Home
Home





English





Workshops





Teksten/

Artikelen





Contact





Naud van der Ven





NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar?
Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox.

Klik hier
                  voor blogberichten




Werk en Reflectie over Levinas, gender en skin in the game

Parallellen tussen de dynamiek van het genderdebat, een radicale interpretatie
van het denken van Emmanuel Levinas en een radicale bedrijfskundige visie




Inhoudsopgave




Stelling

Deze inleiding is de vrucht van twee ideeënstromen die de afgelopen anderhalf jaar op mijn pad kwamen, plus een derde waar ik me al eerder mee bezighield. De eerste stroom is die van de genderdiscussie, die natuurlijk al veel langer aan de gang is maar voor mij kennelijk pas recent onontkoombaar actueel is geworden. De tweede stroom is die van het boek Un-common Sociality. Thinking sociality with Levinas van de Zweedse filosoof Ramona Rat, waar ik door de relatieve rust van de corona lockdown grondig kennis van kon nemen. De derde stroom is die van de organisatiekundige doordenkers, voor deze gelegenheid belichaamd in het boek Ontgroeven van Kees Tillema.

De eerste stroom zit dicht op de huid van concrete personen en groepen en daarvan pik ik de ideeën op uit een bijna dagelijkse vloed van artikelen in kranten en tijdschriften, en soms uit boeken. De oogst daarvan die in deze inleiding ter sprake komt is grotendeels van de zomer van 2021. De tweede stroom, bijna volledig ontleend aan het boek van Rat over de radicaliteit van het denken van Levinas, is theoretischer en beweegt zich door een intellectuele ruimte van noties en concepten. De organisatiekundige stroom wordt bij Tillema gevoed door alledaagse ervaringen uit de praktijk van management en organisatie, maar beziet die tegelijkertijd vanuit een reflexief kritische afstand.

Opmerkelijk genoeg bleken in mijn hoofd de eerste twee stromen elkaar te kruisen en een verbinding aan te gaan. Dat komt tot uitdrukking in de volgende stelling die ik gaandeweg formuleerde:

Veel van wat Levinas volgens Ramona Rat teweegbrengt in zijn denken over socialiteit lijkt op de dynamiek die de genderbeweging genereert.

In het vervolg probeer ik die stelling nader te onderbouwen. Dat zal ik doen door eerst op oppervlakkige wijze verschijnselen aan te wijzen die zich zowel in de genderdiscussie als volgens Rat bij Levinas voordoen. En daarna door die verschijnselen te bespreken in termen van ‘ontologische zekerheid’, een begrip dat ik daar zal uitleggen. Die onderbouwing stelt me in staat om te verwoorden wat er in beide dynamieken op het spel staat: bevrijding van vormen van geslotenheid. Aan het slot van mijn verhaal haal ik Tillema erbij om te laten zien dat de tendensen van Levinas en gender ook in management en organisatie zichtbaar zijn.


Parallellen op het eerste gezicht aangaande taalgebruik bij de genderbeweging en bij Levinas


Tussen de dynamiek van de genderbeweging enerzijds, en wat er volgens Rat gebeurt in het werk van Levinas met betrekking tot het thema socialiteit anderzijds, zijn de volgende parallellen aan te wijzen: vervaging van traditionele concepten, de zoektocht naar nieuwe taal, en de irritatie over die twee verschijnselen.

