Home
Home





English





Workshops





Teksten/

Artikelen





Contact





Naud van der Ven





NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar?
Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox.

Klik hier
                  voor blogberichten




Werk en Reflectie over contact bij Levinas




Inhoudsopgave


Inleiding

De vorige keer ging het over Kant en Levinas, rondom het thema van socialiteit, dat wil zeggen van de relatie van het zelf met de ander(en). Daar kwam aan de orde dat Kant op het sociale vlak uitgaat van een voorgegeven verbinding tussen mensen. Die functioneert doordat alle (redelijke) mensen met elkaar een, wat hij noemt, gemeenschappelijk zintuig gemeen hebben. Dat maakt dat ze – in principe – mededeelbaar zijn voor elkaar. Ze kunnen dus elkaars uitspraken begrijpen, en aan dat wederzijdse begrip een zekere lust beleven. Voor wie dat niet geldt – getraumatiseerde mensen, psychotici, primitieve volkeren – betekent dit dat zij zich buiten het menselijke domein begeven, zij kunnen geen ‘mens’ genoemd worden. Hannah Arendt, volgend in het spoor van Kant, spreekt zich hier duidelijk over uit. Een centraal criterium voor het toebehoren tot de mensheid, zegt zij, is mededeelbaarheid. Dat wil zeggen dat je aan medemensen kunt duidelijk maken hoe je tot oordelen komt, tot goedkeuring en afkeuring op het esthetische en het morele vlak.

Ik heb bezwaren tegen het leerstuk van het gemeenschappelijke zintuig. Het heeft een uitsluitend effect door de buitensluiting van bepaalde afwijkende mensen. En door het lustgevoel van de gemeenschappelijkheid – ik noem dat ‘jumping to connection’ naar analogie van jumping to conclusions – kan het enthousiasme voor de gezamenlijkheid uitmonden in totalitarisme.  Welke ruimte blijft hier nog over voor de omgang met andersheid, of om het met Adorno te zeggen: voor een wereld ‘waarin je zonder angst verschillend kunt zijn’? Wezenlijke verschillen die er tussen mensen bestaan zijn bij deze formuleringen niet in veilige handen, dat is mijn conclusie. Niet bij Kant, maar ook niet bij de hedendaagse denkers over gemeenschap die zich baseren op Kant. Anders geformuleerd: ik denk dat we socialiteit niet (alleen) moeten denken op basis van iets gemeenschappelijks.

De scheiding

Voor dat alternatief – socialiteit die niet (alleen) gebaseerd is op iets gemeenschappelijks – ga ik te rade, hoe kan het anders, bij Levinas. Dat is dan direct ook een radicaal alternatief, want voor Levinas ligt aan de basis van socialiteit niet de gemeenschappelijkheid, maar juist – heel contraïntuïtief – de scheiding. Als Levinas het over de scheiding heeft, dan bedoelt hij daarmee dat we niet zomaar uit kunnen gaan van de gegevenheid van verbinding tussen mensen, zoals door een gemeenschappelijk zintuig. Mensen kunnen zo radicaal van elkaar verschillen dat de enige manier om daar recht aan te doen is door te spreken over een radicale scheiding tussen mensen onderling. Dat wil zeggen: dat de ene mens geen directe toegang heeft tot en kennis van de leefwereld van de andere mens. Er is in eerste instantie niets, geen soort van relatie met anderen. Iedere vorm van gemeenschappelijkheid ontbreekt. Vergelijk het met de ervaring dat we soms denken te weten wat de ander beweegt want daar hebben we erg ons best op gedaan. Maar dan opent de ander zijn mond…

Ik zoom nog even in op Kant om het verschil tussen hem en Levinas te laten zien. Kants socialiteit komt onder andere tot stand, aldus de Kritiek van het Oordeelsvermogen, doordat we met de gedachten van anderen rekening houden. Er is, aldus Kant en zijn navolgers, altijd de mogelijkheid om actief, misschien tegen heel veel inspanning maar toch, de ander te begrijpen. Deze verruiming van de geest gebeurt “doordat we ons oordeel niet zozeer tegen werkelijke, als veeleer tegen louter mogelijke oordelen van anderen afwegen, en ons in de situatie van ieder ander verplaatsen” met behulp van de verbeelding en het gemeenschappelijk zintuig.

Dat is, inderdaad, radicaal anders dan Levinas’ opvatting van socialiteit. Niet dat Levinas bezwaar heeft tegen empathie en je verplaatsen in de ander, want dat is voor hem ook gewoon een kwestie van beschaving. Maar, zoals we zagen, daar ligt voor Levinas niet de oorsprong van de relatie met de ander. Die ligt juist in de oneindige vreemdheid, de scheiding en de bijna passieve blootstelling daaraan. Want du moment dat ik het verschijnen van de ander integreer in mijn kennishorizon, wordt die daardoor gereduceerd tot de categorieën van ‘hetzelfde’, om de taal van Levinas te gebruiken. Namelijk: mijn categorieën. Er vindt onterechte versmelting plaats, en dat is wat er bij Kant en zo’n beetje al zijn navolgers gebeurt. Die doet de eigenheid van de gesprekspartners en daarmee de echte socialiteit teniet.

