconcurreren en het vel over de oren halen. Dit is
                    alleen maar goed voor de productie en welvaart die
                    op deze wijze snel groeien.
                  Wanneer de maatschappelijke ineenstorting van de
                    buitenwereld ten slotte onontkoombaar is en de New
                    Yorkers in een wanhopige uittocht hun stad en staat
                    proberen te verlaten, is het moment aangebroken dat
                    de bewoners van Atlantis de wereld kunnen gaan
                    redden. John Galt, hun leider, die er hard aan
                    meegewerkt heeft om de oude wereld te vernietigen,
                    spreekt het aan het slot van de roman uit:
                  ‘De weg is nu vrijgemaakt. We gaan terug naar de
                    wereld.’ Hij hief zijn hand omhoog en boven de lege,
                    verwoeste aarde maakte hij in de lucht het teken van
                    de dollar.”
                
                Na deze verhalende inleiding in het denken van Ayn
                  Rand volgt nu een meer filosofisch getint overzicht
                  van haar gedachtegoed, gevolgd door de kanttekeningen
                  die daarbij te plaatsen zijn.
                  
                
                Ayn
                  Rands gedachtegoed
                Ayn Rand zag zichzelf, behalve als romanschrijver,
                  als moraalfilosoof. Dat betekende voor haar allereerst
                  dat ze een deugdelijke filosofische basis zocht,
                  inclusief opvattingen over kenleer en waarheid.
                  Daarvoor moest er flink gekapt worden in het
                  kreupelhout van de westerse filosofie, waarin volgens
                  haar slechts drie bomen overeind konden blijven:
                  Aristoteles, Aquinas en de derde A: Ayn Rand zelf. 
                Als zij vervolgens op basis van die grondslag gaat
                  filosoferen is de ethiek haar favoriete terrein, ze
                  noemt zichzelf dan ook ‘moralist’. De ethiek van de
                  zelfzuchtigheid die ze opstelt leidt haar op het
                  sociaal-maatschappelijke vlak vanzelf naar een
                  verdediging van het onversneden kapitalisme. 
                In lijn met die inhouden van haar gedachtegoed komen
                  onderstaand achtereenvolgens aan de orde Rands
                  opvatting van waarheid, haar opvattingen over ‘het
                  goede’ en haar promotie van het kapitalisme.
                  
                
                Rands
                  opvatting van waarheid
                Rand vat haar benadering van de filosofie samen onder de
                naam 
‘Objectivisme
’. Die naam
                impliceert dat er wat haar betreft de nodige stevigheid
                te vinden is voor de mens die in de wereld naar kennis
                zoekt. Die vindt zij in de uitgangspunten voor haar
                benadering van de werkelijkheid en in het vermogen van
                de rede, dus daar gaan we het over hebben. Om het
                Objectivisme goed te laten uitkomen besteedt Rand ook
                aandacht aan de wijze van omgang met waarheid die
                precies het tegendeel is van haar Objectivisme – die van
                wat zij noemt ‘de Attila’s en de Toverdokters’ – en
                daarover gaat de derde paragraaf. 
                
                
Uitgangspunten voor benadering van de
                    werkelijkheid
                Om Ayn Rands redeneringen te kunnen volgen is het van
                belang om haar uitgangspunten te kennen. En voor het
                soepel laten functioneren van die uitgangspunten in haar
                redeneringen is het van belang om te beseffen dat de
                meeste van die uitgangspunten simpelweg aannames zijn.
                Als je dat beseft hoef je je energie daarna, bij
                behandeling van de daaruit volgende redeneringen, niet
                te verspillen aan die uitgangspunten. 
                Om die reden geef ik onderstaand een aantal van haar
                uitgangspunten weer, en laat ik ieder uitgangspunt
                vergezeld gaan van mogelijke tegenovergestelde
                uitgangspunten. Daardoor kan duidelijker het
                aanname-karakter van die uitgangspunten zichtbaar
                worden: je kunt kiezen uit meerdere posities voor je
                uitgangspunten en Rand doet dat, zonder dat die
                fundamentele keuzes per se beredeneerd zijn. Of in haar
                woorden: “The universe does not need an explanation;
                ‘everything that exists’ requires no explanation”.
                
                
                
De werkelijkheid bestaat
                    onafhankelijk van individuen
                Dit uitgangspunt klinkt niet ingewikkeld, ook al
                  omdat ons gezond verstand op die manier omgaat met
                  dingen in de wereld. Die zijn er gewoon, los van de
                  vraag of wij er zelf zijn. Dat het toch om een aanname
                  gaat kan blijken uit het feit dat andere
                  denkstromingen een ander uitgangspunt hanteren.
                  Namelijk dat, wat wij werkelijkheid noemen, datgene is
                  wat mensen in hun bewustzijn construeren. Dan ben je
                  dus helemaal niet zeker van een onafhankelijk
                  bestaande werkelijkheid. Daar moet Rands Objectivisme
                  niets van hebben, en Rand-adept Peikoff zegt het als
                  volgt: “The function of consciousness is not to create
                  reality, but to apprehend it”.
                      
                    
                De werkelijkheid is eenduidig en
                    verdraagt geen tegenstrijdigheden
                In de woorden van Rand: “Things are what they are.
                  Since contradictions cannot exist – since an existent
                  cannot be itself and not itself at the same time – the
                  result is an orderly, non-contradictory universe”.
                  Rand noemt dit ‘the Law of Identity’. 
                Ook dit klinkt aardig common sense, maar toch
                  is het een aanname. Want wat doet Rand bijvoorbeeld
                  met de bevindingen uit de quantumfysica die uitwijzen
                  dat bepaalde deeltjes op twee plaatsen tegelijk kunnen
                  zijn?
                
                
                De werkelijkheid kunnen we objectief
                    kennen
                Voor Rand is niet alleen de werkelijkheid eenduidig,
                  ook de kennis die we daarvan kunnen hebben in de vorm
                  van concepten kan scherp en eenduidig zijn. Daarvoor
                  moet je wel op de juiste manier gebruik maken van de
                  menselijke rede. “Volgens het Objectivisme zijn
                  concepten afgeleid van en verwijzen ze naar de feiten
                  van de werkelijkheid. Goed denken is een mentale
                  identificatie of classificatie van wat er bestaat.”
                  Bemiddeling tussen wat er bestaat en ons idee daarvan,
                  bijvoorbeeld via ideële platoonse objecten, is niet
                  nodig.
                Rand geeft zelf aan dat er stromingen zijn die niet
                  geloven in de correspondentie tussen werkelijkheid
                  buiten ons en concepten binnenin ons. “Als je een
                  ander criterium dan correspondentie invoert, is het
                  eerste wat je verliest de realiteit. Dan stel je vast
                  dat je ideeën losstaan van de realiteit”, aldus Rand.
                  De stroming die zo denkt noemt zij ‘extreem
                  rationalistisch’, en die is verkeerd bezig, wat haar
                  betreft. Maar daarmee wordt ook het keuze-karakter van
                  Rands eigen aanname zichtbaar.
                
                Voor objectieve kennis is adequate
                    inzet van de rede vereist
                Wil je de eenduidigheid van de werkelijkheid
                  weerspiegeld zien in de eenduidigheid van je 
                  idee van de werkelijkheid – dus van je concept – dan
                  moet je daarvoor de rede inzetten. Maar dat moet wel
                  gebeuren op een adequate manier, en Rand pretendeert
                  die manier te kennen. Peikoff is het daar helemaal mee
                  eens als hij zegt “Rands historische prestatie is om
                  de typisch menselijke vorm van cognitie te koppelen
                  aan de realiteit, dat wil zeggen: de menselijke rede
                  te valideren”. 
                Maar wat adequaat is bij de inzet van de rede en wat
                  niet, dat blijkt opnieuw aan aannames onderhevig te
                  zijn. Rand gelooft bijvoorbeeld in de
                  wetenschappelijke methode van de inductie, terwijl die
                  in andere kringen omstreden is.
                  
