Home
Tweet Home English Workshops
Teksten/ Artikelen
Contact Naud van der Ven NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar? Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox. |
Werk en Reflectie over Jürgen HabermasInleidingStel je wilt met een aantal vrienden een paar dagen naar Parijs. Welk hotel moet je dan reserveren? Welk restaurant? Om tot een democratische beslissing te komen, moet eerst eindeloos overlegd worden. Dat is volgens de filosoof Habermas een vorm van communicatieve rationaliteit die eigen is aan ‘de leefwereld’ van mensen. Habermas geeft in Theorie des kommunikativen Handelns een kritische analyse van de moderne maatschappij. In het boek pleit hij voor het communicatieve handelen, waarbij mensen voortdurend met elkaar in discussie treden.Maar
het is natuurlijk efficiënter als één persoon alle
beslissingen neemt. Daarom valt een bedrijf dat snel
beslissingen moet kunnen nemen eerder terug op zijn
hiërarchische systeem en ligt democratisch optreden
daar minder voor de hand dan tijdens een trip naar
Parijs. En voor samenwerking binnen een
overheidsorganisatie kan het wéér anders liggen. Kennelijk
kan
sociale actie verschillende vormen aannemen. De
communicatieve rationaliteit van de leefwereld
(tripje naar Parijs) aan de ene kant, de
instrumentele rationaliteit van een op winst gericht
bedrijf aan de andere kant, en vele varianten daar
tussenin. Het benoemen van deze twee polen is een
kernthema van Habermas, en voor een goed begrip zijn
de woorden die hij koppelt aan elk van die polen van
belang. Leefwereld
en systeemwereld
Zoals we zagen koppelt hij de
communicatieve rationaliteit, ook wel genoemd
‘communicatief handelen’, aan wat hij noemt de
‘leefwereld’. Die omvat de persoonlijke levenssfeer
voor zover het geen werk is: ons leven thuis of op
vakantie, met familie en vrienden. Daartegenover staat
de rationaliteit van ‘het systeem’, dat wil zeggen van
ons werk en van de bredere maatschappelijke ordening
waarin wij functioneren. Zojuist duidde ik die
rationaliteit aan als instrumentele rationaliteit
oftewel doel-middel-rationaliteit. Maar Habermas heeft
daar een eigen woord voor: het ‘strategische
handelen’. Aan die sfeer zijn altijd de elementen
‘geld’ en ‘macht’ gekoppeld. De verhouding tussen leefwereld en
systeem is voor Habermas een centraal thema. Die
verhouding zou in evenwicht moeten zijn maar, zegt
Habermas, dat is niet zo. Het systeem heeft in de
moderne samenleving de neiging om te gaan woekeren en
veel te ver binnen te dringen in de leefwereld van
mensen. Hij noemt dat de ‘kolonisatie’ van de
leefwereld door het systeem. Je kunt daarbij denken
aan de invloed van geld op ons leven, of aan de manier
waarop mobiele telefoons ons dwingen de hele dag met
ons werk bezig te zijn. De kolonisatie van de leefwereld
door het systeem is dus tegelijkertijd een
overwoekering van het communicatieve handelen (gericht
op het tot stand brengen van gedeeld begrip) door het
strategische handelen (gericht op beheersing en
exploitatie van de wereld). Maar dat kán niet goed
gaan, zegt Habermas, want strategisch handelen moet
het in laatste instantie óók hebben van communicatief
handelen. Strategische actie moet immers
sociaal worden gecoördineerd. Zowel voor het
communicatieve als voor het strategische handelen zijn
we aangewezen op gesprekken met elkaar en op taal. We
zijn alleen maar in staat om onze strategische doelen
te bereiken als we eerst tot gedeeld begrip komen. Het
communicatieve handelen is dan ook primair, het
strategische handelen is daarvan een afgeleide en dus
secundair. In de woorden van Habermas: “Het bereiken van begrip is het meest
oorspronkelijke doel van menselijke taal”, en dus
niet beheersing of het bereiken van efficiency. Het communicatieve handelen moet
van Habermas dus alle aandacht krijgen, vanwege de
twee genoemde redenen. Ten eerste omdat het hoort bij
de leefwereld, en die zit in het gedrang omdat de
systeemwereld zich opdringt. En ten tweede omdat het
communicatieve handelen uiteindelijk ook de voorwaarde
is voor het strategisch handelen van de systeemwereld.