Maar als de scheiding, juist ook tussen de ene mens en de andere, zo fundamenteel is, hoe kan er dan nog sprake zijn van socialiteit opgevat als ‘de relatie van het zelf met de ander(en)’? Want dat is toch de situatie waar ook Levinas bij wil uitkomen? Maar hoe dan? We zullen voorbereid moeten zijn op iets paradoxaals. Commentator Ramona Rat spreekt van een “paradox where separation and interconnection need to be thought together”. Maar als dat zo is, is het dan behulpzaam om de scheiding zozeer te benadrukken als Levinas doet? Een variant op deze vraag biedt filosoof en psychotherapeut Bob Plant als hij zich afvraagt “[A]ls er werkelijk een radicale scheiding bestond tussen het zelf en de ander, hoe zou Levinas (of levinassianen) dan iets begrijpelijks kunnen zeggen over de ontmoeting van aangezicht tot aangezicht?” Het klinkt niet logisch wat Levinas doet. Maar, dat is het misschien toch wel, want er is op dit punt ook een andere logica mogelijk, en die wordt door Levinas gevolgd. Die logica wil ik in het vervolg uiteenzetten. Ter illustratie daarvan zal ik steeds putten uit interviews met psychiaters en psychotherapeuten en uit het boek Vreemden voor onszelf van schrijver Rachel Aviv.

De levinassiaanse logica ziet de scheiding niet als een obstakel, maar juist als een voorwaarde voor contact dat verder gaat dan de geformaliseerde, rituele ontmoetingen die mensen op grote schaal met elkaar hebben. Dat dit werkelijkheidswaarde heeft kan blijken uit een fragment uit de professionele biografie van psychiater Bram de Ridder. Hij vertelt over zijn weerzin tegen het voetstuk waar de psychiater soms op staat en zijn voorkeur voor gelijkwaardig menselijk contact met de patiënt.
Het is waar, het loslaten van de expertrol kan pijnlijk zijn want het impliceert dat ik moet toegeven dat ik een heleboel niet weet. Maar toch, bij de therapievormen waarin dat mag bestaan voel ik me het meeste thuis. Dus als ik ook de mist in kan gaan, en communicatie een waagstuk is. Voor mij is bijvoorbeeld Mentalization Based Treatment (MBT) een prettige therapievorm, omdat die ervan uit gaat dat de ander, in ieder geval in eerste instantie, niet gekend wordt en uiteindelijk misschien ook wel helemaal niet of in elk geval: nooit helemaal. Dus als ik in een MBT-sessie iets zei wat duidelijk de plank missloeg en dat vervolgens kon erkennen, dan gebeurde er iets, niet alleen met de patiënt, maar ook met mij. Dus eigenlijk tussen de patiënt en mij, en dat gebeuren kon op ongeëvenaarde manier dingen in beweging zetten. Zonder dat je het instrumenteel kunt maken, daarvoor is het teveel een waagstuk.
Specifiek gaat het mij op deze plek om wat De Ridder vertelt over MBT-sessies. Juist in situaties dat hij ervan uitging dat de ander misschien wel onkenbaar is – dus met de scheiding op zijn hoogtepunt – kon er iets gebeuren tussen hem en de patiënt, en met hemzelf. “En dat gebeuren kon op ongeëvenaarde manier dingen in beweging zetten.” Ik ben geneigd om dat een echte ontmoeting te noemen. Op bondige wijze verwoordt de Vlaamse schrijver Yves Petry dat als volgt: “[J]e medemensen (en ook jijzelf sociaal gesproken) bestaan alleen wanneer en doordat je van hen gescheiden bent”. Je hebt, heel paradoxaal, alleen wat met anderen als er geen vanzelfsprekende verbondenheid is. Commentator Bernasconi stelt dat in dit gebeuren de scheiding cruciaal is “want alleen de scheiding maakt, zoals Levinas probeerde te laten zien in De totaliteit en het Oneindige, de relatie mogelijk ‘met de losgemaakte, absolute exterioriteit’”. En die losgemaakte, absolute exterioriteit: dat is voor Levinas de andere mens.

In feite draait Levinas de eerder gestelde vraag simpelweg om. Hij vraagt niet: hoe kan er, gegeven de scheiding, sprake zijn van relatie? Hij vraagt zich af hoe je überhaupt kunt spreken van contact dat de naam waard is als het niet begint met de afgescheidenheid van elk van de polen die uiteindelijk de relatie vormen. Vanuit die gedachtegang is het egoïsme van het gescheiden zelf, als volgroeide subjectiviteit, een noodzakelijke voorwaarde om het contact meer te laten zijn dan het delen van toevallige en oppervlakkige eigenschappen zoals taal, cultuur, nationaliteit, of zelfs plaats en tijd. Bovendien, zo verwoordt commentator Chantal Bax dit punt bij Levinas, die scheiding mag niet “ongedaan worden gemaakt wanneer subjectiviteit en alteriteit een relatie aangaan. Intersubjectiviteit is alleen denkbaar als het zelf en de ander echt gescheiden wezens zijn, die onafhankelijk blijven van zowel hun sociaal-historische omgeving als van elkaar”. Ware menselijke socialiteit kan nooit de vorm krijgen van een systeem, een kosmos of een totaliteit. Daarop doelt Bram de Ridder in mijn ogen wanneer hij zegt dat betekenisvol contact moeilijk te bereiken is “als je de hele dag zaken aan het invullen bent voor de ander. Soms kan ik daar niet omheen, want in dwang- en drangzaken moet ik een juridisch bruikbaar oordeel formuleren. Dan ga je als expert classificeren, interpreteren en dat als eenduidige waarheid presenteren tot aan de rechter aan toe”. Voor het systeem dus. De Ridder: “Dat vind ik niet bevredigend.” Chantal Bax formuleert het als volgt: “[I]n plaats van subjectiviteit en alteriteit op te slokken, laat het face-to-face hen gescheiden en hun pluraliteit intact. De verbinding tussen zelf en ander ‘ontstaat niet binnen een totaliteit en roept deze niet in het leven’, en maakt daardoor juist een adequate relationaliteit mogelijk”. De scheiding is immers een garantie voor het behoud van eigenheid van de polen in de relatie.