                
                De rol van de rede
                De rede speelt voor Rand dus een belangrijke rol bij
                  het verwerven van eenduidige kennis van de eenduidige
                  werkelijkheid. Zij definieert de rede dan ook als ‘het
                  vermogen dat het materiaal identificeert en integreert
                  dat wordt geleverd door de zintuigen van de mens’ en
                  haar filosofie vereist van volgelingen het
                  ‘absolutisme van de rede’.  
                Voor haar uiteenzetting over hoe de rede precies te
                  werk gaat in dat proces onderscheidt Rand drie stappen
                  in de menselijke geest. De eerste twee zijn de stappen
                  die het menselijk bewustzijn gemeenschappelijk heeft
                  met de dieren, namelijk die van zintuiglijke
                  gewaarwordingen (sensations) en die van
                  waarnemingen (percepts). Het zintuiglijk
                  gewaarworden is puur zintuiglijk werk, daar is de rede
                  nog niet bij betrokken. Die is wel betrokken bij de
                  waarnemingen, want de geest integreert de sense
                    data die uit de zintuigen komen, op automatische
                  wijze, tot ‘self-evident information (percepts)’. 
                Maar het is de derde stap die de mens tot mens maakt
                  – en de echte test voor de rede – en dat is de stap
                  waarin waarnemingen (percepts) gevormd worden
                  tot concepten. Dat gebeurt via het proces van
                  abstrahering. Je isoleert dan, mentaal, uit het
                  materiaal van je waarnemingen datgene wat twee of meer
                  waargenomen elementen uit de verzameling met elkaar
                  gemeen hebben, en daar geef je een naam aan. Dat is
                  vanaf dat moment de definitie van dat verschijnsel,
                  ofwel het concept. “Similarity is the key to this
                  process”, aldus Peikoff.
                Rand benadrukt dat dit proces niet altijd soepel
                  lineair verloopt, en een kwestie van trial and
                    error kan zijn. “Het is geen gegarandeerd proces
                  – je bent niet onfeilbaar. Leer hoe je moet redeneren
                  en dan weet je wat je moet accepteren. Als je eenmaal
                  weet dat rationaliteit bestaat uit het correct
                  waarnemen van dingen, is het niet moeilijk om
                  verkeerde ideeën of premissen die je hebt te
                  corrigeren.”
                Bovendien moet je altijd de context van je
                  waarnemingen in de gaten houden. “De primaire
                  betekenis van ‘rationaliteit’ is: zicht houden op de
                  context. Rationaliteit kan niet zonder context, zoals
                  logica dat wel kan. Logica is een methode;
                  rationaliteit is een mentale houding.”
                Verder is voor haar van belang dat “geen ontdekking,
                  geen concept, geen feit aan een individu of groep de
                  macht kan geven om zijn conclusies aan anderen op te
                  dringen”.
                  
                
                Attila’s en Toverdokters
                Rand is primair romanschrijver, en in haar
                  filosofische werk blijft ze geneigd om haar
                  denkbeelden te gieten in termen van een strijd tussen
                  figuren en karakters, weliswaar steeds volgens nogal
                  lineaire en schematische patronen. Zo ook in haar boek
                  For the New Intellectual, waarin ze haar visie
                  geeft op de geschiedenis van het westerse
                  intellectuele leven vanaf de oudheid tot haar eigen
                  tijd. De twee karakters die ze daar primair
                  onderscheidt zijn de Attila en de Toverdokter.
                De geschiedenis is, aldus Rand, lange tijd bepaald
                  geweest door die twee, en hun wezenlijke
                  karaktereigenschappen zijn al die tijd gelijk
                  gebleven, en wel als volgt. Attila, dat is het
                  stamhoofd of de koning, de man die regeert met brute
                  kracht. Hij handelt zoals een dier naar  de
                  impuls van het moment, en is vooral geïnteresseerd in
                  zijn spierkracht. Hij is de voorvechter van het
                  lichamelijke, het eten, het materiële.
                De Toverdokter daarentegen is de man die de fysieke
                  realiteit schuwt, bang is voor de noodzaak van
                  praktische actie en die ontsnapt in zijn emoties. Hij
                  is erg bezig met zijn gevoelens en noemt zich de
                  beschermer van de ziel, maar dan op mystieke wijze.
                  Net als voor een dier is de werkelijkheid voor hem
                  niets anders dan wat hij gewaarwordt of voelt, wat het
                  dan ook is. 
                Hoe verschillend Attila’s en Toverdokters ook zijn,
                  ze hebben een aantal dingen met elkaar gemeen.
                  Allereerst is dat het ontwikkelingsstadium waarin zij
                  zich bevinden, uitgedrukt in de termen van de zojuist
                  genoemde drie lagen van het bewustzijn: die van het
                  zintuiglijk gewaarworden, het waarnemen en het
                  conceptuele denken. Attila en de Toverdokter blijven
                  beiden steken in het tweede stadium, dat mensen met
                  dieren gemeenschappelijk hebben. Dat is het stadium
                  van het bewustzijn dat ervoor kiest om niet verder te
                  gaan dan het automatische, het onmiddellijke, het
                  gegevene, het onvrijwillige. Voor Attila is dat zijn
                  spierkracht, voor de Toverdokter zijn gevoelens.
                Ze hebben dus met elkaar ook de aversie gemeen tegen
                  het derde stadium, dat van het conceptuele denken en
                  van serieuze keuzemogelijkheden. Ze zijn beiden
                  anti-rationeel. “Both were united against the mind”
                  zegt John Galt. Pre-kapitalistische samenlevingen
                  hadden geen plaats voor de creatieve kracht van de
                  menselijke geest, noch voor het scheppen van ideeën,
                  noch voor het scheppen van rijkdom.
                En tenslotte delen ze een wederzijdse
                  afhankelijkheid: ze konden niet zonder elkaar, want
                  een mens kan niet zomaar van moment tot moment leven.
                  Zeker de brute Attila niet, want die zal in al zijn
                  bruutheid toch een morele rechtvaardiging voor zijn
                  acties zoeken, dat wil zeggen: een filosofische set
                  van waarden. En wie kan hem dat verschaffen? Juist, de
                  Toverdokter. 
                En wie beschermt omgekeerd de Toverdokter die bij
                  zijn zweverig leven in het nu van zijn gevoel alle
                  contact met de realiteit verliest? Weliswaar claimt
                  hij toegang te hebben tot een hogere spirituele 
                  werkelijkheid, en weet hij Attila daarvan te
                  overtuigen. Maar voor de bescherming van zijn
                  materiële bestaan is hij vervolgens op zijn beurt
                  aangewezen op de fysieke kracht van Attila.
                De Attila’s en Toverdokters samen houden zo met hun
                  anti-rationele houding de rest van de samenleving
                  eronder. Attila met de knoet, en de Toverdokter met
                  het nog veel krachtiger wapen van de moraliteit. Uit
                  angst voor die twee werd de rede uit de filosofie
                  verbannen. 
                Filosofen hebben dat laten gebeuren, zij hebben
                  teveel hun oren laten hangen naar de Toverdokter.
                  Onder zijn invloed, aldus Rand, waren ze bereid te
                  twijfelen aan het bestaan van fysieke objecten, ze
                  waren bereid te twijfelen aan de geldigheid van hun
                  eigen zintuigen, ze waren bereid om overal aan te
                  twijfelen, behalve aan de Toverdokter-doctrine die
                  zegt dat de mens een offerdier is, dat hij geen recht
                  heeft om te bestaan omwille van zichzelf, dat moraal
                  gelijkstaat aan altruïsme.
                De filosofen lieten het onderwerp moraliteit over aan
                  de mystici en stonden toe dat de irrationele morele
                  code van de mystici geseculariseerd voortleefde en
                  zich in naam van de rede kon verspreiden via het
                  communisme, het socialisme en de linkse progressieven.
                Een derde type mens, naast Attila en de Wonderdokter,
                  is daarvan de dupe: de Producent. Dat is degene die
                  zijn geestkracht wél inzet, voor ideeën en voor
                  rijkdom, en die dan ook twee varianten kent: de
                  intellectueel en de zakenman. Zij zijn de Atlassen die
                  het bestaan van de mensheid dragen, en die vanaf de
                  Verlichting in de 18e eeuw het obscurantisme van
                  Attila en de Toverdokter verdreven.
                De Producenten hebben een bloeitijd gekend tijdens
                  het 19e-eeuwse Amerikaanse kapitalisme, maar sindsdien
                  heeft de degeneratie van de Producent ingezet. Dat is
                  vooral te wijten aan plichtsverzuim van de
                  intellectuele helft van de Producent. Zijn
                  tweelingbroer, de zakenman, heeft uitmuntend werk
                  gedaan en mensen tot een ongekende materiële welvaart
                  gebracht. Maar de intellectueel heeft hem en hun
                  gemeenschappelijke afkomst verraden.
                De intellectuelen namelijk hebben zich, net als de
                  filosofen vóór hen, laten inpakken door de
                  Toverdokters en zijn morele waarden, die zich, vanuit
                  een vals moralisme, keerden tegen de zakenmannen. Zo
                  kwam de zakenman in een ongunstig daglicht te staan,
                  en keerden intellectuelen en zakenmannen zich
                  tegenover elkaar.
                De nieuwe intellectuelen, tot wie Rand zich richt in
                  haar boekje, moeten de taak op zich nemen om een
                  nieuwe cultuur te bouwen op een nieuwe morele basis,
                  die voor een keer niet de cultuur van Attila en de
                  Toverdokter zal zijn, maar de cultuur van de
                  Producent.
                  
