Home
Home





English





Workshops





Teksten/
Artikelen





Contact





Naud van der Ven





NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar?
Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox.

Klik
                    hier voor blogberichten




Werk en Reflectie over Gadamer en Levinas



Inhoud




Een intellectuele biografie

Hans-Georg Gadamer staat bekend als de filosoof van de hermeneutiek. Dat wil zeggen: hij wil weten wat er gebeurt als mensen teksten interpreteren, want hermeneutiek is de leer van het uitleggen of interpreteren. Nu mag je van Gadamer teksten heel ruim opvatten, poëzie en andere culturele uitingen ziet hij als zodanig, maar ook een mensenleven is te benaderen als een tekst die je wilt verhelderen. De centrale vraag is steeds: waar is het in die tekst – of in dat schilderij of in dat mensenleven – om te doen? Guy Widdershoven, een bekende Gadamer-commentator, koos er daarom voor om bij zijn presentatie van de filosoof diens eigen interpretatie van zijn eigen leven tot uitgangspunt te nemen. Ik volg Widdershoven daarin omdat Gadamers verhaal meteen een illustratie biedt van hoe interpretatie eruit kan zien.

In 1973 schrijft Gadamer een Selbstdarstellung, waarin hij als drieënzeventigjarige terugkijkt op zijn filosofische leven. Hij onderzoekt wat hem bewoog tot het ontwikkelen van de filosofische hermeneutiek om te doen was. Gadamer begint met een herinnering aan zijn eerste stappen op het pad van de filosofie. Hij beschrijft hoe hij tegen de zin van zijn vader die hem een natuurwetenschappelijke studie wilde laten volgen, voor de geesteswetenschappen kiest. Op dat vlak liggen, in de verwarring aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, mogelijkheden om met vragen naar zin en betekenis bezig te zijn. Filosofische vragen zijn hot in die dagen, maar het probleem is: de gangbare antwoorden voldoen niet meer. De roep om nieuwe wegen klinkt alom. Gadamer ziet dit niet als een impasse, maar als een opening. In deze situatie kan het denken beginnen, van hemzelf zo goed als van de filosofie.

Maar vooralsnog blijft het bij persoonlijke ervaringen, die het denken prikkelen, maar die in de gangbare terminologie niet goed onder woorden te brengen zijn. De nieuwe taal die hij daarvoor nodig heeft krijgt hij deels aangereikt door Heidegger. Heidegger presenteert een geheel nieuwe wijze van filosoferen. Hij opent een origineel perspectief op de filosofische traditie, door klassieke teksten niet te benaderen als een systeem van boventijdelijke inzichten, noch als een verzameling elkaar opvolgende tijdgebonden opvattingen, maar als antwoorden op serieus te nemen vragen, vragen die men zich eigen kan maken. Met name de teksten van de Griekse filosofen krijgen via Heidegger een nieuwe zeggingskracht. Hij demonstreert dat het hier niet gaat om filosofische systemen, maar om het doordenken van oorspronkelijke existentiële ervaringen, die besloten liggen in onze alledaagse taal. Gadamer gaat zich nu ook bezighouden met de Griekse wijsbegeerte en begint naast zijn studie filosofie een studie filologie, die gaat over de taalkundige aspecten van oude teksten. Hij schrijft een proefschrift over Plato’s ethiek. Hij is met name geïnteresseerd in de dialogische structuur van diens filosofie, die naar zijn mening gezien moet worden als een doorlopend gesprek over ervaringen met de werkelijkheid.

Na zijn proefschrift, eind jaren twintig, wordt Gadamer docent, en in 1938 professor in de filosofie in Leipzig. Tijdens de Tweede Wereldoorlog blijft hij lesgeven, maar hij vermijdt actuele discussies. Hij verlegt zijn werk van de filosofie (waar thema’s zoals ‘de joden en de filosofie’ aan de orde zijn) naar het veiliger terrein van de filologie. In de spaarzame vrije tijd waarover hij beschikt schrijft hij interpretaties van gedichten. Daarbij heeft hij, zoals hij zegt, steeds het ongemakkelijke gevoel dat Heidegger over zijn schouder meekijkt. Na twee jaar in Frankfurt gaat Gadamer in 1949 naar Heidelberg, waar hij de rest van zijn academische leven blijft wonen. Hij schrijft Wahrheit und Methode, dat in 1960 verschijnt. Volgens Gadamer is het boek vooral een poging om een theoretische rechtvaardiging te geven van de stijl van zijn onderzoek en onderwijs. Zijn eigenlijke academische werk gaat over het feitelijke interpreteren, de hermeneutische praktijk, het duiden van teksten uit de geschiedenis van de filosofie en de kunst.

In het laatste deel van de Selbstdarstellung bespreekt Gadamer de relatie tussen hermeneutiek en Griekse filosofie, de twee centrale thema’s in zijn werk. Hij betoogt dat het doel van de filosofische hermeneutiek, namelijk de uitleg en rechtvaardiging van het interpreteren, een terugkeer naar de Griekse filosofie nodig maakt, met name naar de retorica, naar Aristoteles’ praktische filosofie en naar Plato’s dialogische filosofie. Omgekeerd geldt dat er een hermeneutische houding vereist is om de Griekse filosofie te kunnen bestuderen. De aandacht moet niet gericht worden op de logische structuur van een tekst, maar op de vragen die er op het spel staan, zowel in de tekst als bij de onderzoeker. Vanuit dit gezichtspunt dient de nadruk bij Plato niet te liggen op de ideeënleer, maar op de dialectiek. Gadamer neemt op dit punt afstand van Heideggers kritiek op Plato. Anders dan Heidegger meent, kan men juist via Plato zicht krijgen op de taal als een gesprek met de ander, aldus Gadamer.