Als de scheiding als voorwaarde voor daadwerkelijk contact met een ander zo belangrijk is, dan impliceert dit wel het een en ander. Eén van de implicaties is dat de scheiding vraagt om een besef van de schadelijke aspecten van het vergeten van de scheiding. Eerder stelden we vast dat het jumpen to connection juist plaatsvindt als men geen weet heeft van de scheiding en uitgaat van een comfortabel voorgegeven verbinding. Daardoor kon Heideggers mede-zijn zich met volle overgave storten op de volledige gelijkschakeling van de samenleving en op uitsluiting van alles wat anders was. En in de psychiatrie kan ontbrekend scheidingsbesef de behandelaar ten onrechte op een voorgegeven alwetende positie plaatsen. Ik meen dat laatste terug te zien in wat De Ridder vertelt over hoe hij zich voelt in zijn rol van expert binnen het medisch-juridische systeem. 
Dan ga je als expert classificeren, interpreteren en dat als eenduidige waarheid presenteren tot aan de rechter aan toe, allemaal over het hoofd van de patiënt heen. Dat vind ik niet bevredigend. Het komt erop neer dat ik niet van de expertrol houd, en liever in gelijkwaardigheid met de patiënt opereer. Naarmate mij meer autoriteit wordt toegedicht en het appèl groter wordt om ‘de’ oplossing te zijn gaat het contact eigenlijk vaker mis. Op twee manieren gaat het mis: enerzijds krijgt de patiënt geen ruimte, en anderzijds verloochen ik mezelf want ik ben de expert aan het spelen terwijl ik me zo helemaal niet voel.
Het kan wel líjken dat zijn optreden als expert volwaardig menselijk functioneren is, maar zo voelt het niet voor De Ridder. Het voelt als minder bevredigend, en binnen het denken van Levinas heeft dat te maken met het vergeten van de scheiding en het jumpen to connection van een alomvattend oplossingensysteem. Uiteindelijk lijdt het contact daaronder. Kwalitatief beter contact vereist besef van het tekort dat ontstaat door het vergeten van de scheiding.

Een tweede implicatie is: er moet iets speciaals gebeuren om het contact – door de scheiding heen – tot stand te brengen. Omdat het zelf in de scheiding radicaal op zichzelf gericht is, is er een kracht van buiten nodig. Levinas noemt dat de ‘absolute exterioriteit’, en die ziet hij belichaamd in de andere mens die plotseling bij ons kan inbreken via het appèl dat hij op ons doet in het face-to-face. De exterioriteit van de ander is absoluut (van het latijnse woord absolvere, losmaken, dus: geheel losstaand, juist omdat de exterioriteit niets deelt met het zelf). Wat er bij het optreden van die kracht gebeurt laat zich omschrijven als een inbreuk op het objectiverende denken en de ontologie waarmee het zelf zijn afgescheiden wereld heeft opgebouwd. De inbreuk zet de zaken op zijn kop. Als, volgens Levinas, het kennende denken van het afgescheiden subject gekenmerkt wordt door egoïsme, vrijheid, spontaniteit, maar daardoor ook door eenzaamheid en illusie – dan is de inbreuk van de Ander/het gelaat daarop: teruggefloten worden, ter discussie gesteld worden, maar ook: waarheid en relatie en mogelijkheid van een nieuw begin. Ik ben geneigd daarin De Ridders uitspraak te herkennen dat “als ik in een MBT-sessie iets zei wat duidelijk de plank missloeg en dat vervolgens kon erkennen, dan gebeurde er iets, niet alleen met de patiënt, maar ook met mij”. Levinas spreekt van “het indiscrete gelaat van de Ander, die me onder kritiek stelt” en benadrukt de impact die dat heeft: normaal gesproken ben ik de baas in mijn zelfgecreëerde wereld, maar die vrijheid houdt geen stand: “voor de Ander deinst ze terug”.

Ramona Rat, die eerder sprak van “de paradox waarin scheiding en verbinding bij elkaar gedacht moeten worden” schreef over die paradox het boek Un-common Sociality. Thinking sociality with Levinas. Daarin doordenkt zij op grondige wijze de implicaties van de manier waarop socialiteit functioneert in het denken van Levinas. Zij doet dat tegelijkertijd kritisch én met oog voor de verdiensten ervan. Kort gezegd komt haar stelling, in navolging van Levinas, erop neer dat onze opvattingen van de wereld (ontologie) neigen naar totalitarisme en geslotenheid; en dat doorbreking daarvan in de socialiteit tot stand komt. Maar dat is dan wel: een ongebruikelijke socialiteit – vandaar: un-common sociality – die door haar interrupties voortdurend nieuwe horizonten opent. Het woord ‘interruptie’ zal – heel ongebruikelijk – in haar interpretatie van Levinas positief geladen blijken te zijn: “Interruptie betekent voor Levinas niet ‘een einde maken aan’, ‘stoppen’, maar een voortdurende discontinuïteit”. Ter illustratie van wat dit concreet kan betekenen is een uitspraak van Jim van Os behulpzaam:
Psychiater Jim van Os over de relatie behandelaar/patiënt:
Het is het relationele ploeteren van mens tot mens waar het om gaat. En dan nog weet je het niet, het is onvoorspelbaar. Het is niet lineair…

Preciseringen van levinassiaanse socialiteit

Rat geeft in haar boek een paar nadere preciseringen van levinassiaanse socialiteit. Het is de moeite waard om er daarvan twee meer van dichtbij te bekijken: ‘binnenste-buiten’ en ‘facing’.

Binnenste-buiten en buiten

Rat vat de tot nu toe besproken visie op de menselijke subjectiviteit van Levinas uit De totaliteit en het Oneindige als volgt samen: “Hoewel het zelf in zichzelf opgesloten lijkt te zijn, suggereert de tekst van Levinas dat zijn geslotenheid de ontsnapping uit de interioriteit niet mag belemmeren, zodat zij (de geslotenheid) de relatie met de ander mogelijk maakt.” Levinas stelt het zo voor, aldus Rat, dat “[d]e innerlijkheid in zichzelf een opening verbergt naar de ander, waardoor zij tegelijkertijd open en gesloten is”. Rat knoopt hiervoor aan bij de volgende uitspraak in de paragraaf ‘Genieting en scheiding’ uit De totaliteit en het Oneindige: “Nodig is dus dat in het gescheiden zijnde de deur naar buiten tegelijk open en gesloten is”.