Om die redenen maakt Habermas uitgebreid werk van de
vraag wat goede communicatie nu precies inhoudt. De
ideale gesprekssituatie
Dat
doet hij door uitwerking van wat hij noemt ‘de ideale gesprekssituatie’.
Daarmee bedoelt hij een model van dialogische
betrokkenheid die het communicatieve handelen helpt
om wederzijds begrip te realiseren. Centraal in deze
notie van de ideale gesprekssituatie is het poneren
en uitdagen van geldigheidsclaims. Dat wil zeggen
dat, wanneer een persoon spreekt – in Habermas’
termen, wanneer die een taalhandeling verricht – die
persoon de luisteraars impliciet vraagt om akkoord
te gaan met bepaalde aannames. Die aannames
betreffen: ten eerste de feitelijke inhoud van wat
de spreker zegt, ten tweede zijn gezag om te zeggen
wat hij zegt, en ten derde, wat de spreker hoopt te
bereiken door het te zeggen. Als de
luisteraar deze veronderstellingen niet deelt, dan
zal de taalhandeling niet makkelijk leiden tot
gedeeld begrip. Daarom moeten luisteraars de
vrijheid hebben om die geldigheidsaanspraken – die
veronderstellingen over feitelijke inhoud, gezag, en
intentie – in twijfel kunnen trekken, om na te gaan
of zij die wel accepteren. Over de eventuele
meningsverschillen die er blijken te zijn kan dan
worden onderhandeld zodat overeenstemming
ontstaat over de zaken waar gedeeld begrip van
afhangt. Voor
Habermas is gedeelde overeenstemming, bereikt onder
dit soort ideale overlegomstandigheden, de grondslag
van de waarheid. Waarheid ligt voor hem dus niet in
overeenstemming met een absolute, ergens objectief
vastliggende werkelijkheid. Waarheid ligt in het
bereiken van gedeelde leefwereld-overtuigingen onder
partijen die daarover met elkaar op rationele wijze
communiceren. Nogmaals Habermas’ kernzin: “Het
bereiken van begrip is het meest oorspronkelijke
doel van menselijke taal”. Deze opvatting heeft
iets zeer optimistisch: weliswaar zijn er geen
voorafgaande, objectieve normen meer, zoals vroeger.
Maar dat betekent niet dat normatieve legitimatie
niet kan plaatsvinden. Integendeel, de normatieve
legitimiteit van besluiten en acties komt voort uit
de kwaliteit van de processen die leiden tot die
beslissingen en acties. En die kwaliteit hebben we
zelf in de hand, want die hangt af van de
mogelijkheden voor alle betrokken partijen om zelf
geldigheidsaanspraken te doen en
geldigheidsaanspraken van anderen uit te dagen. Habermas stelt dat
voor een deugdelijk gesprek minimaal aan de volgende
voorwaarden moet zijn voldaan:
Thema’s
met relevantie voor management en organisatie
De
twee centrale thema’s
van Habermas die zojuist in de Inleiding naar voren
kwamen wil ik beide bekijken voor wat betreft hun
relevantie voor management en organisatie. Het zal
dus gaan over 1. de kolonisatie van de leefwereld
door de systeemwereld en 2. de ideale
gesprekssituatie.
Maar
in de Inleiding kwam ook al naar voren dat misschien
niet alle ideeën van Habermas zich zomaar lenen voor
ongekwalificeerde koppeling aan management en
organisatie. Voor een reis naar Parijs, maar ook
voor non-profit organisaties zijn waarschijnlijk
andere onderdelen van zijn theorie relevant dan voor
een commercieel bedrijf. Het hangt er dus vanaf over
welk segment van organisaties en welk soort
management je het hebt. En over welk onderdeel van
Habermas’ theorieën. De vraag wat relevant is voor welk deel van
management en organisatie zal daarom een aandachtspunt
zijn bij de nu volgende bespreking van beide genoemde
thema’s. Kolonisatie van de leefwereld door de systeemwereldJe kunt zeggen: Habermas’ theorie
over de kolonisering van de leefwereld raakt vooral
organisaties in de zorg en het onderwijs. Immers, de
krachtigste geluiden dat professionals nauwelijks meer
aan hun eigen werk – lees: leefwereldwerk – toekomen
door de taken waar het management hen mee opzadelt,
komen uit die sectoren. Bijvoorbeeld in de zorg komen die
geluiden van thuiszorgers en verpleegkundigen. Qua
aard heeft hun werk oorspronkelijk veel
leefwereld-karakteristieken. Ziekte en ouderdom
grijpen diep in in de persoonlijke levenssfeer van de
patiënt, en de zorg en verpleging die hij krijgt
spelen zich voor een groot deel op dat terrein af.