Gadamer practises what he preaches

In zijn Selbstdarstellung praktiseert Gadamer wat hij ziet als hermeneutisch werk. Widdershoven: “Gadamers tekst beschrijft niet slechts een proces van betekenisvorming, hij draagt daar ook zelf aan bij. Door een verhaal te vertellen over zijn leven en werk brengt Gadamer verbanden aan en legt hij connecties. Het verhaal reproduceert geen reeds bestaande betekenissamenhang, maar produceert nieuwe betekenis.” Je ziet in deze beschrijving van Gadamers eigen Werdegang hoe een verhaal over existentiële vragen en perspectieven leidt tot verheldering van oude teksten en nieuwe filosofische inspiratie. Hoe kan een verhaal dat doen? Aan de hand van Gadamers reflectie op de omgang met en interpretatie van tekst en verhalen zijn een aantal aspecten van zijn hermeneutiek te benoemen. Aan de orde komen: de gerichtheid van de vragen die de onderzoeker stelt, de hermeneutische cirkel, de rol van taal en traditie en het dialogische karakter van interpretatie.

Gerichte vragen

Eén van de kenmerken is dat het je als onderzoeker in je onderzoek van (oude) teksten niet gaat om het opdelven van tijdloze, abstracte waarheden, maar om inzichten die aansluiten bij de concrete werkelijkheid waarin jij zelf je bevindt. De teksten die je uitzoekt voor onderzoek kies je op basis van de vragen die jou bezighouden. En de vragen die je stelt aan die teksten worden dus mede door je eigen belangen ingegeven. De Selbstdarstellung illustreert dit wanneer Gadamer zichzelf de vraag stelt waarom hij tijdens zijn studie filosofie nu juist door Heidegger gegrepen wordt. Dat is hem aanvankelijk onduidelijk, en kan slechts opgehelderd worden door reflectie op het tijdsgewricht waarin hij zich bevindt. Er is zo vlak na de Eerste Wereldoorlog dringend behoeft aan nieuwe filosofische begrippen en benaderingswijzen, aan hulp bij het denken. Die hulp blijkt geboden te kunnen worden door Heidegger.

Maar als je eigen werk en teksten zo direct je eigen noden en belangen weerspiegelen, moet je ervan uitgaan dat de oude teksten die je bestudeert dat op hun beurt destijds ook gedaan hebben. Er zijn belangen geweest, vooronderstellingen, historische gebeurtenissen die de aanzet tot die teksten hebben gegeven en de inhoud ervan mede bepaald hebben. Volgens Gadamer kan begrip van oude teksten alleen tot stand komen wanneer men zich openstelt voor de vragen die daarin aan de orde zijn. In een tekstonderzoek is dus altijd aan twee kanten sprake van vooronderstellingen en vragen: aan de kant van de tekst en die van de onderzoeker. De vooronderstellingen van beide kanten dienen volgens Gadamer in het interpretatieproces kritisch onderzocht te worden. Daar past het beeld bij van het interpretatieproces als een cirkelbeweging, ‘de hermeneutische cirkel’ genaamd.

De hermeneutische cirkel

De hermeneutische cirkel is de naam voor een bepaald idee over hoe het proces van interpretatie van teksten verloopt, waarbij de twee genoemde polen van vooronderstellingen aanwezig zijn en op elkaar inwerken. De ene pool is die van de onderzoeker met zijn eigen context, dat wil zeggen: zijn eigen vragen en uitgangspunten die gaan over de wereld, maar ook al over de tekst die hij gaat onderzoeken. De andere pool is die van de tekst waarvan je mag aannemen dat die afkomstig is van een schrijver die zijn eigen vragen en vooronderstellingen in de tekst heeft ingebracht. Serieus onderzoek vereist dat men de vragen van de ander als echte vragen ziet, vergelijkbaar met de vragen die men zichzelf ook stelt. Interpretatie is geen kwestie van louter afstand (zoals het methodische ideaal van de empirische wetenschappen voorschrijft); ze vereist tevens nabijheid.

De hermeneutische cirkel start doordat de onderzoeker zijn initiële vooronderstellingen en vragen over de wereld en de tekst confronteert met de tekst. Hoogstwaarschijnlijk zal blijken dat die vooronderstellingen op zijn minst voor een deel niet kloppen. Die confrontatie levert een aangepast beeld op van de tekst. De onderzoeker onderzoekt de relevantie van het nieuwe beeld van de tekst voor zijn eigen vragen en belangen, en daarmee vormt zich een nieuwe context. Die nieuwe context genereert weer nieuwe vragen aan de tekst, daaruit volgt weer een nieuwe context en zo voorts en zo verder. Zo wordt in een continue iteratief proces van bijstellingen en verfijning de tekst als het goed is steeds begrijpelijker en de relevantie voor de persoonlijke interesses van de onderzoeker steeds groter. Zo bezien ontwikkelt de hermeneutische cirkel zich tot een hermeneutische spiraal waarin vooruitgang wordt geboekt in termen van toenemende betekenis. De beweging is niet rechtlijnig, maar een voortdurend corrigeren, bijstellen, verder vragen en zoeken.

De rol van taal en traditie

Nu hangen context noch tekst zomaar in een luchtledige. Het voor-begrip waarop onze interpretaties gebaseerd zijn, is geen strikt individuele zaak. Het vooroordeel is gegeven met de culturele omgeving waarin we leven. Zowel de interesses en vooronderstellingen van de onderzoeker als de intenties van de onderzochte tekst delen – aldus Gadamer – een bedding die gevormd wordt door traditie, en vooral: door taal. De gedeelde taal – ook al is dat misschien archaïsche taal – neemt daardoor in het denken van Gadamer een fundamentele plaats in, omdat het voorbegrip van zowel de onderzoeker als de tekst daarin wortelen.