Vervaging van traditionele concepten

Op het terrein van de genderdiscussies is het meest in het oog springend de vervaging van de aanduidingen ‘man’ en ‘vrouw’. De vaste omlijning van die begrippen blijkt in de huidige genderdebatten ter discussie te staan, de afgrenzing van de geslachten ten opzichte van elkaar lijkt vloeibaar te worden. Dat komt bijvoorbeeld naar voren in de relativering ervan door de transgender Ian Morris, die voor haar overgang van man naar vrouw het woord ‘verandering’ te zwaar vindt klinken. “Ik ben niet van geslacht veranderd, zo zwart-wit is het voor mij nooit geweest: ik heb het ene in het andere geabsorbeerd, ik ben nu een beetje van alle twee.” De vervaging van de grens tussen die twee blijkt ook uit de gevoeligheid voor de vanzelfsprekende koppeling van zwangerschap aan vrouwen, en de roep om in plaats van ‘zwangere vrouw’ te zeggen ‘zwanger mens’. Wat ooit beschouwd werd als exclusief betrekking hebbend op vrouwen, zwangerschap, blijkt als mogelijkheid ook toegekend te kunnen worden aan mannen.

Dit is ingrijpend. Als er – voor het gevoel van de meeste mensen – iets is wat sinds het oerbegin van de mensheid vastlag was dat het verschil tussen man en vrouw, onder toekenning van specifieke kenmerken voor elk van de twee categorieën. Die tweedeling binariteit – is eeuwenlang kennelijk zo fundamenteel geweest dat die zijn sporen heeft nagelaten in de patronen van onze taal. Taalkundige Marc van Oostendorp wijst erop dat in taal het grammaticaal geslacht een eeuwenoud gegeven is. Taal is doorspekt met de tweedeling tussen man en vrouw, denk aan persoonlijke voornaamwoorden en zelfstandige naamwoorden. Als op het conceptuele vlak die tweedeling gaat schuiven heeft dat direct gevolgen voor het dagelijks taalgebruik. Want hoe duid je iemand aan die hij noch zij is, dat wil zeggen: non-binair?

Dan het terrein van Levinas. Levinas lijkt er niet mee te zitten om te spreken, als hij het heeft over de ethische relatie die er tussen mensen kan bestaan, over een ‘relatie zonder relatie’. Zo spreekt hij bijvoorbeeld over “de relatie tussen het zijnde hier beneden en het transcendente zijnde, die op geen enkele totaliteit uitloopt – relatie zonder relatie”.

Een ander voorbeeld van mogelijk stuitende onduidelijkheid of irritante opzettelijke vaagheid is wanneer Levinas spreekt over een in principe toch overzichtelijke tegenstelling als die tussen een actieve en een passieve menselijke houding. In het algemene spraakgebruik wordt de eerste gekoppeld aan het tonen van initiatief, het maken van een begin, bijvoorbeeld in het benaderen van een ander mens. Zo niet bij Levinas, zoals commentator Rat aangeeft: zij noemt Levinas slordig “when it comes to attributing the approach to an initiator” en hij doet daarmee de vertrouwde tegenstelling tussen activiteit en passiviteit vervagen.

Nog een voorbeeld: over het algemeen is duidelijk dat er een verschil is tussen binnen en buiten. Dat wordt namelijk, vrij simpel, bepaald door de scheidslijn die er tussen die twee categorieën ligt. Voor een huis is die scheidslijn de buitenmuur, die maakt onweerlegbaar duidelijk wat je binnen en wat je buiten noemt. Voor een mens is die scheidslijn de huid, maar Levinas banjert daar vrolijk doorheen als hij, volgens Rat, zegt dat de innerlijkheid van het zelf niet wordt bepaald door de grenzen van de buitenkant, maar dat het zelf vanaf het begin geïnfiltreerd wordt door de buitenkant.

Nieuwe taal

Voor wie nieuwe dingen wil zeggen kan taal dus een beperkende werking hebben. De woorden waarin het nieuwe gezegd kan worden zijn niet direct beschikbaar en gangbare strikte onderscheidingen in de overgeleverde taal kunnen gaan aanvoelen als beklemmend. Een voor de hand liggende uitweg is dan om nieuwe woorden te verzinnen of bestaande woorden een andere betekenis te geven. Dat zien we gebeuren binnen de genderbeweging en bij Levinas en zijn school.