Zo komt zij uit bij wat voor haar de vorm heeft van een paradox: “een gesloten innerlijkheid, maar toch open naar buiten toe – hierin schuilt de paradox van het zelf in zijn absolute relatie tot de ander. Levinas noemt deze openheid in geslotenheid ‘het idee van het oneindige in het eindige’. Hier duidt het ‘eindige’ de afgescheidenheid van het zelf aan, het ‘oneindige’ de alteriteit die de ander ongrijpbaar maakt”. Die andersheid grijpt aan op de genoemde ‘openheid in geslotenheid’ en stoot het zelf uit zijn fundering en zijn centrum. Dat gebeuren wordt door Levinas wel omschreven als ‘de-positie’ en die voelt altijd aan als een schok. Rat beschouwt de vatbaarheid van het gescheiden zelf voor de-positie als een situatie van naar buiten openstaande innerlijkheid, en gebruikt daarvoor in haar boek veelvuldig de term ‘binnenste-buiten-gekeerdheid’, gerichtheid vanuit de binnenkant naar buiten. In het Engels: inside-out, from the hither side. Belangrijk is vast te stellen dat Rat dit verschijnsel positief waardeert: “The turn inside-out, although disruptive, is not a destructive movement”.
Illustratie vanuit de psychotherapeut gezien, zoals verwoord door Flip Jan van Oenen:
De therapeut moet zichzelf durven laten verrassen en dit ook kunnen tonen. Dit vraagt van de therapeut wel dat hij of zij geraakt kan worden zonder ontregeld te raken.
Zo totaal afgesloten is de innerlijkheid van het zelf dus niet dat er geen haakje is voor het uitwendige (de ander) om op aan te grijpen. De twee resulterende dimensies bij Rat zijn daarom niet (zoals je in eerste instantie zou verwachten gezien de scheiding) innerlijkheid en uiterlijkheid, binnen en buiten. Maar: binnenste-buiten en buiten, en die kunnen elkaar bereiken, althans buiten (de ander) kan aangrijpen op binnenste-buiten, niet omgekeerd want de andersheid is ongrijpbaar. Vanwege dit eenrichtingsverkeer spreekt Levinas (en Rat in zijn kielzog) ook wel van een asymmetrische relatie. Die asymmetrie houdt voor Levinas, aldus Rat, mede in dat het zelf zich wel verantwoordelijk kan voelen voor de ander, maar niet kan claimen dat de ander verantwoordelijk is voor het zelf. Je kunt dit ook zo zeggen: de twee dimensies, dat wil zeggen: binnenste-buiten en buiten, zijn niet elkaars symmetrische of spiegelende tegenhangers, zij hellen met elkaar enigszins naar de buitenkant.

Facing

Al vroeg in haar boek loopt Rat tegen het probleem op dat de uitdrukking face-to-face – die ze tot dan toe, in navolging van Levinas, gebruikt heeft voor de aanduiding van de gezochte waarachtige socialiteit – niet precies genoeg is. De uitdrukking voldoet niet, onder andere omdat er de suggestie van symmetrie vanuit gaat, en daar keert Levinas zich regelmatig tegen. Rat denkt dan ook dat ze in de geest van Levinas handelt – “met Levinas tegen Levinas in denkt” – als ze voorstelt om de uitdrukking ‘face-to-face’ niet meer te gebruiken.

Problemen met face-to-face

Met Levinas tegen Levinas in denken is misschien niet eens zo moeilijk omdat, zegt Rat, Levinas niet altijd even consistent is in zijn teksten. Rat bespreekt een aantal beschrijvingen door Levinas van socialiteit die aanleiding kunnen geven tot verwarring. Allereerst kan de relatie met de ander (socialiteit) op sommige plekken opgevat worden als een wederkerige  relatie. De uitdrukking ‘face-to-face’ suggereert immers “dat zowel het zelf als de ander een gezicht heeft (symmetrie), en dat het zelf en de ander vóór of tegenover elkaar staan (wederkerigheid)”. Maar op andere plekken benadrukt Levinas aldus Rat toch duidelijk “dat het afgezette (de-posed) zelf zich niet op een spiegelende manier met de ander identificeert”. Rat wenst deze laatste nadruk van Levinas op asymmetrie en onwederkerigheid serieus te nemen. Maar “om de asymmetrie en onwederkerigheid van de binnenste-buiten dimensie van mijn relatie tot de ander te behouden, moet het gezicht verwijzen naar het gezicht van de ander, en niet naar mijn gezicht. Socialiteit, als een ongethematiseerde relatie gezien vanuit de binnenkant, impliceert dat het zelf (als ik), de enige is die antwoordt/verantwoordelijk is(…)Als we nu Levinas’ eigen woorden tegen hemzelf gebruiken, kunnen we over de face-to-face relatie zeggen dat alleen de ander een gezicht heeft, of beter gezegd dat alleen de ander een gezicht is”. Zo bekeken kan er niet naar het zelf worden verwezen in termen van gezicht, en “dat maakt de face-to-face relatie ongeschikt als uitdrukking van socialiteit”.