                
                
                  ‘Het goede’
                    voor Ayn Rand
                  
                
                 Zoals in
                  het bovenstaande al naar voren kwam is het Rand in
                  haar filosofie vooral te doen om waarden en
                  moraliteit. Immers, vindt zij, ethiek is een
                  objectieve, metafysische noodzaak voor het overleven
                  van de mens. 
                Op grond van wat we al tegenkwamen van Rands morele
                  filosofie werd meteen duidelijk dat zij in haar
                  opvattingen nogal afwijkt van wat gangbaar is op dat
                  ethische terrein. Je kunt zelfs stellen dat wat
                  normaliter doorgaat voor nihilisme of gebrek aan
                  waarden (zoals het aanprijzen van zelfzuchtigheid en
                  eigenbelang) bij Rand het aura krijgt van een
                  waardengeladen utopie. Dat is soms contra-intuïtief en
                  lastig te volgen.
                Om enige duidelijkheid te creëren maak ik daarom
                  onderscheid tussen wat zij afwijst en wat zij
                  voorstaat. Ik begin met gebruikelijke opvattingen over
                  ‘het goede’ die Rand afwijst, zodat we weten dat we
                  niet makkelijk op vanzelfsprekendheden kunnen
                  terugvallen. Vervolgens ga ik in op wat het volgens
                  Rand ‘het goede’ wél is.
                  
                
                Wat ‘het goede’ niet is
                Er zijn verschillende opvattingen over ‘het goede’
                  die Rand heel expliciet afwijst. Ik noem daarvan de
                  zelfopoffering (altruïsme) en de onderschikking aan
                  een collectief.
                  
                
                Altruïsme
                 Het grote verraad van de filosofen was dat zij
                  afzagen van de ontwikkeling van een rationele
                  moraliteit en voortbouwden op de
                  Toverdokter-moraliteit van menselijke offers, lijden,
                  schuld en dood. De kern van het altruïsme is
                  zelfopoffering, dat wil zeggen het plaatsen van de
                  belangen van anderen boven die van jezelf – te bestaan
                  omwille van anderen. Dat leerstuk is meegekomen van de
                  moerassen van de prehistorie naar New York City, maar
                  het is als moreel kannibalisme nog even primitief als
                  altijd, “an unspeakable evil”.
                 Behalve dat het onethisch is, is het volgens haar
                  ook onmogelijk, niet uit te voeren, want de mens die
                  de rol van offerdier accepteert, zal niet het
                  zelfvertrouwen bereiken dat nodig is om zijn
                  geestkracht in stand te houden. Dan zal hij niet
                  overleven. Zolang hij leeft, kan hij geen altruïst
                  zijn. Een goede dokter is niet altruïstisch, dat
                  bestaat niet, aldus Rand.
                  
                
                In het verlengde daarvan: alle vormen
                    van collectivisme
                 De eerste realiteit voor een mens, aldus Rand, is
                  zijn eigenbelang, en daarna komt er een hele tijd
                  niets. Dat gaat zover dat de samenleving eigenlijk
                  niet bestaat voor haar. Alles wat we erover kunnen
                  zeggen en weten, komt voort uit het bestuderen van
                  individuele mensen en hun onderlinge relaties. 
                 Sociale filosofieën die vertrekken vanuit het
                  samenleven van mensen wijst Rand daarom af, evenals
                  vormen van collectiviteit die voorrang claimen op het
                  individuele bestaan van mensen. 
                 Daar is volgens haar de 19e-eeuwse socioloog Auguste
                  Comte de mist ingegaan. Comte rekende weliswaar af met
                  religie, maar hij zette daar de samenleving voor in de
                  plaats, en dat werd gewoon een nieuwe religie,
                  inclusief het appèl tot zelfopoffering en totale
                  onderwerping van het individu aan het collectief. Het
                  is niet verwonderlijk, zegt ze dan, dat Comte de term
                  ‘altruïsme’ heeft gemunt. 
                 Rands afwijzing van collectiviteiten impliceert ook
                  de afwijzing van het collectief ‘mensheid’ als een
                  hoger belang. Ze zegt: “Mijn ethiek is niet gebaseerd
                  op een zorg voor het voortbestaan van de mensheid. De
                  objectivistische ethiek houdt zich bezig met de
                  rationele vereisten voor het overleven van de
                  individuele mens. Het collectieve overleven van de
                  mensheid is geen overweging bij morele vragen”.
                 Maar Rand is geen anarchist: het organisatieverband
                  van een staat vindt ze wel nuttig, want individuele
                  rechten moeten gewaarborgd zijn en niemand kan rechten
                  garanderen, behalve een regering onder objectieve
                  wetten. Maar meer dan een nachtwakersstaat is daarvoor
                  niet nodig.
                  
                
                Wat ‘het goede’ wel is
                 Moraliteit is volgens Rand dus niet bedoeld om
                  jezelf op te offeren voor andere mensen. De wens om
                  zelf gelukkig te worden in het leven is volkomen
                  moreel legitiem. In Rands beschrijvingen van die
                  egoïstische ethiek zijn drie aspecten te
                  onderscheiden: de nadruk op het eigenbelang, de vorm
                  van dat eigenbelang en de waarde van de rede.
                  