Taal kan dus volgens Gadamer de brug slaan tussen onderzoeker en tekst die gezocht wordt bij het doorlopen van de hermeneutische cirkel, de aanvankelijke afstand wordt door de taal overbrugd. Maar naast mogelijkheden biedt taal ook beperkingen: de werelden en tradities van je eigen taal zijn toegankelijk, maar die van andere talen en culturen een stuk minder, of helemaal niet. Gadamer ziet dat als een onvermijdelijke beperking, gekoppeld aan de menselijke gebondenheid aan taal en plaats, ofwel de menselijke eindigheid. Commentator Bruns zegt daarover: “Voor Gadamer is het breken met ‘het zijn en de geschiedenis’ – het breken met de traditie – niet te begrijpen en te verdedigen, vanwege de menselijke eindigheid”.

Dialoog

Zoals gezegd is voor Gadamer de hermeneutische cirkel niet alleen bruikbaar voor de interpretatie van teksten, maar ook van bijvoorbeeld kunstwerken of van andere mensen. Het ligt voor de hand dat, als gedeelde taal zo belangrijk is bij de interpretatie van teksten, dat ook geldt voor het begrijpen van andere mensen. De filosoof Christopher King meent dan ook dat waarachtige relaties volgens Gadamer verlopen via het begrijpen van (teksten van) anderen in het medium van de gedeelde taal. Dat noemen we ook wel ‘dialoog’, en dankzij de wederkerigheid van de dialoog kunnen mensen zich op een juiste manier tot elkaar verhouden en ontstaat waarheid. Wat de hermeneutische cirkel van de onderzoeker vraagt voor het begrijpen van een geschreven tekst verschilt niet van wat er nodig is als de ene mens via een dialoog een ander mens wil begrijpen. Commentator Widdershoven maakt duidelijk dat ook de dialoog openheid vereist, in die zin dat dialoogpartners de vragen van de ander als echte vragen ziet, als vragen die men zichzelf ook stelt. De hermeneutische cirkel van de dialoog vereist dezelfde afwisseling van betrokkenheid en afstand als interpretatie van een tekst vereist, maar dan ten opzichte van de dialoogpartner.

De filosoof Bernasconi wijst op een andere overeenkomst tussen dialoog en interpretatie van een tekst. Zowel dialoog als een tekst gaat ergens over: er is een onderwerp van gesprek, of een kwestie die in de tekst behandeld wordt. Gadamer duidt dat onderwerp of die kwestie aan met ‘die Sache’, oftewel ‘de onderhanden zaak’. Het werk wat in beide gevallen moet gebeuren is, aldus Gadamer, overeenstemming bereiken over de zaak in kwestie. Bernasconi zegt er wel bij dat deze nadruk op de zaak enigszins wringt met de eerder genoemde opvatting waarbij tijdens het doorlopen van de hermeneutische cirkel twee verschillende wereldbeelden met bijbehorende verschillende vragen en belangen elkaar ontmoeten en bevragen. Concentratie op een zaak maakt het minder noodzakelijk om complete achtergronden of culturele contexten met elkaar te confronteren.

Van dat laatste lijkt weer wel meer sprake te zijn als Gadamer spreekt over de ‘versmelting van horizonten’. Met die term duidt hij op het verschijnsel, zowel bij tekstinterpretatie als in de menselijke dialoog, dat de perspectieven van de in eerste instantie vreemde tekst dan wel de in eerste instantie onbekende andere mens in elkaar schuiven en er een gezamenlijk perspectief ontstaat.

Wat zijn hiervan de filosofische implicaties?

Gadamer zocht, zoals we zagen, naar nieuwe wegen in de filosofie. En inderdaad, veel traditionele filosofie is niet aan hem besteed. Niet de sterke scheiding tussen subject en object van Descartes, waarbij traditie en teksten als scherp afgebakende objecten worden gezien die je alleen maar in een helder daglicht moet zetten om ze te begrijpen. Maar ook niet de filosofie van regelgeleide planning en beheersing van Hobbes of die van Hegel die uitgaat van de dialectische wedijver van concepten. Twee van de nieuwe wegen die Gadamers filosofische hermeneutiek inslaat zijn te vatten onder de noemers ‘Praxis boven theorie’ en ‘Het belang van spel’.

Praxis boven theorie

Interpreteren is voor Gadamer een praktische activiteit en hij pleit voor het primaat van praxis boven theorie. Zijn filosofische hermeneutiek formuleert geen abstracte algemene regels die aan het feitelijke interpreteren voorafgaan, maar expliciteert de ervaring zelf van het interpreteren. Widdershoven zegt daarover: “De gezochte waarheid is volgens Gadamer altijd concreet”. Gadamers autobiografie laat dat mooi zien, doordat ze niet in algemene termen uiteenzet wat filosofische hermeneutiek is, maar ons vertelt met welke vragen hij zelf en andere filosofen zich in een concrete, historische constellatie bezighouden. De betekenissen en inzichten die Gadamer zoekt vereisen, aldus Bruns, een houding van responsiviteit voor wat “specifieke situaties aan wijze van handelen vragen, waarbij de manier van handelen niet van tevoren bepaald kan worden door een beroep te doen op regels, principes of algemene theorieën”. Anders dan abstracte concepten zijn voor Gadamer claims vanuit traditie en geschiedenis daarbij juist weer wél richtinggevend.