Binnen de genderbeweging wordt het laatste decennium actief gezocht naar nieuwe woorden om de sterke worteling van binariteit in de taal te verzachten. Omdat in de meeste talen die tweedeling diep in de persoonlijke voornaamwoorden (zij, hij, hem, haar) verankerd zit, richten de inspanningen zich voor een groot deel op het lanceren van nieuwe, non-binaire persoonlijke voornaamwoorden.

In Zweden lijkt dat aardig gelukt te zijn. Journalist Sander Becker vertelt daarover in zijn artikel Is het Nederlands klaar voor het genderneutrale ‘Hen loopt’?: “Begin deze eeuw ging de Zweedse lhbtqi+-gemeenschap naast ‘han’ (hij) en ‘hon’ (zij) het genderneutrale ‘hen’ promoten. Met succes: het woord kreeg veel media-aandacht en sloeg aan. In 2014 werd ‘hen’ opgenomen in het woordenboek van de Zweedse academie. Het woord heeft twee betekenissen: het kan verwijzen naar een persoon van wie het gender irrelevant is – zeg maar de ‘hij/zij’ uit een personeelsadvertentie – of het duidt op een non-binair individu.” De Zweedse media maken veel gebruik van ‘hen’. Becker wijst erop dat het succes van ‘hen’ in Zweden deels te verklaren is doordat het woord maar één klinker verschilt van ‘han’ en ‘hon’, waardoor het niet zo opvalt. Dat komt de acceptatie ten goede.

Voor het Nederlands is ‘hen’ ook een optie, maar het ligt het moeilijker omdat een vloeiende verbinding met bestaande woorden niet voorhanden is. Taalkundige Marc van Oostendorp is vrij sceptisch over dergelijke pogingen tot het kunstmatig creëren van genderneutrale voornaamwoorden. “Ze vormen een systeem, een conservatieve kracht. Daar doe je weinig aan.” Die verander je niet zomaar omdat ze in het fundament van een taal zitten ingebakken.

Toch is op papier de wijziging in Nederland deels doorgevoerd. Van Dale ging overstag en heeft ‘hen’ als verwijzing naar een non-binair persoon inmiddels in het woordenboek opgenomen. Het ANP, leverancier van nieuws aan vrijwel alle media, neemt genderneutrale voornaamwoorden van het Transgender Netwerk Nederland over, met “hen” of “die” voor non-binaire personen.

Daarnaast blijven in de publieke discussie over genderdiversiteit nieuwe gebruiken en woorden opduiken die moeten helpen de nieuw gevoelde vloeibaarheid van gendergrenzen zichtbaar te maken. Zo vertellen de middelbare school docenten Borsboom en Draaisma dat het op hun school voor leerlingen niet alleen steeds gebruikelijker is om gewenste voornaamwoorden boven hun digitale profiel of achter hun e-mailhandtekening in te voegen, maar ook dat docenten en leerlingen nieuwe aanspreekvormen voor de docent bedenken zoals ‘mevreer’ of ‘menouw’.

Als Levinas, zoals we zagen, soms gebruikelijke tegenstellingen relativeert of ongebruikelijke combinaties creëert, kan hij vaak niet uit de voeten met de woorden die voorradig zijn in het overgeleverde arsenaal van de taal. Hij moet dan nieuwe woorden voorstellen, of bestaande woorden van een nieuwe betekenis voorzien.

Irritatie daarover

Vervaging van vertrouwde concepten kan ongemak oproepen, en de confrontatie met kunstmatige nieuwe woorden of woordbetekenissen kan geforceerd aanvoelen en daardoor irriteren. Zowel tegenover de genderbeweging als tegenover Levinas treden die reacties inderdaad op.

Als het gaat om de dynamiek van de genderbeweging zijn de geïrriteerde reacties bijna dagelijks met gemak uit de media te scheppen. Een greep hieruit:

“Niks mis met ‘zwanger mens’, maar waarom moet ‘zwangere vrouw’ daarvoor wijken?”

“De begrippen vrouw en man zijn van ons allemaal, net als moeder en vader. Eicel en zaadcel: wie is er niet groot mee geworden?”