                
                Eigenbelang
                 Ethiek vereist, volgens Rand, dat het individu zijn
                  rationele eigenbelang nastreeft om zo zijn eigen geluk
                  te bereiken. De volgende uitspraken van haar
                  onderstrepen dat: “Je bent niet je broeders hoeder”;
                  “Er bestaan geen ongekozen verplichtingen”; “Alleen je
                  eigen leven is een primaire morele verplichting – als
                  je het zo wilt noemen – omdat het het enige leven is
                  waarover je controle hebt, het enige leven dat je kunt
                  leiden, het enige leven waarvoor ethiek je richtlijnen
                  geeft”.
                 Ze voegt daar wel aan toe dat de morele verplichting
                  om het eigen leven in stand te houden niet betekent
                  dat je tot elke prijs moet overleven. En als iemand
                  besluit om zijn eigenbelang te volgen, maar dat van
                  anderen niet te respecteren, dan handelt hij niet meer
                  op objectieve rationele basis, maar op basis van zijn
                  eigen grillen.
                  
                
                Authentiek en productief
                 Hoe ziet die zelfgerichtheid eruit? Een kenmerk van
                  het ethische egoïsme is dat het individu ernaar
                  streeft om authentiek te zijn. Het individu moet
                  beslissen wat zijn waarden zijn en waarom ze dat zijn,
                  en welk doel hij wil bereiken. 
                 In haar roman The Fountainhead schetst Rand
                  in de figuur van Howard Roark wat dat inhoudt. De
                  architect Roark wordt neergezet als een scheppende
                  mens die weet wat hij wil, en weet hoe hij de natuur
                  kan veroveren en de beschikbare natuurlijke materialen
                  kan inzetten om zijn idealen te verwezenlijken. Rand
                  verbindt deze scheppende mens (homo faber) met het
                  romantische ideaal bij uitstek: jezelf zijn. Zodanig
                  dat Roark niet alleen van zijn materialen, maar van
                  zijn eigen leven een kunstwerk weet te maken, het
                  summum van authenticiteit. En hij maalt niet om wat de
                  wereld van hem vindt.
                 Achterhuis wijst erop dat Rand niet terugschrikt
                  voor – wat hij ziet als – de mindere kanten van de
                  scheppende mens Roark, zoals zijn onvermogen om
                  relaties te hebben met anderen. Dat hoort erbij, want
                  wie schept, werkt graag alleen. Hij leeft voor zijn
                  doel. Hij heeft anderen niet nodig, behalve als
                  consumenten van de dingen die hij maakt.
                 Zo’n individu, voor Rand, is per definitie
                  productief, hij levert veel werk af en doet dat op een
                  doelmatige manier. Hoe zakelijker de interacties met
                  andere mensen, des te ethischer het is, in Rands
                  visie. Daarom wordt, wanneer in Atlas Shrugged
                  John Galt aan Dagny, de vrouwelijke hoofdfiguur,
                  onderdak aanbiedt in zijn huis, het geen gewone
                  logeerpartij. Als huishoudster moet zij bij hem werken
                  om het geld voor de kost en inwoning te verdienen.
                  
                
                De rol van de rede
                 Om echt goed te kunnen leven, moet een mens zijn
                  geest constant en productief gebruiken. Dat is de
                  reden waarom rationaliteit de fundamentele deugd is
                  volgens Rands moraliteit.
                 ‘Het goede’ is namelijk niet zomaar gegeven in de
                  werkelijkheid maar moet daar door noeste geestelijke
                  arbeid uit gedestilleerd worden, via de evaluatie van
                  die werkelijkheid door het bewustzijn van de mens
                  volgens een rationele – ook wel objectief genoemde –
                  waardestandaard. Het betekent dat je de veeleisende
                  discipline moet ondergaan van het definiëren en
                  nastreven van je rationele eigenbelang, en het
                  bestrijden van je eigen emoties of grillen.
                 Bij dit vertrouwen van Rand in de aanwending van de
                  rede voor het eigenbelang moeten we twee dingen
                  bedenken. Er is een vooronderstelling voor nodig,
                  namelijk dat belangentegenstellingen nooit zo groot
                  zijn dat je ze niet met de rede zou kunnen slechten.
                  En er zit een implicatie aan vast, namelijk dat het
                  als eerste starten met fysiek geweld uit den boze is.
                 Voor wat betreft de vooronderstelling vertelt Rand
                  over haar uitgangspunt het volgende: “Mijn moraliteit
                  begint met het loslaten van het idee dat mensen van
                  nature vijanden van elkaar zijn. De belangen van
                  rationele mensen botsen niet, dus ik ben het niet eens
                  met Nietzsche dat de Übermensch tegenover inferieure
                  mensen komt te staan”. Haar hele leven lang heeft Ayn
                  Rand het uitgangspunt van wat zij noemde het
                  ‘welwillende universum’ volgehouden – de overtuiging
                  dat we leven in een wereld waarin de mens kan slagen
                  en zijn waarden kan bereiken, en waar het kwaad
                  uiteindelijk impotent is.
                 Voor wat betreft de implicatie van geweldloosheid
                  zegt Rand: “Als je weet dat het goede objectief is –
                  dat wil zeggen bepaald door de aard van de
                  werkelijkheid, pas aan het licht tredend via de geest
                  van de mens –, dan weet je dat een poging om het goede
                  te bereiken door fysieke kracht een monsterlijke
                  tegenstrijdigheid zou inhouden”. De eerste regel van
                  rationaliteit is dat, als je je leven waardeert en
                  gelooft dat je het bezit, je hetzelfde recht in
                  anderen moet erkennen. Een rationeel mens gaat met
                  andere mensen om op grond van gelijkheid, en dan voegt
                  ze daaraan toe: “via handel”.
                 Het beroep op de rede bezorgt de mens geen
                  onfeilbaarheid, het goede is altijd gradueel. Maar wat
                  je wel kunt zeggen: “Als je weet dat een persoon
                  moreel is, kun je verwachten dat zijn acties beter
                  zijn dan die van een irrationele persoon. Hij zal zijn
                  fouten corrigeren”.
                  
                
                Rand
                  over kapitalisme
                 Tot nu toe zagen we dat voor Rand de kernwaarden
                  zijn: rationaliteit, individualiteit en vrijheid voor
                  het individu. Die waarden moeten in een deugdelijk
                  maatschappelijk systeem  geborgd zijn en volgens
                  Rand kan dat alleen het laissez-faire kapitalisme
                  zijn. Dat is “het enige systeem waarin de mens goed
                  kan leven. Ik verdedig het kapitalisme omdat ik een
                  verdediger van het individualisme ben; ik verdedig het
                  individualisme omdat ik de rede verdedig”.
                  
                
                Wat kapitalisme niet is
                 Er zijn vele verdedigers van het kapitalistische
                  systeem, maar met een aantal daarvan wil Rand beslist
                  niet geïdentificeerd worden.
                 Zij is bijvoorbeeld geen aanhanger van Adam Smiths
                  filosofie uit de 18e eeuw, over de markt als de
                  onzichtbare hand die alle egoïstische motieven van de
                  deelnemers omzet in een bloeiende economie die voor
                  allen goed is. Rand zegt daarover: “Ik geloof niet in
                  onzichtbare handen die mensen naar altruïsme leiden
                  wanneer ze hun privébelangen nastreven. Ik verwerp
                  altruïsme, openbare dienstverlening en het algemeen
                  belang als de morele rechtvaardiging van vrij
                  ondernemerschap”.
                 Waar ze al helemaal tegen is zijn vormen van
                  gemengde economie, waarin de scherpe kanten van het
                  kapitalisme worden verzacht door sociale programma’s,
                  zoals bijvoorbeeld ten tijde van Roosevelts New Deal.
                  Opmerkelijk genoeg is ze ook tegen
                  anti-kartelwetgeving, waarvan je toch kunt zeggen dat
                  die bij het hardcore kapitalisme hoort. Maar haar
                  weerzin tegen inmenging door de staat is sterker.
                 Veel van haar ideeën lopen parallel aan die van de
                  econoom Milton Friedman, maar toch bewaart ze ook ten
                  aanzien van hem de nodige afstand. In haar Vragen en
                  antwoorden noemt ze hem “a miserable eclectic. He’s an
                  enemy of Objectivism, and his objection is that I
                  bring morality into economics, which he thinks should
                  be amoral”.
                  