Het belang van spel

Je kunt in de hermeneutische cirkel, als je wilt, een beweging van spel zien. Of zoals het Engels zegt: the to and fro movement of play. Je springt immers voortdurend heen en weer tussen de onderzoeker en zijn context en het object (de tekst of die Sache) dat onderzocht wordt. Voor Gadamer is dat een belangrijk element van zijn hermeneutische filosofie. Widdershoven: “De interpretatie is erop gericht de toehoorder mee te trekken in het spel, en ze slaagt pas wanneer deze het verhaal spannend vindt. Vanuit hermeneutisch gezichtspunt is het spel fundamenteel”. Commentator Schroeder zegt, verwijzend naar een zekere voorrang van het object boven het subject dat “in het spel de subjectiviteit van de speler onlosmakelijk verbonden wordt met de activiteit van het spel, dat wil zeggen met het object zelf; betekenis komt alleen naar voren als het spel met het object gespeeld wordt”. Denk hierbij opnieuw aan Gadamers Werdegang, zijn professionele ontwikkeling door de tijd heen. Dat is het object, en de poging tot vertellen erover is het spel waaruit nieuwe betekenis (of: waarheid) tevoorschijn komt, gehecht aan die Werdegang.

Verwantschap met Levinas

De vraag die ik altijd stel in deze workshops dringt zich hier bijna vanzelf al op: hoe verhoudt zich het werk van de onderhanden filosoof tot dat van Levinas? En meer toegespitst, op basis van wat we tot nu toe gezien hebben: doet Gadamers hermeneutiek niet al langer wat Levinas claimt als zijn vernieuwing, namelijk de ander centraal stellen? Commentator King wijst bijvoorbeeld op Gadamers uitspraak “De loutere aanwezigheid van de ander voor wie we staan, helpt ons onze eigen vooroordelen en bekrompenheid te doorbreken, zelfs voordat hij zijn mond opent om te antwoorden”. Dat wordt nog versterkt door Gadamers vraag “Wie heeft niet de ervaring gehad – vooral tegenover de ander die we willen overtuigen – dat de redenen die men voor zijn eigen standpunt had in woorden uiteenspatten?” Dit lijkt veel op het verschijnsel denkschaamte dat is ontleend aan Levinas’ beschrijving van de face-to-face ontmoeting als “een ervaring in de sterkste zin van het woord: een contact met een realiteit die niet in een a priori idee past”. Op de vraag of hij zijn hermeneutische filosofie in één kernzin zou kunnen karakteriseren antwoordde Gadamer: “Het zou kunnen dat de ander gelijk heeft”. Het komt erop aan, aldus Gadamer, om “vooraf de mogelijke correctheid, zelfs de superioriteit van je gesprekspartner erkennen”.

De ander hakt er bij Gadamer, net zoals bij Levinas, beslist behoorlijk in, je leven kan door dialoog ingrijpend veranderen. Commentator Bruns benadrukt dat bij Gadamer het begrijpen van de ander altijd een kritische vraag naar verandering (in onszelf) met zich mee brengt. Iets verderop gebruikt hij daarvoor het woord ‘claim’: “We worden altijd blootgesteld aan wat we willen begrijpen. Dat wil zeggen dat we bij het begrijpen van wat dan ook – of het nu gaat om een tekst, de wereld of andere mensen – altijd te maken krijgen met een claim”. Vooral door de woorden ‘blootgesteld’ en ‘claim’ lijken Gadamer en Levinas elkaar wel heel dicht te naderen. Omdat Levinas die woorden gebruikt als hij spreekt over het gezag dat kan uitgaan van het gelaat van de ander.

Bruns noemt het belang van openheid bij Gadamer. Openheid is een voorwaarde die niet alleen dialoog mogelijk maakt, maar menselijke relaties überhaupt. De gedachte dat je voor die openheid moet loskomen van gegeven regels en principes delen Levinas en Gadamer met elkaar. Levinas meent dat de regelgeleide procedures en principes van het menselijke kennen dood lopen op het beschuldigende gelaat van de andere mens. Gadamer stelt dat wat wij proberen te begrijpen, niet te herleiden is tot conceptuele categorieën. Als gevolg van het loslaten van universele principes en concepten om tot kennis te komen staan we met lege handen, zowel volgens Levinas als volgens Gadamer.

Toch overheersen de verschillen

Toch blijven de posities van Gadamer en Levinas wezenlijk van elkaar verschillen. Dat laat ik zien aan de hand van een aantal belangrijke verschilpunten. Om te beginnen het belang dat ze toekennen aan taal en traditie. Vervolgens de vaststelling dat Gadamer en Levinas uiteindelijk op diametraal tegenovergestelde manier omgaan met andersheid. En tenslotte hebben ze ieder hun eigen inzet voor hun filosofie.

Het belang van taal en traditie

We hebben gezien dat openheid ten opzichte van de ander voor zowel Gadamer als Levinas van groot belang is, en zij delen met elkaar het inzicht dat je daarvoor moet loskomen van gegeven regels, concepten en principes. Maar Gadamer rekent taal en traditie niet tot die concepten die je moet loslaten: zij blijven voor hem bij interpretatie wél een soort van vast kader vormen. Het feit dat mensen bepaalde dingen gemeen hebben, zoals taal en traditie, hoeft immers, volgens Gadamer, niet te leiden tot de bewering dat mensen gereduceerd worden tot hun gemeenschappelijke kenmerken. Deze gemeenschappelijke kenmerken maken het juist mogelijk om toegang te krijgen tot elkaar. En met behulp daarvan zijn verschil van inzichten en vooroordelen juist te overkomen.