“Zo wordt ‘vrouw’ ineens uit het woordenboek geschrapt.”

“Kunnen we dan niet beter het verschijnsel taal opheffen?”


Journalist Menno Sedee stelt vast dat non-binaire mensen in Nederland blijkbaar nog veel ongemak oproepen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau berekende in 2018 dat 20 procent van de volwassen Nederlanders vindt dat er „iets mis is met mensen die zich geen man of vrouw voelen”. Bijna de helft vindt het „belangrijk om te weten of iemand man of vrouw is”. Kennelijk werken ideeën, opvattingen en gevoelens over wat dat dan is, ‘man’ of ‘vrouw’ sterk door. We hebben ze allemaal – en doorgaans koesteren we ze.

Voor wat betreft irritatie over het woordgebruik van Levinas volsta ik voor dit moment met te wijzen op mijn eigen regelmatig opduikende scepsis en irritatie. Als ik lees over ‘een relatie zonder relatie’, de ‘onkenbaarheid van het gelaat’ of vergelijkbare paradoxale uitspraken over het ‘thematiseren van het onthematiseerbare’, gaat het dan nog ergens over? Of is dit alleen nog maar woordenspel? Hoe vaag kun je zijn?

Herformulering van de stelling in termen van ontologische (on)zekerheid

De vervaging van traditionele concepten, de creatie van nieuwe woorden of woordbetekenissen en het daarmee gepaard gaande ongemak kunnen onder de noemer gebracht worden van ‘ontologische onzekerheid’. Of omgekeerd: het verlies van ‘ontologische zekerheid’, waarbij ontologische zekerheid grof gezegd staat voor het bezit (bij individuen of groepen) van een stevig en stabiel wereldbeeld dat niet gediend is van te veel verandering.

Het gebruik van de woordcombinatie ontologische zekerheid grijpt aan op interpretatie van ontologie als ‘uitleg van dat wat is’, ofwel: verheldering van al het zijnde, waarbij de verheldering onder andere plaatsvindt door dat wat is (de zijnden) in te delen in niveaus en categorieën. Deze ontologie claimt inzicht te hebben in de wereld, en is dus epistemologisch van aard. In lijn daarmee wordt ontologische zekerheid dan: het gevoel dat de voorhanden uitleg van wat is klopt, dat de ordening van de wereld die de ontologie aanbrengt overtuigend is. De wereld wordt gezien als een kloppend geheel dat kenbaar is.

Voor het bereiken van die sluitende wereldopvatting steunt de ontologie op een synthetisch eenheidsdenken: alle elementen, categorieën en niveaus van de gedachte orde worden door al dan niet hiërarchische lijntjes verbonden met het hoogste principe van de ordening (vaak God, maar het kan ook de Natuur zijn) en met elkaar. Verder valt men voor het invullen van de diverse onderscheiden categorieën terug op de ‘essentie’ van iedere categorie zijnden. Die verkrijgt men door een proces van abstraheren van de werkelijk bestaande exemplaren van die categorie. Zo ontstaat er dus voor de categorie vrouw een ‘essentie van de vrouw’ en voor de categorie man een ‘essentie van de man’, als abstracties van de reëel bestaande vrouwen en mannen.

In deze betekenis van uitleg over en ordening van zijn en zijnden is het woord ontologie heel oud. Al tweeënhalf duizend jaar lang is het een wezenlijk onderdeel van de westerse filosofie. Voor ons onderwerp is het gebruik van het woord ontologische zekerheid behulpzaam omdat de geconstateerde verschijnselen van vervaging van traditionele concepten, het zoeken naar nieuwe woorden en de irritatie daarover goed te bespreken zijn in termen van ontologische zekerheid. Ik kan daardoor mijn oorspronkelijke stelling opnieuw formuleren en wel als volgt:

De genderdiscussie enerzijds en het denken van Levinas in de interpretatie van Ramona Rat anderzijds lijken op elkaar in de effecten op ontologische zekerheid die ze teweegbrengen.