                
                Wat kapitalisme wel is
                Rands definitie van kapitalisme luidt als volgt:
                  “Kapitalisme is een sociaal systeem gebaseerd op de
                  erkenning van individuele rechten, inclusief
                  eigendomsrechten, waarbij alle eigendommen in
                  particulier bezit zijn. In dat systeem wordt de
                  economische waarde van het werk van een mens bepaald
                  op de vrije markt, door één leidend principe: de
                  vrijwillige instemming van hen die bereid zijn met hem
                  hun productie te verhandelen. Dit is de morele
                  betekenis van het principe van vraag en aanbod”. Die
                  morele betekenis is gestoeld op de mogelijkheid tot
                  overleving die het systeem biedt aan de mens, en die
                  geeft het systeem een objectieve waarde. Geweld en
                  slavernij hebben daarin geen plaats.
                 De individuele rechten die centraal staan worden
                  geformuleerd op basis van de rede en vervolgens is het
                  de taak van een nachtwakersstaat om deze rechten te
                  verdedigen. 
                 Het type mens wat daarbij hoort is de Producer: de
                  mens die produceert. Die ontstond, in de twee genoemde
                  varianten van de professionele zakenman en de
                  professionele intellectueel, als product van het
                  kapitalisme.
                  
                
                Het Amerikaanse kapitalisme
                 De eerste samenleving geleid door Producers – dat
                  wil zeggen de authentieke individuen met de juiste
                  moraal en zonder morele code van zelfopoffering – is
                  de VS. Echte Producers streven naar onversneden,
                  totaal ongereguleerd laissez-faire kapitalisme, en
                  Amerika is daar het verst in gekomen. Dat is te danken
                  aan de meest vrijheidslievende grondwet ter wereld,
                  tot stand gekomen op basis van de revolutie van 1776.
                  Die heeft de 19e-eeuwse bloeitijd van het kapitalisme
                  mogelijk gemaakt. Maar de Grondwet bevat ook
                  tegenstrijdigheden en zwakke plekken die het
                  kapitalisme hinderen, en dat heeft, vanaf het begin
                  van de 20e eeuw een neergaande beweging in Amerika
                  veroorzaakt.
                 Rand: “Het collectivistische element in de
                  Amerikaanse samenleving en de tegenstrijdigheden in de
                  Grondwet stelde de regering in staat haar macht te
                  vergroten. Men dwong mensen lid te worden van
                  vakbonden en men ging de zwakken ondersteunen. Het
                  cruciale keerpunt in de neergang van de Amerikaanse
                  economie was het aannemen van antitrustwetten”.
                 Daardoor zitten in haar tijd de Producers in de
                  verdediging, dat zagen we al in het verhaal over de
                  Attila’s en de Toverdokters. Rand heeft, zoals gezegd,
                  haar hoop gevestigd op de intellectuelen, maar ze is
                  ook erg in hen teleurgesteld. “De intellectuelen zijn
                  suffiger dan ik dacht. Ze hebben het kapitalisme nog
                  niet ontdekt, en zonder intellectueel leiderschap zijn
                  de mensen hulpeloos. Je kunt kwaad en irrationaliteit
                  beter serieus nemen.”
                  
                
                Samenvattend
                 Samenvattend kun je zeggen dat Rands gedachtegoed
                  vooral activistisch is. Er is werk aan de winkel, het
                  zuivere, ongereguleerde kapitalisme moet weer vrij
                  baan krijgen in Amerika, want dat is het meest morele
                  en rationele systeem dat er bestaat. 
                 Daarvoor moet het volgende gebeuren:
                  •    De steeds opnieuw oprukkende
                  Attila’s moeten teruggedrongen worden, er bestaat geen
                  recht om als eerste geweld te gebruiken tegen een
                  ander.
                  •    De steeds opnieuw manipulerende
                  Toverdokters moeten kort gehouden worden, mensen
                  moeten leren om onderscheid te maken tussen denken en
                  voelen.
                  •    De Producers – de Atlassen die
                  denken en werken en intellectuele en materiële waarde
                  produceren – moeten terug in positie gebracht worden.
                  Daartoe is het nodig dat de intellectuelen en de
                  zakenmannen elkaar weer vinden via besef van de
                  geestrijke kracht van het kapitalisme. 
                  
                
                
                  Kritische kanttekeningen bij Rands gedachtegoed
                 Het zal niet verbazen dat Rands verdediging van
                  egoïsme en onversneden kapitalisme veel oppositie
                  hebben uitgelokt, bij anderen en bij mezelf. Op vijf
                  kanttekeningen wil ik nader ingaan, namelijk Rands
                  hang naar houvast, haar gelijkstelling van moraliteit
                  en rationaliteit, haar blinde vlek voor (met name
                  economisch) geweld, haar ideaal van ultieme
                  zuiverheid, en de tegenspraak met zichzelf waarin ze
                  soms terechtkomt.
                  
                
                Rands
                  hang naar houvast
                 Bij de bespreking van Rands opvatting van waarheid
                  heb ik erop gewezen dat veel van haar uitgangspunten
                  berusten op aannames. Dat is op zichzelf niet
                  bijzonder, iedere filosofie vertrekt vanuit aannames,
                  en Rand heeft geen ongelijk als ze zegt “Axioma’s zijn
                  de fundamentele uitgangspunten van iedere filosofie”.
                 Maar daar is een kanttekening bij te plaatsen en die
                  gaat over het karakter van die aannames bij haar en
                  haar omgang ermee. Wat in het oog springt – in zowel
                  haar fictie als haar filosofie – is het houvast dat ze
                  zoekt in volstrekt heldere eenduidigheid, en dus haar
                  afwijzing van meerduidigheid. Of het nu gaat om de
                  werkelijkheid of de kenbaarheid van de werkelijkheid
                  of over ‘het goede’: het bestaan van ambivalentie en
                  dilemma’s in de menselijke situatie kan niet worden
                  toegestaan. Alles is objectief – in de betekenis van
                  berustend op een algemeen geldige, eenduidige
                  werkelijkheid – te krijgen en te maken, en daar moet
                  ook naar gestreefd worden. Vandaar dat dat woord vaak
                  terugkomt en dat ze haar filosofie ‘Objectivisme’
                  gedoopt heeft. 
                 Zo doende kan ze uitkomen bij bijvoorbeeld ‘een
                  objectieve definitie van schoonheid’ of bij een
                  pleidooi voor het vasthouden aan de gouden standaard
                  omdat goud een objectieve materiële waarde heeft. Ze
                  heeft er moeite mee om liefde en seks een plaats te
                  geven in haar systeem. Rationaliteit is voor haar
                  eveneens eenduidig en objectief, het denkbeeld dat
                  meerdere rationaliteiten naast elkaar zouden kunnen
                  bestaan is haar een gruwel. “Als het Objectivisme voor
                  één persoon waar is, dan is het waar voor een miljoen
                  personen”. En het alternatief voor die ene
                  rationaliteit kan, in de woorden van Peikoff, niets
                  anders zijn dan  mysticisme of scepticisme.
                 De noodzaak van onwrikbaar, objectief houvast op
                  alle terreinen verwoordt ze onder meer als volgt: “De
                  mens kan niet goed leven met besluiteloosheid. Hij
                  moet beslissen wat zijn waarden zijn en waarom, en
                  vervolgens welk doel hij wil nastreven”. Welnu, dat
                  heeft ze zelf op grote schaal gedaan, en de aannames
                  die daaruit voortvloeien strooit ze met een taaie
                  vasthoudendheid in al haar werken rond: ‘Tegenspraken
                  bestaan niet’; ‘Alles is wat het is’; ‘Ons kenvermogen
                  heeft directe toegang tot de werkelijkheid’;
                  ‘Altruïsme is het grootste kwaad’. Ondertussen schuift
                  ze andere meningen zonder enig probleem van tafel, met
                  of zonder onderbouwende argumentatie. Daar maak ik
                  bezwaar tegen.
                 Mijn kanttekening sluit aan bij die van Harvard
                  professor Ben Golub die vaststelt dat er in de
                  samenleving over veel van de kwesties die Rand
                  aansnijdt intensief gedebatteerd wordt. Mensen nemen
                  in dat debat verschillende, vaak politiek gekleurde
                  posities in, en kennen dat debat op zichzelf waarde
                  toe. Dat kun je niet zomaar door voortijdige aannames
                  beëindigen.
                  