Levinas ziet dat anders, voor hem behoren taal en traditie tot de gemeenschappelijkheden, die net als universele principes en concepten aan de mens een voorgegeven patroon opleggen. Zij kunnen de eigenheid van mensen tenietdoen, en daarmee echt contact van mens tot mens in de weg staan. Commentator King zegt daarover:  “Vanuit Levinas’ standpunt is een socialiteit die gegrondvest is in de band van de taal die haar invloed uitoefent op individuen, onvoldoende om de neiging te bestrijden om de ander tot hetzelfde te reduceren”. Dat is Levinas-taal: bij hem heeft het ego (of: Zelf) de neiging om al het andere aan zichzelf gelijk te maken, terwijl de uitdaging juist is zich te laten veranderen door de ander. Hier localiseert King een belangrijk verschil tussen Gadamer en Levinas, want door de bemiddeling toe te staan van taal en traditie wordt bij Gadamer de ander net wat minder anders: “Terwijl Gadamer er lippendienst aan bewijst dat iemand zijn eigen standpunten verandert ten opzichte van dat van de ander, wordt de ander altijd begrepen in termen van de taal die gemeenschappelijk wordt gedeeld”.

Ook andere commentatoren vinden dit een groot verschil tussen Gadamer en Levinas. Schroeder meent dat Gadamers werk door de nadruk op traditie een conservatieve inslag heeft: “De hermeneutiek impliceert een verontrustend potentieel conservatisme, aangezien Gadamers overdreven optimistische houding ten opzichte van in taal en traditie gegeven vooronderstellingen, de mogelijke vervormingen van dergelijke bias niet adequaat aanpakt. Met andere woorden, hij gaat niet in op hoe de traditie veranderd kan worden.” Levinas met zijn nadruk op de andersheid ofwel scheiding tussen de mens en zijn omgeving biedt daarvoor meer aanknopingspunten.

Omgang met andersheid

Niet alle commentatoren tillen zwaar aan het verschil over het belang van taal en traditie. Zij benadrukken vooral de verwantschap die ligt in het feit dat beide filosofen afstand nemen van het conceptuele denken. Ik denk dat die verwantschap grotendeels gezichtsbedrog is, en dat heeft te maken met een ander, dieper gaand verschil tussen de twee filosofen. Dat bestaat erin dat Gadamer volgens mij niet echt geïnteresseerd is in de andersheid van de ander, terwijl het Levinas daar juist om te doen is. Gadamer wil de andersheid eigenlijk tenietdoen, of omzeilen, of inpalmen. Levinas denkt dat dat niet kan.

Gadamer: verklein de andersheid

Van het tenietdoen van andersheid of verschillen is volgens Bernasconi sprake in de presentatie door Gadamer van de horizonten die bij ontmoeting met een tekst of een ander mens met elkaar zouden versmelten. Die horizonten zijn door Gadamer nooit opgevat als heel verschillend. Bernasconi beroept zich voor deze stelling op Wahrheit und Methode waarin over de horizonten wordt gezegd dat ze, “zogenaamd op zichzelf staan”. Bernasconi: “De horizonten hebben geen afzonderlijk bestaan”. En, zegt Bernasconi verder, het beroep dat Gadamer doet op traditie leidt tot het compleet negeren van teksten of dialoogpartners van buiten de jou vertrouwde traditie. “Ze worden over het algemeen afgedaan als onbegrijpelijk, verwarrend, primitief, enzovoort.” Dat is natuurlijk wel een manier om optimistisch te blijven over de mogelijkheid dat er “altijd overeenstemming bereikt kan worden”. Je schrapt bepaalde ontmoetings- en interpretatiesituaties gewoon uit je beschouwingen, wat beslist een vorm is van het tenietdoen van andersheid.

Van het omzeilen van verschillen of andersheid is, zo is inmiddels wel duidelijk, sprake wanneer de traditie of de taal door Gadamer als bemiddelende instantie voor de interpretatie wordt neergezet. Wat daar gebeurt, zegt Bernasconi is dat “men zich plaatst in de situatie van een ander door zich te verheffen tot een hoger universeel niveau, waardoor men niet alleen zijn eigen particulariteit overwint, maar ook die van de ander.” Maar deze onttrekking aan de particulariteit door een beroep op taal en traditie is een manier om begrip mogelijk te maken zonder zich rekenschap te geven van een alteriteit.”

Deze omzeiling van andersheid werkt door gemeenschappelijke taal. Om te illustreren hoe taal dat kan doen citeert Bernasconi Gadamer: “Het is altijd een menselijke – dat wil zeggen verbaal geconstitueerde – wereld die zich aan ons voordoet. Als verbaal geconstitueerde wereld staat elke wereld op zichzelf altijd open voor elk mogelijk inzicht en daarmee voor elke uitbreiding van het eigen wereldbeeld, en is daardoor ook toegankelijk voor anderen”. Taal is dus “a bonding operation in which distances are bridged”. Met andere woorden, Gadamer gaat liever voor verbinding dan voor alteriteit.

Behalve taal en traditie die de eigenheid van gesprekspartners of teksten kunnen reduceren en omzetten in gemeenschappelijkheden, is er ook nog de aandacht bij Gadamer voor die Sache: het onderwerp van gesprek of van de te interpreteren tekst. Middels concentratie op het object zoeken gesprekspartners of tekstinterpretatoren naar punten van gemeenschappelijk belang en laten alles wat daar niet dienstig aan is buiten beschouwing. Bruns zegt daarover: “De hermeneutiek van Gadamer benadrukt begrip als participatie en praxis, de solidariteit van het aan elkaar toe behoren in werk en spel, de samenwerking van de een met de ander in een dialoog over wat er voor beiden toe doet.” En King: “De kritische impuls in de dialoog komt voort uit het onderwerp, die Sache, als de manifestatie van waarheid, wat Gadamer ziet als de diepe verbinding tussen taal en denken. Het is de waarheid van het onderwerp zelf die tot taal doordringt en de dialoog leidt”. Bernasconi haakt daarop in als hij zegt dat het voor Gadamer “misschien niet nodig is om het met elkaar eens te zijn, maar het doel is overeenstemming over het object”. Als een manier van omzeilen van de andersheid.