Verder doet de uitdrukking face-to-face afbreuk aan de onthematiseerbaarheid van de ander. Aan het gelaat is voor Levinas de notie verbonden van iets ongrijpbaars, het verschijnsel is niet tot cognitief thema te maken of in categorieën onder te brengen. Maar als je, zoals hij doet, steeds over face-to-face spreekt – zo concreet voorstelbaar als twee aangezichten die elkaar in de ogen kijken – hoe goed is dan het ongrijpbare karakter van de relatie te handhaven? Dit is, aldus Rat, een van de punten waar Levinas met zichzelf in tegenspraak is. Want deze empirische voorstelbaarheid botst met plekken waar Levinas het gelaat in meer dan empirische of fysieke termen beschrijft en het niet-fenomenale en onbepaalbare karakter ervan benadrukt.

Rat maakt in deze verwarring de keuze voor de onbepaalbaarheid. Zij meent dat voor de bij Levinas zo belangrijke breuk met de totaliteit, die onkenbaarheid cruciaal is. Want kenbaarheid, of thematisering, impliceert dat er een blik van buiten de relatie mogelijk is die de polen van de relatie onder één noemer brengt. Namelijk de blik van iets dat, of iemand die toekijkt, en dat is precies het omvattende totaliserende mechanisme wat Levinas verwerpt. Socialiteit à la Levinas verdraagt zich niet met een dergelijk soort ‘unifying principle’, zoals onder meer blijkt uit zijn uitspraak dat socialiteit “geen strijd is, geen in elkaar opgaan en ook geen kennen”. Het gebruik van het zelfstandig naamwoord face/gelaat, aldus Rat, kan doen vergeten dat het om absolute andersheid gaat en om een mysterie “dat al zijn betekenis verliest als we het proberen vast te leggen”.

In plaats daarvan: facing

In plaats van face-to-face stelt Rat voor om de werkwoordsvorm ‘facing’ te gebruiken, en wel in de betekenis van: kijken naar de ander zijn gezicht. Zij ontleent de motivatie voor haar voorstel aan de vaststelling die we zojuist tegenkwamen, namelijk dat het zelf zich niet identificeert met de ander. Mijn relatie tot de ander is asymmetrisch en onwederkerig. Dat impliceert, zagen we, dat er maar één gezicht in het geding is, en dat is het gezicht van de ander en niet dat van mij – Levinas spreekt niet voor niet steeds over ‘het gelaat van de ander’. Zo komt Rat tot de conclusie dat, in plaats van te bedoelen ‘ik keer mijn gezicht naar iets toe’, de nadruk moet liggen op ‘ik sta tegenover het gezicht van de ander’. Het Engelse facing geeft dat goed weer, zoals in ‘me facing (me in the face of) the other’. Vertaling van ‘facing’ naar het Nederlands kent helaas niet direct een soepel equivalent, en resulteert enigszins omslachtig in ‘staand tegenover en (eenzijdig) aankijkend’.

Rat onderkent dat het Engelse woord ‘facing’ ook de betekenis zou kunnen hebben van ‘mijn gezicht ergens naar toe draaien’, maar daar kiest zij (en ik) niet voor. Die interpretatie zou de verwarring in stand houden. De mens staat al voor me, haar gezicht confronteert mij. Het aangezicht is eenrichtingsverkeer. Omgekeerd betekent dit dat er ook maar aan één kant van de relatie getroffenheid door het gelaat kan plaatsvinden, namelijk aan de kant van het zelf (me) dat does the facing en dat aangedaan wordt door het gelaat en daarop moet antwoorden. Immers: “Het zelf (als ik), is de enige die antwoordt/verantwoordelijk is”. Ik word aan het denken gezet.
Voor psychiater Jim van Os staat het sprekende gezicht van de ander voor het bestaan zelf van de ander:
En die ervaringsdeskundigen zeggen dan ook: jullie psychiaters hebben het alleen maar over symptoomreductie, alsof ons leven niet bestaat! Dat heeft me aan het denken gezet.
Een tweede motief voor Rat om te kiezen voor facing heeft te maken met de waarde die zij, zoals we zagen, toekent aan de onbepaalbaarheid van het gelaat. Het is ongrijpbaar voor het kennen, dus niet te thematiseren. Deze onkenbaarheid geeft aan de levinassiaanse socialiteit haar kenmerkende kwaliteit, namelijk: de weerstand tegen het vastleggen of vastpinnen van de ander(en). Het voor het zelf confronterende karakter van die weerstand klinkt, aldus Rat, beter door in me facing the other dan in face-to-face with the other. Want “facing as ‘in the face of [the other]’ can also be understood as in front of [the other]”. De uitdrukking face-to-face past dan niet, want die laat te veel ruimte voor de gedachte aan een comfortabel samenzijn.

Oriëntatie, verwelkoming en ruimte

Het motief voor het presenteren van Rats uitwerking van levinassiaanse socialiteit was dat zij de paradox “waarin scheiding en verbinding bij elkaar gedacht moeten worden” tot uitgangspunt neemt, en probeert te verhelderen hoe Levinas die koppelende beweging tot stand brengt. In hoeverre slaagt zij in die poging? Wat mij betreft is Rat behulpzaam door de nieuwe woorden die zij inbrengt. Gebruik van facing stelt haar in staat, beter dan face-to-face, om systematisch vast te houden aan de door Levinas met klem benadrukte asymmetrie in de relatie met de ander(en). De asymmetrie helpt op haar beurt het fenomeen van de scheiding duidelijker te maken. Door daarnaast in die asymmetrie te spreken van de dimensies van binnenste-buiten en buiten brengt ze tegelijkertijd richting aan zoals verwoord in ‘me facing the other(s)’. Richting is mijn geöriënteerd-zijn naar buiten toe (het ‘haakje’, zie p. 5) waardoor de ander(en) bij mij binnen kunnen komen en ik hen verwelkom. Rat gebruikt daarvoor de woorden oriëntatie en verwelkoming, want “de betekenis van socialiteit valt samen met de oriëntatie zelf (d.w.z. openheid, verwelkoming)”. Zo kunnen we ons de verbinding gaan voorstellen, in combinatie met de scheiding. Door, tenslotte, Rats consequente nadruk op het belang van de interruptie van bestaande verbanden koppelt ze opnieuw scheiding aan verbinding: want het is dankzij de interruptie (die scheiding veroorzaakt) dat mogelijk totaliserende verbanden opbreken, en dat tegelijkertijd verbindingen (relaties en gemeenschappen) een nieuw begin vinden in de ontstane ruimte. “Scheiding en vervlechting zijn geen tegengestelden.”