                
                De
                  gelijkstelling van rationeel en moreel
                 Zoals we zagen zoekt Rand dat houvast ook
                  nadrukkelijk in morele zaken, en dat voltrekt zich
                  door haar gelijkstelling van moreel en rationeel. Ben
                  Golub plaatst hier de kanttekening dat er daardoor
                  niet meer open gesproken kan worden over wat moraal
                  inhoudt. 
                 Dat bezwaar verwoordt hij als volgt: rationaliteit
                  wordt door Rand zo gedefinieerd dat die per definitie
                  het eigenbelang voorop stelt, dus rationaliteit is
                  moreel al op een bepaalde manier geladen. Als ze
                  vervolgens de moraal behandelt en stelt dat die
                  redelijk moet zijn, dan moet dat dus wel de moraal van
                  het eigenbelang zijn. 
                 En dan voegt hij daaraan toe: “Meer in het algemeen
                  hebben veel van Rands morele argumenten deze smaak: ze
                  claimen op logische manier af te leiden dat een
                  rationeel wezen zich op een bepaalde manier moet
                  gedragen om een goed leven te hebben, maar alle
                  conclusies over moraliteit worden binnengesmokkeld via
                  een moreel geladen definitie van rationaliteit, of van
                  de menselijke natuur.”  
                 Andere commentatoren stemmen in met dit bezwaar van
                  Ben Golub. Volgens hen ontleent Rand, overigens net
                  als Aristoteles, conclusies op het morele vlak aan de
                  feitelijke stand van de menselijke aard en
                  rationaliteit. En net zoals Aristoteles daar niet meer
                  mee wegkomt, komt Rand wat hen betreft daar niet mee
                  weg.
                  
                
                Blinde
                  vlek voor economisch geweld
                 Als je goed nadenkt, zegt Rand, zie je in dat “als
                  mensen handelen volgens de moraliteit van eigenbelang,
                  hun belangen niet botsen”. Economische macht hanteert
                  geen geweld in de omgang met mensen, dat doen alleen
                  politieke, militaire en juridische macht. Het geld
                  dient onderlinge relaties te regelen, en geld doet dat
                  geweldloos. Het kapitalisme laat eenieder vrij om het
                  werk te kiezen dat hij leuk vindt, zich daarin te
                  specialiseren en zijn product te verhandelen in ruil
                  voor de producten van anderen.
                 Mijn kanttekening hier is: het is mooi dat Rand
                  tegen geweld is, en dat meent ze ook wel want dat
                  herhaalt ze op veel plaatsen. Maar dat zij niet inziet
                  dat economische macht en geld ook dwang kunnen
                  uitoefenen vind ik stuitend naïef. Alsof uitbuiting
                  vanuit economische machtsposities niet aan de orde van
                  de dag is.
                 Die naïviteit deelt Rand met meer neoliberalen, zegt
                  filosoof Frank Ankersmit. Hij merkt op dat het
                  neoliberalisme “de weinig plausibele metafysica
                  aanhangt van de intrinsieke harmonie van alle
                  (private) eigenbelangen op de vrije markt”. En Hans
                  Achterhuis voegt daaraan toe dat die utopie van
                  harmonie precies de kern is “van de nieuwe ideale
                  maatschappij die Ayn Rand in Atlas Shrugged
                  beschreef en waarin centrale bankier Alan Greenspan
                  geloofde totdat hij door de kredietcrisis uit de droom
                  werd wakker geschud.
                  
                
                Ideaal
                  van ultieme zuiverheid
                 In het verlengde van die naïviteit ligt een ideaal
                  van ultieme zuiverheid. Het gaat Rand om honderd
                  procent authenticiteit en zuiver gebruik van de ratio.
                 De toewijding van een mens aan zijn authenticiteit
                  doet Rand grijpen naar het woord  ‘heilige’, maar
                  dan in zijn seculiere betekenis van “een persoon met
                  een perfect moreel karakter – een morele held – want
                  dat is wat het Objectivisme van zijn adepten verlangt.
                  Ik wil niets anders dan heiligen, in morele zin. Dit
                  staat open voor een ieder volgens zijn vermogen”.
                 Sommige commentatoren doen hun best om dat enigszins
                  positief te waarderen. Chandran Kukathas bijvoorbeeld
                  noemt The Fountainhead “een intens moreel werk,
                  gericht op integriteit, die voor Rand de wortel was
                  van het idee van vrijheid. Ondanks haar aanval op
                  altruïsme en nadruk op de deugd van egoïsme, waren
                  haar echte zorgen de verdediging van de waarde van
                  integriteit (tot het punt van zelfopoffering) ten
                  overstaan van kwaad en morele wanhoop”.
                 Zelf lukt me die waardering niet zo. Ik maak bezwaar
                  tegen de schaduwzijde die bij elke nadruk op
                  zuiverheid al gauw tevoorschijn komt: het onvermogen
                  om de niet-zuivere, smoezelige aspecten van de
                  werkelijkheid te accepteren. Filosoof René ten Bos
                  noemt dat het  kernprobleem “van de schone ziel,
                  namelijk dat die ervan uitgaat dat leven zonder
                  conflicten mogelijk is, natuurlijk wel op voorwaarde
                  dat iedereen zo leeft als jij”. Vooral maak ik bezwaar
                  tegen de strategieën om de onbereikbaarheid van de
                  utopische zuiverheid te compenseren. Ik noem drie van
                  die strategieën, en Rand vertoont ze alle drie. 
                 De eerste strategie is om dat deel van de
                  werkelijkheid dat moeilijk inpasbaar is in het ideaal
                  buiten te sluiten. In de redeneringen van het
                  Objectivisme betekent dat steevast dat bepaalde
                  groepen mensen worden afgeserveerd. In de woorden van
                  Achterhuis: als mensen niet voldoende rendabel zijn
                  voor de markt, “dan zijn ze gedwongen om aan de
                  zelfkant van de samenleving van de hand in de tand te
                  leven” en Rand zit daar niet mee.
                 Rand zegt bijvoorbeeld: “Als er hulpeloze mensen
                  zijn, waarom zouden we dan in hen geïnteresseerd zijn?
                  We moeten geïnteresseerd zijn in de getalenteerde,
                  intelligente, hardwerkende, ambitieuze mensen die hun
                  eigen gewicht willen dragen en iets van zichzelf
                  willen maken. Dat is de overgrote meerderheid van de
                  Amerikanen”.
                 En omdat de Indianen, toch de oorspronkelijke
                  bewoners van Amerika, veraf stonden van alles wat
                  markt is, hadden ze geen idee van eigendom of
                  eigendomsrechten en daarom “hadden de Indianen geen
                  rechten op het land, en was er geen reden voor iemand
                  om hen die rechten te verlenen”. Wat hier gebeurt is
                  pure dehumanisering.
                 De tweede strategie is om te stellen dat de
                  utopische idealen van zuiverheid niet verkeerd zijn,
                  maar dat ze niet goed in de praktijk gebracht zijn.
                  Die reactie zien we optreden naar aanleiding van de
                  kredietcrisis en het neoliberale beleid van Rands
                  adept Greenspan, dat daar mede debet aan was. Volgens
                  overtuigde objectivisten valt Rand in dezen niets te
                  verwijten omdat Greenspan juist te ver van de zuivere
                  leer was afgedwaald: het idee van een centrale bank
                  was Rand een gruwel, en juist daar hield Greenspan
                  zich mee bezig.
                 De derde strategie is om in de eigen kring van
                  volgelingen de zuiverheid strikt te bewaken via
                  allerlei formele en informele protocollen die zwaar
                  leunen op sociale dwang. Zo was het In de
                  Objectivistische Kring rond Rand de gewoonte om nieuwe
                  partners eerst aan haar voor te stellen. Critici,
                  waaronder afvallige adepten, beschreven de cultuur van
                  die kring als sekte-achtig, met bijbehorende 
                  kledij en intellectuele conformiteit en buitensporige
                  eerbied voor Rand.
                  