Van inpalming van de ander is sprake, aldus Bernasconi in de wijze waarop Gadamer openheid van de gesprekspartners presenteert. Er is wel openheid, maar altijd bedoeld om wat de ander zegt in te passen in ons eigen betekenissysteem. Daarmee, zegt Bernasconi, is de dialoog bij Gadamer in feite een monoloog: “Het bewijs dat Gadamers visie op dialoog zelf monologisch is, is bijvoorbeeld te vinden in zijn gebruik van het idee van assimilatie in zijn uitleg van de ontmoeting met alteriteit. Openheid impliceert daardoor altijd “het relateren van wat anders is aan het geheel van onze eigen betekenissen, of het plaatsen van onszelf in relatie tot dat andere”. Via de tussenkomst van taal en traditie assimileer ik de ander aan mezelf. Dat het belang van het ik bij Gadamer voorop staat bevestigt Bruns als hij zegt dat voor de hermeneutische filosofie “[m]ijn begrip van de ander voor mij is; het doel ervan is onder andere het verbreden van mijn horizon”. En Widdershoven omschrijft de gadameriaanse interpretatie als een  “wijze van greep krijgen op wat zich als vreemd en ontoegankelijk voordoet.” Het gaat, aldus King om “the reduction of otherness into familiarity”.

Levinas: je kunt niet om de andersheid heen

Levinas vindt, als je het over waarheid hebt (en dat is Gadamers onderwerp, zeker in Wahrheit und Methode), dan is respect voor de eigenheid en andersheid van de ander cruciaal en voorafgaand aan iedere dialoog. Dialoog en interpretatie kunnen niet zonder. Schroeder formuleert Levinas’ positie als volgt: “Waarheid is de beweging naar het absoluut andere”, of het nu tekst is of een andere mens. Voorafgaand aan alle taal en aandacht voor die Sache is er voor Levinas, zegt King een fundamentele scheiding tussen mensen, tussen mij en de ander”,  en die scheiding “is wat taal mogelijk maakt. Taal als relatie ontkent of overwint deze scheiding niet”. Als Gadamer daaraan voorbij gaat is hij, aldus Levinas te optimistisch over interpretatie, communicatie en dialoog. Hij stelt communicatie dan te makkelijk en maakbaar voor, en zo werkt het niet, aldus Levinas.

Let wel, Levinas is ook voor dialoog en interpretatie, maar je kunt volgens hem geen goede dialoog of interpretatie hebben zonder respect voor andersheid. Hermeneutiek heeft een legitieme plaats in het begrijpen van de wereld, maar hermeneutiek omvat niet alle manieren waarop mensen met de werkelijkheid kunnen interacteren. Bruns: “Voorbij de hermeneutische levenswereld bestaat voor Levinas de relatie tot de ander als zodanig, zonder verwijzing naar iets anders, buiten elke context van betekenis (de ander is, in de barse woorden van Maurice Blanchot, ‘de mens zonder horizon’)”. De ander is namelijk, zoals Levinas het zegt, betekenis op zichzelf. Er is iets in het spel van onophefbare andersheid die het onmogelijk maakt om zo optimistisch over verstaanbaarheid te spreken als Gadamer doet.

Inzet van hun filosofie


Het verschil in interesse voor andersheid verraadt een derde verschil tussen Gadamer en Levinas. Dat verschil gaat over de inzet van hun filosofie. Uiteindelijk gaat het Levinas om ethiek en verantwoordelijkheid, en Gadamer om kennis en waarheid.

Levinas: respect voor andersheid is ook een kwestie van verantwoordelijkheid

Behalve een kwestie van effectiviteit (werkt het of werkt het niet voor het begrijpen) is respect voor andersheid, aldus Levinas, ook een kwestie van verantwoordelijkheid. Want wat gebeurt er als je niet volledig recht doet aan andersheid? Dan pleeg je geweld. Het is voor Levinas een serieuze vraag of het niet gewelddadig is om, in de woorden van Bernasconi, “verschil of anders-zijn voor te stellen als een probleem dat opgelost moet worden”. De vraag voor Levinas is of het werkelijk adequaat is om in dialoog overeenstemming tot expliciet doel te verklaren, zelfs al zou het de overeenstemming zijn van to agree to disagree waar Gadamer ruimte voor laat. Bernasconi: “Misverstanden zijn geen hinderlijk bijkomstig fenomeen dat af en toe de mogelijkheid tot oprecht begrip bedreigt en gecorrigeerd kan worden. Dat ‘je niet weet waar ik het over heb’ onthult een fundamenteler gevoel van misverstand, het misverstand waarvan alle begrip doordrongen is en dat het gadameriaanse plaatje ondermijnt.”