In het boek van Racehl Aviv vertelt Bianca over ervaringsdeskundige Laura:
Ze zei dat er tijdens haar eerste gesprek met Laura iets was aan de manier waarop Laura ‘mm-hmm’ zei waardoor ze zich begrepen voelde. ‘Ik had lange tijd geen hoop gehad. Hoop waarop? Geen idee. Gewoon hoop, denk ik, omdat ik die band met iemand voelde.’ Ze vertelde Laura: ‘Het besef dat jij weet dat er geen woorden voor zijn, dat is voor mij genoeg.’

Wat is echt contact?

Relatie door de scheiding heen is dus mogelijk, en ik ben geneigd om die socialiteit, voortvloeiend uit de scheiding, te benoemen als echte socialiteit. Het woordje ‘echt’ voeg ik toe om het contrast aan te duiden met oppervlakkige socialiteit die voortkomt uit het jumpen to connection, en die resulteert in het gezamenlijk toebehoren tot een gedeelde ontologie of ideologie (zoals bij Heidegger) of een juridisch of psychiatrisch regelsysteem (zoals DSM in de psychiatrie). Nu is het woordje ‘echt’ een lastig woord, want wat bedoel ik daar precies mee? Mijn bedoeling is om dat iets nader te verkennen, en wel aan de hand van de illustraties uit de interviews met psychiaters. Daarvoor moet ik wel afstappen van de term ‘socialiteit’, want die wordt vooral in de filosofie gebruikt. In het praktijkveld van de ggz spreekt men in plaats van ‘socialiteit’ eerder van ‘contact’, dus daar heb ik voor de illustraties mee te maken. Maar aangezien socialiteit en contact allebei goed passen in de omschrijving ‘de relatie van het zelf met de ander(en)’ is dat geen probleem.

In veel interviews die ik heb gehouden met behandelaars kwam de uitdrukking ‘echt contact’ voor, of een variant daarvan zoals ‘contact van mens tot mens’, ‘voedende verbinding’, ‘waarachtig contact’. De momenten waarop dat echte contact optreedt vat ik op als momenten van echte verbinding. Wat dat echte contact dan precies is, die vraag stel ik heel bewust niet. Ik denk namelijk dat het tot de aard van echt contact behoort dat het niet te omschrijven is. Je komt al gauw in negatieve voorvoegsels terecht als je dat probeert: echt contact is ongrijpbaar, niet te thematiseren, niet maakbaar. Behandelaars moeten afgaan op hun eigen gevoel, zoals Kirsten Hoogerheide:
Uit de professionele biografie van Kirsten Hoogerheide:
Het is meer dan betekenisvol denk ik, maar... Het is waarachtig of het voelt niet gespeeld. Het voelt niet alleen vanuit je rol, maar ik denk toch wel ja, mens tot mens, menselijk contact.
Óf ze ontlenen enige zekerheid aan de reactie van de patiënt, zowel in het negatieve (‘nepcontact’) als in het positieve. Zo vertelt Clara Koek, psychotherapeut en ervaringsdeskundige en co-auteur van het artikel Van professionele distantie naar echt contact:
Nu is ‘echt contact’ moeilijk te omschrijven, maar cliënten kunnen altijd heel precies benoemen of ze dat wel of niet hebben gevoeld.
Toch valt er wel iets meer over te zeggen, niet door rechtstreeks naar een, of dé essentie van ‘echt contact’ te gaan, want dat kan niet. Maar door om het ongrijpbare heen te cirkelen in omzwervende bewegingen. Zolang die nog iets kunnen verhelderen over echt contact moeten we het daarover hebben. De omzwervende bewegingen die ik, tegen het slot van dit verhaal, wil maken besteden aandacht aan de volgende aspecten van echt contact: gelijkwaardigheid versus asymmetrie, de onmogelijkheid om het instrumenteel in te zetten, en het waagstukkarakter ervan.

Gelijkwaardig of asymmetrisch?

Wat opvalt in de meeste interviews die ten grondslag liggen aan de professionele biografieën, is dat de geïnterviewde behandelaars echt contact associëren met gelijkwaardigheid.
Kirsten Hoogerheide:
Daadwerkelijk goed contact noem ik het contact van mens tot mens, en niet alleen van dokter tot patiënt, niet top down maar meer gelijkwaardig.

Martijn Kole:
In een dergelijk gesprek is er gelijkwaardigheid, en dat betekent dat ik ook iets van die ander leer en dat ik me door hem laat beïnvloeden.

Floortje Scheepers over de relatie met de patiënt:
Die relatie leggen is ploeteren, een gezamenlijk zoekproces over de kloof heen op basis van gelijkwaardigheid waarin je weinig kunt vooronderstellen en niets kunt afdwingen.
Dit is een pikant punt in het licht van een kenmerk dat Levinas benadrukt als het gaat om ‘geraaktheid door het gelaat’, wat zijn omschrijving is van het moment van echt contact. Dat kenmerk is de asymmetrie die er in de relatie zit tussen mij en de ander en die al eerder aan de orde kwam. Levinas drukt dat bijvoorbeeld uit door zijn stelling – geïnspireerd door Dostojevski's De gebroeders Karamazov – dat “het ik altijd één verantwoordelijkheid meer heeft dan alle anderen”. Hoe is dit te rijmen met de gelijkwaardigheid tussen behandelaar en patiënt die in zowat alle illustraties terugkomt?