                
                Interne
                  tegenspraken
                Je hoeft niet het leerstuk van de volkomen
                tegenspraakloosheid à la Rand aan te hangen om je toch
                te storen aan bepaalde inconsequenties in een vertoog.
                Ik stoor me aan de volgende inconsequenties bij Rand:
                haar afwijzing van iedere collectiviteit versus haar
                utopische (groeps)ideaal, haar afwijzing van geweld
                versus het gebruik ervan voor vestiging van de utopie,
                en haar opvattingen over liefde en seksualiteit.
                
                
                
Samenleving bestaat niet, toch maakt
                    ze zich daar druk over
                 Zoals we zagen gelooft Rand niet in het bestaan van
                  zoiets als een samenleving. En ook niet van een natie:
                  “there is no such thing as a nation; it is merely a
                  group of individuals”. 
                 Toch, zegt commentator Achterhuis, als Rand haar
                  ideaalbeeld schetst, ontkomt ze er niet aan om een
                  geheel van maatschappelijke voorwaarden –
                  eigendomsverhoudingen, wetgeving – te ontwerpen.
                  Zodoende wordt Atlantis in Atlas Shrugged
                  getekend als een utopische samenleving. Als dat niet
                  zo zou zijn, dan zou het verhaal van de kapitalisten
                  in dat boek slechts een herhaling op het economische
                  vlak zijn geweest van de worstelingen van het sterke
                  en vrije individu uit The Fountainhead. Maar
                  zo is het niet.
                 Bovendien, zo blijkt uit al haar werk maar nog het
                  meest uit haar boekje met Vragen en antwoorden, Rand
                  heeft een woord voor de wereld, en juist met name de
                  Amerikaanse wereld. Als zij zich zorgen maakt dan gaat
                  het vaak om de inrichting en het verval van de
                  Amerikaanse samenleving en over de houding van de
                  Amerikaanse politici. Ze spreekt beslist niet alleen
                  maar als geïsoleerd individu tot andere individuen. Ze
                  is ook geen anarchist. 
                 Deze inconsistentie maakt, aldus Kukathas, dat Rands
                  politieke theorie weinig overtuigend is. “De niet
                  aflatende vijandigheid tegenover de staat en
                  belastingheffing is inconsistent met haar afwijzing
                  van het anarchisme, en haar pogingen om de
                  moeilijkheid op te lossen zijn ondoordacht en
                  niet-systematisch.”
                      
                    
                Tegen geweld maar wel voor
                      uitsluiting en forceren van de utopie
                
                Op veel plekken in haar werk keert Rand zich tegen het
                gebruik van geweld, in ieder geval tegen het als eerste
                gebruiken van fysiek geweld. Maar, zegt Hans Achterhuis,
                de utopie die zij voorstaat kan alleen via gewelddadige
                destructie van de oude samenleving tot stand worden
                gebracht. Dat leidt tot verschillende grote rampen die
                de nodige slachtoffers vragen.
                
 Dat blijkt uit haar beschrijvingen in Atlas
                    Shrugged. Aan het eind van het boek wordt
                  duidelijk dat het niet gaat om kleine hervormingen
                  maar om een totale verandering van alle premissen
                  waarop tot dan toe het menselijk samenleven berustte.
                  De utopie moet uiteindelijk met geweld geforceerd
                  worden. Bovendien, zo zagen we al, gaat Rand makkelijk
                  over tot het buitensluiten van haar onwelgevallige
                  groepen. Ook dat is geweld.
                  
                
                Liefde en seksualiteit
                 Tenslotte weet Rand niet goed raad met liefde en
                  seksualiteit. Het liefste ziet ze die ook plaatsvinden
                  op basis van eerlijke en gelijkwaardige – dus
                  objectieve – uitwisseling  van diensten en
                  wederdiensten. Ze zegt: “Proper romantic love is a
                  response to values, and must be earned by means of
                  your virtues”. Jaloezie en claimgedrag hebben geen
                  plaats in die liefdesopvatting, maar zelf kon ze dat
                  gedrag wel degelijk vertonen in haar relaties.
                 Achterhuis zegt daarover: “Het grote probleem voor
                  Rand was hoe zij liefde en seksualiteit moest
                  begrijpen vanuit haar mensvisie die uitging van
                  absolute autonomie en onafhankelijkheid. Kon je
                  toegeven dat je hier toch een ander nodig had, dat je
                  uit liefde voor een ander iets deed?”
                  