Dergelijke als onophefbaar beschouwde andersheid maakt mij op een bijzondere manier verantwoordelijk voor de ander. Bernasconi schrijft: “Als er een gepaste reactie is op de persoon die mij uitdaagt door mij de mogelijkheid tot begrip te ontzeggen, dan ligt die in het feit dat ik mezelf beoordeeld weet en mezelf in dit oordeel bevind, ook al houd ik het  misschien geen moment vol in deze houding”. De gepaste reactie is, met andere woorden, niet om te begrijpen dat ik het niet begrijp, maar om ethisch betrokken te zijn bij de beschuldiging in mijn richting. Per slot van rekening vindt Levinas dát het belangrijkste van alles; kennen vindt hij – ondanks zijn waardering voor dialoog en interpretatie – minder interessant dan verantwoordelijk zijn voor elkaar.
Een literaire presentatie van dit levinassiaanse moment is het verhaal Bartleby the Scrivener, van de hand van Herman Melville.

Bartleby is het verhaal van een kantoorklerk op een advocatenkantoor op Wallstreet in het midden van de 19e eeuw. Bartleby is aangenomen op het kantoor om samen met twee andere klerken juridische documenten te kopiëren. Dat is uiterst droog en saai werk, maar Bartleby verrast door de ijver, nauwkeurigheid en productiviteit die hij daarbij aan de dag legt. De advocaat is als baas van het kantoor dan ook zeer ingenomen met zijn nieuwe kracht, al had het van hem wel een opgeruimder type mogen zijn dan de teruggetrokken, bleke figuur van Bartleby. Het enthousiasme wordt getemperd als op de derde dag Bartleby een voor dit werk zeer gebruikelijk karweitje weigert. Kopieën van documenten moeten vergeleken worden met de originelen en ieder van de klerken wordt daar regelmatig voor gevraagd. Zo ook Bartleby, maar hij geeft zijn baas te kennen dat hij het liever niet doet, of in zijn woorden: I would prefer not to. De advocaat is even helemaal uit het veld geslagen, maar het werkt roept. Hij zal er een andere keer wel op terugkomen.

Maar de scène herhaalt zich en steeds bedient Bartleby zich daarbij van dezelfde formule: I would prefer not to. De baas slaat aan het piekeren. Normaal gesproken zou voor hem werkweigering zonder mankeren aanleiding zijn voor ontslag, maar op een of andere manier wordt hij ontwapend door het optreden van Bartleby. De wijze waarop hij zijn weigering formuleert heeft daar alles mee te maken. De baas wordt geraakt en zoekt het overleg met hem maar dat blijkt met Bartleby niet mogelijk. Op het verzoek tenminste een béétje redelijk te zijn komt het antwoord dat hij er op dit moment de voorkeur aan geeft om niet een beetje redelijk te zijn. Dat alles brengt de advocaat in een kluwen van tegenstrijdige gevoelens en gedachten, variërend van vastbesloten afwijzing van Bartleby tot melancholie en solidariteit met een verloren mens.

De zaak escaleert als Bartleby op een gegeven moment aankondigt dat hij er de voorkeur aan geeft ook niet meer te kopiëren. Ontslag kan nu niet uitblijven, Bartleby dient binnen zes dagen opgestapt te zijn. Als de baas hem op de zevende dag nog op kantoor aantreft moet hij moeite doen een woedeaanval te onderdrukken. Tegelijkertijd voelt hij de onmogelijkheid om wreed te zijn tegenover Bartleby. Hij vraagt zich af wat zijn geweten hem op dit moment voorschrijft. De advocaat kiest voor de oplossing om dan maar zelf het pand te verlaten: hij verhuist zijn kantoor onder achterlating van Bartleby. In een leeggeruimde kamer neemt de baas nog een keer afscheid. Hij moet zich van Bartleby losrukken, van dezelfde man van wie hij zo graag verlost wilde zijn. De huisbaas van het pand doet tenslotte wat de advocaat niet lukte: de politie bellen om Bartleby te laten verwijderen. Als de advocaat daarvan hoort is zijn reactie ambivalent: “In eerste instantie was ik verontwaardigd; maar uiteindelijk stemde ik er bijna mee in. Ik zou het zelf zo nooit gedaan hebben, maar onder zulke bijzondere omstandigheden leek dit het beste plan”. Bartleby sterft in bewaring bij de politie.

Het blijft Gadamer gaan om kennis

Gadamer zegt: dat werkt juist niet. Levinas gaat met zijn verantwoordelijkheidsrelatie zo ver dat er geen kenrelatie meer is en, denkend aan Bartleby, ook geen handelingsperspectief meer. Een directe reactie van Gadamer op Levinas is niet bekend, maar King kan zich iets voorstellen bij zijn hypothetische reactie op Levinas: “Gadamers kritiek zou zijn dat Levinas, door het zelf als onvoorwaardelijk verantwoordelijk te beschouwen, het zelf feitelijk berooft van de mogelijkheid om de ander in dialoog te begrijpen. Hij zou vinden dat het zelf geen authentieke relatie met anderen kan hebben als het zelf de enige verantwoordelijke partij is en als de concrete ander niet aan de dialoog deelneemt.”