Ik rijm dat door de gelijkwaardigheid waarvan steeds sprake is te koppelen aan de scheiding en de interruptie. Wat er gebeurt op het moment van echt contact is dat, door de geraaktheid van de behandelaar, de conventionele gebruikelijke verbinding wegvalt. Net zoals trouwens, omgekeerd, door de geraaktheid van de patiënt in het geval van zelfonthulling – het tonen van eigen emoties - door de behandelaar. Met gebruikelijke verbinding bedoel ik: de in formele systemen vastgelegde hiërarchische verhouding tussen behandelaar en patiënt, de gespreksprotocollen, de DSM-classificaties. Die zorgen in eerste instantie voor een structurele ongelijkwaardigheid tussen behandelaar en patiënt. De in de opleidingen aangemoedigde distantie tot de patiënt draagt daar aan bij. Wanneer dat alles wegvalt, doordat de behandelaar, dan wel de patiënt, alleen nog maar even de andere mens ziet en zich laat raken, dan voelt dat als gelijkwaardigheid, “van mens tot mens”. Maar die gelijkwaardigheid is niet per se strijdig met de eenzijdigheid die Levinas toekent aan de geraaktheid van de behandelaar of de patiënt. Namelijk dat hij voelt: ‘ík ben verantwoordelijk tegenover deze mens, en niemand anders’. Die asymmetrie gaat in mijn ogen heel goed samen met het gevoel dat hier van mens tot mens gecommuniceerd wordt, dus van gelijkwaardigheid.

Gegeven de asymmetrie ligt het voor de hand dat het gevoel in contact te zijn met de ander zich op een bepaald moment maar aan één kant van de relatie voordoet. Bijvoorbeeld aan de kant van de patiënt, zoals blijkt in het eerder gegeven citaat van Clara Koek, en zoals in dit fragment van Rachel Aviv:
Rachel Aviv over hulpverlener Smith en Naomi:
Smith wist niet zeker of Naomi haar aanwezigheid überhaupt had opgemerkt, maar volgens Naomi was het bezoek een keerpunt. ‘Mevrouw Smith behandelde me niet als een probleem dat louter met medicatie kon worden opgelost. Ze verstond de taal die ik sprak.
Of vooral aan de kant van de behandelaar, zoals de geraaktheid van psychiater Antoinet Oostindiër door het weglopen van een patiënt in het volgende citaat uit haar professionele biografie:
Dus ik appte haar “Voel je je gehoord en gezien in waar je over klaagt?” “Ik voel me absoluut niet gezien en ook niet gehoord”, zei ze, en dan denk ik nou, dat kan niet, dit moeten we bespreken… Dan zeg ik: zie de mens.
In deze gevallen is voor de geciteerde persoon niet duidelijk of de ander het echte contact ook voelt. Maar dat doet niet af aan de waarde van het gevoelde contact. De bonussituatie is natuurlijk die waarin beide partijen in de relatie tegelijkertijd de verbinding voelen:
Psychiater Fleur Velders:
Die momenten overkomen je, die kun je niet forceren, maar je voelt dat je op dat moment echt in contact bent met de ander, dat iemand zich echt gezien voelt door jou.

Psychiater Bram de Ridder:
Dus als ik in een MBT-sessie iets zei wat duidelijk de plank missloeg en dat vervolgens kon erkennen, dan gebeurde er iets, niet alleen met de patiënt, maar ook met mij. Dus eigenlijk tussen de patiënt en mij, en dat gebeuren kon op ongeëvenaarde manier dingen in beweging zetten.

Echt contact laat zich niet instrumenteel inzetten

Vroeger had je turn- en gymnastiekverenigingen met namen als “Door inspanning tot ontspanning” (DITO) of “Door volharding tot vriendschap” (DVTV). De boodschap van mijn nadruk op de scheiding zou, naar analogie daarvan, opgevat kunnen worden als ‘Door Scheiding tot Verbinding’. Maar, naar ik hoop, maakt mijn verhaal tot nu toe duidelijk dat die analogie onterecht zou zijn. De namen van de sportverenigingen wijzen nadrukkelijk op een instrumentele relatie tussen het één en het ander. Juist daarvan is in het geval van de scheiding en het mogelijk daaruit voortvloeiende echte contact geen sprake. Ramona Rat zegt daarover: “[E]r is niets dat we zouden kunnen of moeten doen om een un-common socialiteit te bereiken”. Maar ondertussen sta je wel open voor, stel je je wel bloot aan de ander in een zekere mate van kwetsbaarheid, zonder enige garantie op contact.

Het ontbreken van garantie op contact is lastig, want over de volle breedte van het vak van psychische hulpverleners is men ervan overtuigd dat de relatie tussen behandelaar en patiënt cruciaal is.
Psychiater Allan Ralston:
Het onderkennen van de geneeskrachtige werking van het contact tussen behandelaar en patiënt, dat is eigenlijk mainstream. Dat was honderd jaar geleden al zo.
Het probleem is: hoe ga je om met zoiets cruciaals als je het niet instrumenteel kunt inzetten? Ondanks de vroege erkenning van het belang van echt contact heeft de gebrekkige beheersingsmogelijkheid ervan gemaakt dat het niet de plek in het vak kreeg die het verdient.
Psychiater Fleur Velders:
Ik heb goede opleiders gehad, en veel goede dingen geleerd, dus ik wil ze beslist niet afvallen. Maar de verwaarlozing van het contact van mens tot mens was toch wel een blinde vlek, en die hing samen met de opdracht ons op te stellen als expert.
Hoe broos dat echte contact is blijkt wanneer je als behandelaar te snel de vaste grond van de classificaties opzoekt (jumping to connection):
Jim van Os:
Als je denkt ‘ik ga nu symptomen van een diagnose zien en verzamelen’, dan ben je verloren, want dat merkt die ander meteen.
Vandaar dat de behandelaars die het echte contact centraal stellen bij enigszins onbeholpen bewoordingen uitkomen als ‘ploeteren’ en ‘een waagstuk’.
Floortje Scheepers:
Hulpverleners moeten het dus leuk vinden om flexibel te improviseren en te ploeteren, want daar komt het werk in de ggz toch meestal op neer.