Deze herformulering stelt me in staat om voor de onderbouwing van de stelling gebruik te maken van de termen ontologische zekerheid en ontologische onzekerheid, en om zo doende in een vloeiende overgang ook management en organisatie daarin te betrekken.

De onderbouwing zal bestaan in uitdieping van de drie genoemde verschijnselen – conceptvervaging, nieuwe taal en daaruit voortvloeiende irritatie –, eerst voor de genderbeweging, daarna voor Rats presentatie van Levinas en tenslotte voor management en organisatie.

De aanval op ontologische zekerheid in de genderbeweging

Vervaging van traditionele concepten

Voor zover er in het genderdebat sprake is van vervaging van concepten dringt zich de verwijzing naar de ontologische traditie continu op. Die vervaging komt namelijk in de genderliteratuur vaak tot uitdrukking in de afwijzing van wat je kunt noemen ‘hokjesdenken’. Daarbij gaat het concreet meestal om de opdeling van de mensheid in strak biologisch en cultureel afgegrensde categorieën van mannen en vrouwen.

Maar gekarakteriseerd als een manier van denken verwijst hokjesdenken regelrecht naar de klassieke ontologie, dus naar een veel bredere praktijk van categorisering dan alleen de onderscheiding tussen man en vrouw. Die probeert immers álle zijnden – van hemellichamen tot zandkorrels, van God tot engelen, en van mensen tot insecten – op grond van hun eigenschappen in te delen in zijnscategorieën, vaak op hiërarchische wijze geordend, lopend van hogere naar lagere zijnsvormen.

Het woord ‘hokjesdenken’ klinkt misschien weinig respectvol, en met het oog op de gerichtheid op afbakening van categorieën wordt de ontologie soms, wat neutraler, aangeduid als ‘categorietheorie’. Maar ‘hokjesdenken’ voldoet ook uitstekend om aan te geven wat er gebeurt. Hoe dan ook stel ik vast dat, waar uitleg wordt gegeven over wat er in de genderbeweging gebeurt, uitbundig gebruik gemaakt wordt van het woord ‘hokjes’.

Journalist Sander Becker vertelt bijvoorbeeld dat non-binaire personen mensen zijn “die zich niet thuis voelen in de binaire hokjes man of vrouw”, en Menno Sedee dat “intersekse betekent dat iemands lichaam (zichtbaar of onzichtbaar) niet in het hokje man of vrouw past”. En voor wie denkt dat vooral journalisten graag het woord ‘hokjes’ gebruiken, is er de uitspraak van filosoof Frank Meester naar aanleiding van zijn laatste boek Waarom we de wereld niet rond kunnen krijgen: “Zo zitten we in elkaar, ja. We denken allemaal in hokjes, maar krijgen nooit alles erin opgeborgen”.

Nu kun je daar op twee manieren mee omgaan, die ik wil benoemen als minder en meer reflexief. De minder reflexief ingestelde genderactivisten kunnen heel goed leven met hokjes. Zij richten zich vaak niet tegen het denken in hokjes op zichzelf, maar ze zijn tegen de definitie van de inhoud van de hokjes of willen van hokje wisselen. De meer reflexieve genderactivisten stellen het bestaan van hokjes ter discussie, zij keren zich tegen het hokjesdenken zelf. Deze groep realiseert zich dat de klassieke ontologie een lange geschiedenis heeft met de pretentie een noodzakelijke natuurlijke of goddelijke orde te vertegenwoordigen. Voor deze groep staat er dus meer op het spel dan voor de eerste groep.