Maar met het oog op beheersing en management zijn hun
werkzaamheden steeds meer geprotocolliseerd: voor
iedere handeling staat een vast aantal minuten, zaken
moeten precies volgens het boekje verlopen, en er moet
ontzettend veel geadministreerd worden. Die laatste elementen komen uit de
systeemwereld, zij zijn gericht op beheersing en
efficiency. In de beleving van veel zorgwerkers maken
die elementen een te grote inbreuk op de
leefwereld-aspecten van hun werk. Zij zijn niet de
zorg ingegaan om zoveel mogelijk productie te draaien
op een dag, of om zoveel mogelijk data te verzamelen.
De meesten gingen dit werk doen vanwege de
persoonlijke contacten die daar traditioneel bijhoren,
en juist die leefwereldaspecten lijken door de
systeemwereld te verkommeren. Vanuit het onderwijs hoor je
vergelijkbare geluiden: men ging ooit het onderwijs in
vanuit het verlangen om jonge mensen te helpen in hun
groei naar volwassenheid; en men wordt in toenemende
mate gedwongen om zich bezig te houden met beleid en
verantwoording. Dat laat naar mijn idee zien dat
Habermas’ thema van de tegenstelling tussen systeem en
leefwereld in ieder geval relevant is voor de
terreinen van zorg en onderwijs. Maar moet je nu ook
zeggen dat die relevantie daartoe beperkt is, en dat
zijn ideeën minder van betekenis zijn voor andere
terreinen? Dat is iets te gemakkelijk gedacht.
Want het zijn misschien wel vooral de professionals
uit de sectoren van de zorg en het onderwijs die zich
roeren, maar het verschijnsel is niet tot hen beperkt.
Ook professionals werkzaam in Research
and Development of in de techniek of in
productiebedrijven klagen regelmatig over de te ver
doorgeschoten managerscultuur en missen de
inhoudelijke betrokkenheid bij die managers. Alsof
machines of koffie of medicijnen hetzelfde zijn, en
alles te managen is als een koekjesfabriek. Beheersing
is het enige wat telt, liefde voor het vak of de
mensen waar je mee werkt telt niet meer, zo is het
gevoel. Habermas heeft met dit thema dus iets te
pakken dat wel degelijk grote delen van onze
samenleving raakt. Kunneman, een van de belangrijkste
Nederlandse Habermaskenners, zegt erover in zijn Brief aan mijn leermeester: “De
verschijnselen die in uw roemruchte analyse van de
kolonisering van de leefwereld benoemd worden, met
name de dominantie van economische prioriteiten en het
wegdrukken van communicatief handelen door
bureaucratie en deskundologie, zie ik dagelijks om me
heen”. Het binnendringen van de systemen in de
leefwereld leidt tot zingevingsproblemen en tot het
verkommeren van de communicatieve processen die
noodzakelijk zijn om de identiteit van individuen te
ondersteunen, zo stelt Kunneman in navolging van
Habermas vast. Maar vervolgens maakt Kunneman twee
kanttekeningen. De eerste is dat de toenemende
technificering van onze communicatie, door gebruik van
computers, telefoons en andere gadgets, beslist niet
altijd verschraling van de communicatie hoeft in te
houden en door mensen lang niet altijd als
kolonisering ervaren wordt. Ook al vereist het
onderwerping aan een bepaald technisch regime, het kan
heel goed voor communicatief handelen worden ingezet.