Bram de Ridder:
…dan gebeurde er iets, niet alleen met de patiënt, maar ook met mij. Dus eigenlijk tussen de patiënt en mij, en dat gebeuren kon op ongeëvenaarde manier dingen in beweging zetten. Zonder dat je het instrumenteel kunt maken, daarvoor is het teveel een waagstuk.
Aan deze levinassiaanse verbinding zit een waagstukgehalte vast dat de systematische trainingsinspanningen in de sport niet kennen. En dat tegelijkertijd heel anders is dan jumping to connection via de enthousiaste maar voortijdige omhelzing van een nieuw kennisparadigma. Echt contact komt over het algemeen moeizamer tot stand, het mist het lustkarakter van de snelle gemeenzin en gemeenschappelijke kennis.

Waagstuk

Met het gebruik van woorden als ploeteren en waagstuk is in zekere zin de cirkel van onze laatste twee bijeenkomsten rond. De vorige keer vertelde ik over de bedenkingen van Levinas tegen Kants gemeenzin en de doorwerking daarvan bij Heidegger, en eigenlijk bij veel meer filosofen. Zijn bezwaar is dat die in het Westen dominante denktraditie snel totalitair wordt, en dat het ‘echte contact’ van mens tot mens er niet meer aan te pas komt. Zo kon het gebeuren dat een toch bij uitstek op mensen gerichte discipline als de psychiatrie meer dan een eeuw lang het contact van mens tot mens verwaarloost, zoals Fleur Velders zegt.

Overigens verklaart dat waagstuk-karakter wel waarom de illustraties vooral afkomstig zijn van de kant van de behandelaars en nauwelijks van de patiënten. Behandelaars hebben namelijk een keuze, patiënten niet of veel minder.
Psychiater Antoinet Oostindiër:
De grote vraag was: hoe kan ik de valkuil vermijden van het nepcontact en min of meer garanderen dat ik recht doe aan de eigenheid van de patiënt.
Dat heeft ermee te maken dat de berusting in nepcontact ook primair aan de kant van de behandelaar te vinden is. Die kan zich wel comfortabel voelen bij zijn hiërarchische overwicht. Of hij kan zich vanuit die positie laten verblinden door spectaculaire beloftes van snelle verbinding, door het jumpen to connection van de biologische psychiatrie, hoe schraal het resulterende contact met de patiënt ook is. Routinematige contacten met patiënten met een minimale kans op verrassing kunnen ook zo hun aantrekkelijkheid hebben.
Jim van Os:
De geestelijke gezondheidszorg is een verdienmodel geworden. Ggz-instellingen proberen met standaardbehandelingen zoveel mogelijk geld te verdienen.
Hoe schraal zulke verbinding ook is, het ís ingebed in een maatschappelijk systeem, dus een vorm van verbinding. Het vereist daarom een weloverwogen keuze aan de kant van behandelaar om die verbinding niet meer te willen en die te kwalificeren als nep-verbinding. Dat is een gewaagde beweging, maar de reflexieve behandelaars die ik geciteerd heb zetten die stap. Zoals gezegd, zo’n alternatieve weg naar echt contact is niet duidelijk afgebakend. Dat is juist het kenmerkende van echte verbinding: er is geen lineaire route naar toe, behalve de bereidheid om je te laten verrassen.

Echt contact loont

Resteert de vraag: waarom zouden behandelaars dat doen? Waarom stellen zij zich bloot aan dit waagstuk en zoeken zij de frictie van de scheiding op? Daar kunnen professionele redenen voor zijn, namelijk dat de behandeling er sterker van wordt.
Psychiater René Keet:
Voor mij is frictie een heel helpend concept. Als iets waar niet alleen de patiënt mee te maken heeft, maar ik ook.

Psychiater Anton Hafkenscheid:
Interpersoonlijke interventies zijn voor mij het lastigste en spannendste, maar ook het krachtigste onderdeel van ons werk. Ze zijn wat mij betreft de ziel én de kern van het vak.

Jeugdhulpverlener Peter Ottens:
Het is 2021. Suzan heeft haar angst en schaamte overwonnen om met mij te delen dat zij een verleden vol misbruik heeft gehad in de pleegzorg. Voor onderzoek ga ik met haar mee naar het ziekenhuis. Suzan wil niet praten zonder mij erbij. Op de terugweg vraag ik haar wat maakt dat zij mij, nadat tientallen hulpverleners het tevergeefs hebben geprobeerd, wel in vertrouwen neemt. "U bent de eerste die emotie heeft laten zien toen ik mijn ervaringen deelde," zei ze. "Daardoor voel ik mij voor het eerst gezien."
Maar niet uit te vlakken zijn meer persoonlijke motieven. Die houden in dat echt contact niet alleen goed is voor de patiënt, maar ook voor de behandelaar.
Psychiater Bram de Ridder:
Het loslaten van de expertrol kan pijnlijk zijn want het impliceert dat ik moet toegeven dat ik een heleboel niet weet. Maar toch, bij de therapievormen waarin dat mag bestaan voel ik me het meeste thuis.

Psychotherapeut Clara Koek:
Ik voel me prettig als er sprake is van ontmoeting met de persoon van de cliënt in plaats van ontmoeting met een label.
Wie (echte) verbinding wil zal de scheiding moeten onderkennen.