                
                Relevantie
                  van Rands gedachtegoed voor management en organisatie
                 Strikt genomen moet je zeggen dat Rands gedachtegoed
                  voor het denken over management en organisatie
                  eigenlijk niet relevant is. Dat kan ook bijna niet
                  anders omdat het in de organisatiekunde veel gaat over
                  manieren van samenwerken, teamwork en coördinatie.
                  Terwijl Rand niet geïnteresseerd is in dat soort
                  werkverbanden, omdat zij het individu en diens
                  optreden tot enig uitgangspunt maakt van haar
                  beschouwingen en bij grotere verbanden alleen de staat
                  voor ogen heeft.
                 Vanuit een iets breder perspectief bezien heeft
                  Rands invloed wel degelijk doorgewerkt in praktijken
                  van management en organisatie. Je kunt gerust stellen
                  dat verschillende opvattingen van kapitalisme eigen
                  benaderingen met zich meebrengen als het gaat om de
                  omgang met medewerkers en de wijze van sturing in
                  organisaties. Het Rijnlands kapitalisme bijvoorbeeld
                  hecht veel waarde aan inbreng van de werkvloer in
                  productieprocessen, terwijl het Angelsaksische
                  kapitalisme er niet mee zit als er strak top down
                  gestuurd wordt.
                 En juist op dat meer kapitalistisch-ideologische
                  vlak is in ieder geval in Amerika de invloed van Rand
                  groot geweest, en dus ook de indirecte doorwerking
                  ervan in organisatiekundige opvattingen. Een tijdlang,
                  en in ieder geval tot in de jaren tachtig, kon je er
                  als intellectueel mee wegkomen om te geloven in het
                  ideaal van de perfect vrije markt. Het zou de
                  betrouwbaarste methode zijn om de welvaart te doen
                  toenemen. Aanhangers van die opvatting behoorden tot
                  de Nobelprijswinnaars, dus die was breed geaccepteerd.
                 Het geniepige van die ideologie was dat die zich –
                  nu even afgezien van Rand trouwens – wist voor te doen
                  als niet-ideologisch. Communisme en socialisme golden
                  als ideologieën, terwijl het kapitalisme zichzelf
                  grotendeels als een neutraal natuurverschijnsel wist
                  te presenteren: realistisch, pragmatisch,
                  onontkoombaar. Het utopische en ideologische karakter
                  kon zo lange tijd onzichtbaar blijven. Privatisering
                  en schaalvergroting waren gewoon logisch. De filosoof
                  Zizek zegt daarover: “Bij het kapitalisme lijkt het
                  vooral om een objectief proces te gaan, dat niemand
                  heeft bedacht en uitgevoerd”.  Er is simpelweg
                  geen alternatief, en de val van de Muur in 1989 leek
                  dat alleen maar te bevestigen.
                 Vandaag de dag ligt dat anders. Er is, juist ook
                  vanuit de wetenschap, zoveel kritiek op opvattingen
                  van de markt als een abstract speelveld waar vraag en
                  aanbod elkaar in alle vrijheid ontmoeten, dat die
                  bijna de kleur krijgen van starre dogmatiek. Dat komt
                  niet alleen door de financiële crisis van 2007, die
                  voor een groot deel geweten wordt aan die opvattingen.
                  Dat komt vooral ook door historisch en sociologisch
                  onderzoek die het abstracte karakter van die
                  opvattingen ontmaskeren als wereldvreemd en illusoir.
                  Dat onderzoek concludeert dat er helemaal geen
                  abstracte ‘vrije’ markten bestaan, bevolkt door
                  rationeel handelende personen die opereren als pure
                  individualisten en beschikken over perfecte
                  informatie.
                 De historicus Van Bavel stelt dat elke markt is
                  ingebed in de samenleving, en daarbij zijn altijd
                  regels en sociale verhoudingen in het geding, die
                  ongelijk kunnen zijn. Die inbedding in de historische
                  werkelijkheid impliceert dat er toenemende
                  belangstelling is voor problematische aspecten van het
                  marktverkeer zoals machtsverhoudingen, ongelijke
                  toegang van marktdeelnemers tot informatie of ethisch
                  laakbaar gedrag, en voor mogelijke negatieve
                  bijeffecten van de markt.
                 In het licht van deze empirische studies wordt het
                  toch al dogmatische beeld van Rand nog schriller. We
                  mogen hopen dat deze groeiende aandacht voor de
                  economische werkelijkheid met zijn feitelijke
                  machtsverhoudingen en gedragingen ook de
                  wijdverspreide straffe en zogenaamd ‘vanzelfsprekend
                  logische’ Angelsaksische organisatiekundige
                  opvattingen kan helpen bijstellen.
                  
                
                Onveilig
                  bij
                Er zijn, bij het lezen van Rand, allerlei momenten
                  dat ik denk: oef, wat een snoeiharde dame. En dat is
                  niet bepaald een veilig gevoel. 
                Het is wel belangrijk om vast te stellen – zoals we
                  tijdens de hele reeks van in Werk en Reflectie
                  behandelde filosofen gedaan hebben – dat andere
                  filosofen dat gevoel van onveiligheid ook kunnen
                  oproepen. In die zin is Rand voor mij niet heel
                  uitzonderlijk ten opzichte van veel andere denkers, al
                  dan niet met een eerbiedwaardige status in het Westen.
                  Denk aan Descartes, met zijn nadruk op zekerheid via
                  het ego, en Sartre die de vrijheid van het ego boven
                  alles stelt. Je kunt hooguit stellen dat Rand de
                  ultieme consequentie heeft getrokken uit veel
                  geaccepteerd Westers denken, zoals dat van Descartes
                  en Sartre.
                Een patroon dat ik kan aanwijzen in de momenten van
                  onveiligheid bij Rand is dat ze allemaal teruggaan op
                  haar nadruk op eenduidigheid en tegenspraakloosheid.
                  In haar vragen en antwoorden stelt ze op een gegeven
                  moment: “Contradictions do not exist. So what happens
                  in a mind holding a contradiction? Mental
                  deterioration”. Die radicale blikvernauwing vind ik
                  terug in bijvoorbeeld haar onvermogen om altruïsme
                  naast egoïsme te denken, of kapitalisme naast
                  overheidsingrijpen, of de vermenging van het
                  mannelijke met het vrouwelijke. 
                Misschien zou ik ook wel willen dat de werkelijkheid
                minder paradoxaal en eenduidiger was, maar gegeven de
                meerduidige werkelijkheid zoals die is, vind ik denkers
                die dat serieus nemen geloofwaardiger, dus veiliger.
                
                
Rand
                  naast Levinas
                 Zoals bijvoorbeeld Levinas. Wat mij altijd bijzonder
                  aangesproken heeft in Levinas (en wat helaas afwezig
                  is in de late Levinas) is juist de delicate
                  naast-elkaar-stelling van egoïsme en altruïsme. 
                 Ik vond het destijds een verademing om bij Levinas
                  een legitieme plaats tegen te komen voor het ego. In
                  veel traditionele Christelijke en kantiaanse
                  moraalfilosofie komt het ego er bekaaid vanaf, en ligt
                  de nadruk op plichtsbesef. Eerlijk is eerlijk, voor
                  zover Rand tekeer gaat tegen de uitwassen van die
                  moraalfilosofie – met de mens als ‘sacrificial
                  animal’, voorbestemd tot zelfopoffering voor anderen
                  en alle hypocrisie die daarbij hoort – kan ik met haar
                  meevoelen in haar afkeer.
                 Tegelijkertijd, met al zijn aandacht voor het ego,
                  staat Levinas vooral bekend als ‘de filosoof van de
                  ander’. Het zal duidelijk zijn dat die gerichtheid van
                  Levinas op de ander niet die van het altruïsme kan
                  zijn waar Rand zo op afgeeft, want die heeft een
                  probleem met het ego, terwijl Levinas wel raad weet
                  met het ego. 
                 De plaats van de ander bij Levinas heeft een eigen
                  kleur. Het is die van de verrassing die inbreekt in
                  het regime van het ego, maar altijd tijdelijk, zodat
                  daarna het ego weer de overhand heeft. Waarna de ander
                  weer inbreekt, enzovoorts, zodat er een voortdurende
                  wisselwerking is en afwisselende dominantie van het ik
                  en de ander. Het gaat hier om ongerijmdheid en
                  meerduidigheid bij uitstek, een situatie dus die niet
                  meer volledig met de rede is te managen. 
                 Voor Rand zou dat laatste al direct reden zijn om
                  Levinas af te serveren: “Op het moment dat je tot de
                  conclusie komt dat iemand een mysticus is (dat wil
                  zeggen dat een deel van zijn filosofie volgens zijn
                  eigen verklaring niet aan rede onderhevig is of
                  voorbij rede is), heeft hij je de moeite bespaard om
                  nog een seconde langer naar hem te luisteren”.
                 Voor mij is die meerduidigheid juist een blijk van
                  een meer adequate werkelijkheidsopvatting.