Dat bewijst Buurtzorg die haar medewerkers de wijk in
stuurt met digital assistents waarin
ze zelf, tussendoor, de minimaal vast te leggen
gegevens kunnen registreren. Daardoor kon Buurtzorg
fors besparen op de centrale administratieve
ondersteuning, en het gevoel van autonomie bij de
medewerkers werd erdoor versterkt. Verder vraagt Kunneman zich af of
het wel mogelijk is wat Habermas voorstelt, namelijk
dat de kolonisering van de leefwereld opgeheven zou
kunnen worden door het systeem ‘terug te dringen’ naar
zijn eigen domein – de markt en de
staatsbureaucratieën – en aldus te onderwerpen aan
‘normatieve controle vanuit de leefwereld’. Dat vereist dat er inderdaad een
scherpe scheiding te trekken valt tussen systeem en
leefwereld, maar Kunneman betwijfelt dat. Ons leven
speelt zich volgens hem eerder af in een groot,
“uitdijend overgangsgebied, waar systeem imperatieven
en leefwereldverwachtingen tegelijkertijd van kracht
zijn en permanent om de voorrang strijden. Een steeds
groter deel van het leven van hedendaagse individuen
speelt zich af in dergelijke overgangsgebieden.
Daarbinnen is zowel sprake van de dominantie van
economische krachtenvelden en deskundologisch beheerde
expertsystemen als van zingeving en
identiteitsonontwikkeling aan de kant van de betrokken
individuen in steeds verschuivende verhoudingen”. Te denken dat je de twee sferen
netjes van elkaar kunt onderscheiden en de een
normatief kunt maken voor de ander is misschien wel
een vorm van simplistisch en inmiddels achterhaald
vooruitgangsgeloof, aldus Kunneman. In ieder geval kan
hij er zelf niet meer in geloven. De ideale gesprekssituatieWat is de relevantie voor
management en organisatie van Habermas’ aandacht voor
de ideale gesprekssituatie? Het ligt voor de hand om te denken
dat die aandacht vooral van belang is voor de overheid
of maatschappelijke organisaties, niet zozeer voor
bijvoorbeeld het particuliere bedrijfsleven. Je vindt die aandacht inderdaad ook
primair terug bij de overheid en grote
maatschappelijke organisaties. Dat heeft uiteraard
alles te maken met de basis van onze staatkundige
ordening: wij zijn een democratie en willen
nadrukkelijk democratisch te werk gaan. Publieke
communicatie over uit te voeren beleid en publieke
verantwoording over gevoerd beleid zijn basale
uitgangspunten van dat bestel, en wat is dat anders
dan gespreksvoering? En juist omdat we dat
democratisch willen doen put de overheid zich al
decennia uit in pogingen om het gesprek tussen de
overheid en de burger te intensiveren, te verfijnen,
te verdiepen. Denk aan inspraakmogelijkheden, aan de
wet openbaarheid van bestuur, aan ombudsinstanties. Zo
bezien hoort het thema van de ideale
gesprekssituatie dus primair thuis in het openbaar
en semi-openbaar bestuur. Maar je kúnt het veel
breder trekken en Habermas’ ideeën van toepassing
verklaren op management in het algemeen, ook binnen
het particuliere bedrijfsleven. Habermas zelf is
daar voorstander van en dat is ook wat bijvoorbeeld
de bedrijfsleider annex organisatiekundige Mick
Fryer propageert in zijn artikel Facilitative leadership;
drawing on Jürgen Habermas’ model of ideal speech
to propose a less impositional way to lead.
Hij
heeft het daarin over leiderschap in organisaties,
over de volle breedte van het veld van organisaties:
publiek, privaat en alles wat er tussenin zit. Want,
zegt hij, niet alleen de overheid, maar wij allemaal
in onze hedendaagse Westerse samenleving, worden
gevoed door geestelijke bronnen die uitnodigen tot
een communicatief ingestelde stijl van leiderschap.
Waar je ook werkt in de Westerse wereld, er is een
soort vanzelfsprekende instemming met democratische
principes.
En ook binnen het bedrijfsleven kunnen
management en organisatie daar tastbaar hun voordeel
mee doen. Er zijn, aldus Fryer, overtuigende business-cases op te stellen die
efficiency voordelen aantonen van democratische
organisatorische praktijken ten opzichte van
traditionele, hiërarchische leiderschapspraktijken.
En inzichten op het gebied van human
relations management staan bol van pleidooien
om het gesprek met medewerkers te intensiveren.
Citaat: “If hard-bitten pragmatists
like Peter Drucker are also preaching the need for
participative organizational forms, there may be
something for facilitative leadership to hook on to”.