Conclusie

Je kunt dit een onbesliste controverse noemen, met verschillende antwoorden op de vraag of radicale andersheid een plek moet hebben in waarheidszoekende hermeneutiek. Nu zouden hermeneutici geen hermeneutici zijn als ze niet zouden proberen de twee standpunten met elkaar te verzoenen. Bruns zegt bijvoorbeeld: “Het is mogelijk om deze verschillende opvattingen op een manier te doordenken die ze met elkaar verweeft. Zo kan er bijvoorbeeld een nuttig onderscheid worden gemaakt tussen ‘zijn-met’ (of ‘naast’ zijn) en ‘face-to-face’ zijn als alternatieve vormen van relatie met de ander. De eerste is overwegend hermeneutisch, zoals Gadamer deze term verduidelijkt; dat wil zeggen, het impliceert een relatie van wederzijds begrip, participatie, afstemming, op hetzelfde spoor zitten, in de flow van het spel zitten, woorden en interesses (om niet te zeggen een wereld) gemeen hebben. Ethisch gezien is het een relatie die haar hoogtepunt vindt in vriendschap of op zijn minst solidariteit. Mijn relatie met de ander streeft in ieder geval naar een ‘wij’ en impliceert de mogelijkheid van gemeenschap. De face-to-face relatie zoals Levinas die begrijpt, verschilt hiervan. Het gaat hier niet om een ik-jij-relatie, maar om een relatie tot een ‘hij’, dat wil zeggen een ‘illeïteit’ (il, elle) die zich buiten elke horizon bevindt en die mij ter discussie stelt, dat wil zeggen, mij uit mijn huis roept, mij in mijn ethische conditie plaatst als gijzelaar (de één voor de ander).” Bruns kent zo aan beide benaderingen, die van Levinas en Gadamer, een ethische component toe. Alleen de mate waarin ze dat doen verschilt.

Ik weet niet of dat helemaal overtuigend is. Wel wijzen sommige commentatoren erop dat Gadamer aan het eind van zijn bijzonder lange leven blijkens een aantal uitspraken is opgeschoven naar de positie van Levinas: hij ging meer ruimte maken voor de andersheid. In zijn Selbstdarstellung uit 1975 ontbreken die uitspraken, want ze zijn van later datum. Ter onderbouwing van de suggestie dat Gadamer is opgeschoven citeert commentator Mehmel een tekst van hem uit 1989: “Maar er zit nog iets anders in de dialogische ervaring, namelijk de mogelijkheid om anders te zijn, die verder gaat dan het bereiken van overeenstemming over wat gemeenschappelijk is”.

Bernasconi zegt dat alle teksten die de nadruk leggen op andersheid recent zijn, wat duidt op een verandering van gedachten bij Gadamer. Hij wijst op een fragment uit Text and Interpretation, waarin “Gadamer benadrukt dat de aanwezigheid van de ander al twijfel kan oproepen over iemands eigen visie, nog vóór de ander iets heeft gezegd”. En dan zegt Bernasconi: “Beslissend is vooral de vraag die Gadamer zichzelf stelde in een essay dat hij speciaal schreef voor de publicatie van zijn complete werk in 1985. Gadamer vroeg: ‘In hoeverre ben ik erin geslaagd de hermeneutische dimensie te presenteren als voorbij het zelfbewustzijn, dat wil zeggen, de Andersheid van de Ander in het begrijpen te behouden en niet simpelweg teniet te doen?’”

Bernasconi is geneigd die vraag ontkennend te beantwoorden want ruimte laten voor andersheid staat haaks op Gadamers theorie. Immers die theorie “beoogt de alteriteit van haar andersheid te ontdoen vóór haar verschijning binnen het systeem: de ander is altijd mijn ander, mijn Jij; de tekst behoort altijd tot de traditie waartoe ook ik behoor. En als we zelfs dat niveau van overeenstemming missen, zijn we tenminste verenigd in onze openheid om overeenstemming te vinden of af te wachten.” De theorie is dus onverbiddelijk: de verlangde versmelting van horizonten lijkt fundamenteel tegengesteld aan andersheid.

Maar, sluit Bernasconi af, “ook al lijkt Gadamer in zijn theorie het moment van alteriteit te bagatelliseren, komt dit mogelijk doordat de hermeneutische ervaring waarvan hij uitgaat en waarvan hij veelvuldig getuigt, die van alteriteit is”. Dat te veranderen in de theorie zou wel eens te moeilijk kunnen zijn. “Uitgaande van de erkenning van hoe moeilijk die taak kan zijn binnen de grenzen van een traditie die de neiging heeft de ander alleen maar te benaderen om hem of haar te assimileren, heb ik het behoud van andersheid in Gadamers geschriften minder gevonden in zijn hermeneutische theorie als zodanig, dan in zijn incidentele getuigenissen van ervaringen die geen enkele theorie gemakkelijk kan bevatten.” Dus heeft Gadamer het maar gelaten bij losse uitspraken aan het eind van zijn lange leven.

Literatuur

Bernasconi, R. (1995) “You Don’t Know What I’m Talking About”: Alterity and the Hermeneutical Ideal. In: Schmidt, L.(ed.)(1995) The Specter of Relativism. Truth, Dialogue, and Phronesis in Philosophical Hermeneutics, pp. 178-194. Evanston: Northwestern University.

Bruns, G. (2004) On the Coherence of Hermeneutics and Ethics. An Essay on Gadamer and Levinas. In: Krajewski, B.(ed.)(2004) Gadamer’s Repercussions: Reconsidering Philosophical Hermeneutics, pp. 30-54. Los Angeles: University of California Press.

Gadamer, H.-G. (1985-1995) Gesammelte Werke. Tübingen: J.C.B. Mohr (Paul Siebeck).

King, Ch. (2019) Gadamer, Levinas, and the Hermeneutic Ontology of Ethics. In: Philosophies, 2019, 4, 48; doi:10.3390/philosophies4030048.

Levinas, E. (1982) En découvrant l’existence avec Husserl et Heidegger. Parijs: Vrin.

Schroeder, B. (1996) Helioground. In: Schroeder, B. (1996) Altared Ground: Levinas, History, and Violence, hoofdstuk 3. New York&Londen: Routledge.

Widdershoven, G. (2000) Hans-Georg Gadamer. In: Doorman, M. en Pott, H. (red.)(2000) Filosofen van deze tijd, pp. 48-61. Amsterdam: Bert Bakker.