Voor Fryer zijn er dus voldoende redenen om Habermas’
aandacht voor de ideale gesprekssituatie in te brengen
in de leiderschapsdiscussies bij commerciële
bedrijven. En ik volg hem even in zijn pleidooi om het
thema van de ideale gesprekssituatie te beschouwen als
relevant voor de hele breedte van het veld van
management en organisatie. Om aan te geven dat hij het
utopische karakter van de ideale gesprekssituatie wel
onderkent citeert hij John
Forester: “The obvious fact that an ideal speech
situation is never practically realized – that
communication is always imperfect – does not yet
mean that the analytic concept has no relevance at
all”. En hij komt meteen met bezwaren die
je kunt inbrengen tegen het formeel democratisch
overleggen met je medewerkers. We moeten niet onderschatten, zegt hij,
hoe dominant een leider kan zijn voor medewerkers,
zelfs als hij kiest voor de meest open vormen van
leiderschap. Mensen durven niet zomaar te
zeggen wat ze denken, ook al worden ze daar
nadrukkelijk toe uitgenodigd. Een ander mogelijk bezwaar is dat de leiders zich wel kunnen
onderwerpen aan Habermas’ spelregels
voor een goed gesprek, maar je kunt er niet zomaar
vanuit gaan dat degenen die leiderschap van hen
verwachten dat ook zullen doen. Deelnemers aan het
overleg willen misschien hun emotionele bindingen
niet terzijde schuiven of hun verborgen agenda’s
niet benoemen. Je kunt
daar so wie so niemand toe dwingen,
maar aanmoedigen kan wel. Maar hoe vrij laat je
mensen dan nog? Wat wel mogelijkheden biedt, denkt
Fryer, is IT. “IT zou weleens ondersteuning kunnen
bieden voor steeds verfijndere methoden van
gecentraliseerde controle en heimelijk toezicht op de
werknemers, maar het kan ook, in handen van leiders
die meer tot gesprek geneigd zijn, innovatieve
manieren bieden om de communicatie te democratiseren”. “IT zou kunnen bijdragen aan een
verschuiving van gesprekskanalen, weg van
conventionele, strak rationele vormen van gesprek,
naar gespreksvormen met een grotere mate van
anonimiteit, wat niet mogelijk is in face-to-face
of voice-to-voice ontmoetingen.
Daardoor kunnen degenen die zich niet sterk voelen in
het gesprek of die hiërarchisch kwetsbaar zijn en
daardoor beletsel voelen om ten volle aan het gesprek
deel te nemen, meer geneigd zijn om de
geldigheidclaims uit te dagen die door hun beter
gebekte collega’s worden gedaan en ook om hun eigen
aanspraken te introduceren in de communicatie”. Fryer gelooft er dus wel in, ook
voor het bedrijfsleven. Uitgewerkt voor de communicatie
tussen overheid en burger is er een door Habermas
geïnspireerd model te vinden in Pröpper en Steenbeek
in hun boek over De aanpak van
interactief beleid. Ook dat slaat een
realistische toon aan door aan te geven dat elke
situatie anders is en dat niet iedere gelegenheid
waarin overheid en burger met elkaar te maken hebben
zich leent voor het creëren van de ideale
gespreksvoorwaarden. Afhankelijk van de situatie kan
de burger het met minder participatie moeten doen.
Maar volledige participatie en interactie behoren tot
de mogelijkheden, in de geest van Habermas. Bij andere Habermas commentatoren
overheerst scepsis. Jan Dirk Snel vat het
communicatieve handelen van Habermas op als een
project van de Verlichting, waarin Habermas probeert het idee van
rationaliteit uit te breiden tot ver buiten de
wetenschap. Zo ongeveer alles wat mensen beweren is
rationeel te toetsen, ook als het gaat om
verhoudingen binnen een gezin of over seksuele
voorkeuren. Er is in principe geen onderwerp dat
niet via de ideale gesprekssituatie te bespreken zou
zijn. Is dat ook geen inbreuk op de leefwereld? Simonka de Jong vindt dat Habermas
daarmee zijn universalistische rationalisme wel ver
doorvoert. “Hij meent dat iedere taalgebruiker die een
ander probeert te overtuigen impliciet de regels van
de ideale gesprekssituatie heeft aanvaard. Habermas
veronderstelt dat iedereen de woorden van een spreker
hetzelfde zal interpreteren. Hiermee onderschat hij de
invloed van misverstanden en onbegrip op de
communicatie. Taal is niet altijd doorzichtig”. En opnieuw Harry Kunneman, in Brief aan mijn leermeester:
“Langzamerhand krijg ik onvrede met uw volslagen
gebrek aan aandacht voor lichamelijkheid, voor emoties
en voor ‘bestaansknopen’; voor existentiële
‘klemsituaties’ waarin zowel het eigen bestaan als de
eigen tong in de knoop zijn geraakt. Recht op
eigenheid onderkent u wel, in de vorm van het
onvervreemdbare recht op dissensus, maar dat recht kan
volgens uw analyse alleen in discussies met anderen
uitgeoefend worden en vereist dus argumenten,
het veronderstelt met andere woorden al inzicht en
talige articulatie. Het vertrouwen dat u stelt in
therapeuten en gesprekken in het algemeen, is
exemplarisch voor het rationalistische wereldbeeld van
de actor, van de handelende persoon, dat uit uw
theorie van het communicatieve handelen oprijst”. Onveilig
bij
Laten
we maar gewoon vaststellen: zulke verfijnde
communicatie, dat is toch ideaal? Dit is toch het
communicatieve evangelie? Ultiem
vertrouwen in de zelfreinigende werking van de rede
Toch
vertrouw ik het niet. Ik heb minder vertrouwen in
het zelfreinigend vermogen van de rede dan Habermas. De
gedachte is: als je gesprekssituaties maar voldoende
degelijk en uitgebreid organiseert en voorziet van
terugkoppelmechanismen, dan komt daar authentieke
communicatie uit. Habermas gelooft ook in de
mogelijkheid om langs die weg je eigen illusies en
blinde vlekken te ontdekken. Dat geloof ik gewoon niet. Daarvoor
heeft de rede te veel blinde vlekken en euforisch
geloof in zijn eigen kunnen. Dat zou weer te maken
kunnen hebben met wat Kunneman zegt in zijn Brief aan mijn leermeester: het is
intellectueel allemaal heel doortimmerd wat u doet,
maar er spreekt een bijna wanhopig verlangen uit naar
zekerheid, verankering en onwankelbare fundamenten.
Juist een dergelijk verlangen maakt mensen vatbaar
voor de listige illusies van de rede.
Stanley
Fish
zegt daarover: “What secular reason is missing is
self-awareness. It is ‘unenlightened about itself’
in the sense that is has within itself no mechanism
for questioning the products and conclusions of its
formal, procedural entailments and experiments”.
Je kunt in Habermas’ optimisme over
meninguitwisseling een parallel zien met het klassieke
en neoliberale geloof in de vrije economische markt:
laat iedereen zo veel mogelijk zijn gang gaan en de
onzichtbare hand van de vrije markt zorgt voor een
optimale verdeling van goederen, heldere prijzen en
toenemende welvaart voor iedereen. Eenzelfde soort
optimisme zou bij Habermas aan de orde zijn, maar dan
betreft het een onwankelbaar geloof in de vrije markt
van meningen: laat die zo ongestoord en optimaal
mogelijk functioneren, haal alle remmingen weg en
iedereen vaart er wel bij. Van de economische vrije markt
weten we allang dat het zo niet werkt. Voor de markt
van vrije meningsuitwisseling zie ik ook te veel wishful thinking. Levinas
Levinas gelooft ten dele ook in de
kracht van de zoekende dialoog en de corrigerende
werking die daarvan uit gaat. Maar niet in dezelfde
mate als Habermas. Levinas gelooft niet dat je
miscommunicatie en kwetsing in de communicatie vóór
kunt zijn. Daarvoor is het autistische en
zelf-misleidende karakter van de rede simpelweg te
groot. Dus de grootschaligheid en gedetailleerdheid
van Habermas’ maatregelen doen vanuit het perspectief
van Levinas een beetje grotesk aan. Je kunt een heel
eind komen met je eigen maatregelen, aldus Levinas,
maar je zult er door de ander toch steeds op betrapt
worden dat je, met al je goede bedoelingen, te ver
bent gegaan. Communicatie is niet zo maakbaar als
Habermas gelooft, het blijft een waagstuk. Neiging
tot overspanning die daarmee samenhangt: nadruk op
eigen werkzaamheid en autonomie
|