Die laatste groep vind ik het interessantste omdat daar filosofisch wat gebeurt. Niet alleen de hokjes, maar het hokjesdenken zelf wordt daar voorwerp van reflectie en kritiek. Tot die groep reken ik antropoloog Rahil Roodsaz, die samen met collega Katrien De Graeve het boek Intieme revoluties: tegendraads in seks, liefde en zorg samenstelde, waarin wetenschappers, schrijvers en kunstenaars het revolutionaire potentieel van seks-, liefdes- en zorgrelaties onderzoeken. Zij bespreken het problematische karakter van categorisering, bijvoorbeeld als ze het hebben over de standaard van normaliteit die door hokjesdenken wordt gezet. Door die standaarden, zoals de traditionele invulling van de termen ‘man en vrouw’ “blijft er weinig ruimte over om te onderzoeken of je zelf gevoelens en verlangens hebt die van dit verhaal afwijken. Die verrassend of vervreemdend zijn, omdat je ze niet van jezelf had verwacht. Tegelijkertijd kan zo’n verhaal ervoor zorgen dat je denkt de ander van tevoren al volledig te kunnen begrijpen: jij bent een vrouw, dus je wilt dit. Jij bent een man, dus je zult dat wel lekker vinden. Of: jij bent mijn kind, dus kan ik jouw behoeftes volledig kennen. Hierdoor krijgt je partner, vriendschappelijke relatie of kind geen kans om een beetje anders of vreemd te zijn”.

Hier worden essenties en identiteiten vastgelegd, en dat voelt misschien wel vertrouwd en natuurlijk aan – omdat het aansluit op de eeuwenoude ontologische traditie – maar je moet je gaan afvragen of die vanzelfsprekendheid wel terecht is.

Die vraag stelt Miriam Rasch in haar boek Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme en haar antwoord is dat de vanzelfsprekendheid niet meer is dan een vooroordeel en een sociale conventie: “binariteit is helemaal geen gegeven maar een conventie”. Met andere woorden: daar kun je ook weer vanaf, want hokjes zijn man-made.Een implicatie van deze wending in het denken die de geslotenheid achter zich wil laten is dat er geen geheel meer is waar het denken grip op kan vestigen. Als de totaliteit van de gevestigde orde breekt, gaan ons dingen ontglippen. De pretentie van volledig begrip van mensen en dingen, kenmerkend voor millennia van filosofie, wordt dan losgelaten.

Nieuwe taal

Bezwaar tegen bestaande hokjes kenmerkt alle genderactivisten, maar zojuist zagen we dat bij de vervaging van de grenzen van de hokjes het sommigen erom gaat nieuwe hokjes te creëren, terwijl anderen (de meer reflexieven) het denken in hokjes zelf ter discussie stellen. Datzelfde onderscheid komen we tegen als het gaat om de roep om nieuwe taal. De eersten zoeken vooral naar nieuwe woorden, namelijk voor nieuwe hokjes; voor de tweeden is het hele aanduidingssysteem in het geding.

Opnieuw ben ik vooral geïnteresseerd in de tweede groep, en voorbeelden van meer ingrijpende taalvernieuwing zijn in de eerste paragraaf gegeven. Denk aan het genderneutrale ‘hen’ of probeersels als ‘mevreer’ en ‘menouw”. Kenmerkend voor deze nieuwe woorden is dat er misschien nog wel categorieën zijn, maar dat die zodanig worden opgerekt dat ze een meer open karakter krijgen waar plaats is voor een in principe oneindig aantal varianten.

Sjoerd de Jong, filosoof en voormalig ombudsman van NRC, ziet zijn krant worstelen met gender en met wat ‘genderkritiek’ is gaan heten. Hij stelt vast dat hier filosofische vragen onder liggen die hij graag wil benoemen, om verwarring over het begrip gender op te helderen. Hier is, met andere woorden, wellicht sprake van een kantelend wereldbeeld.

Irritatie en weerstand

Het gebruik van nieuwe woorden kan geforceerd aanvoelen. Taalkundige Marc van Oostendorp benoemt die irritatie naar aanleiding van een gesprek op de radio over presentator Raven van Dorst, die zichzelf als non-binair identificeert:  „Alle gesprekspartners deden hun best de juiste voornaamwoorden te gebruiken, maar het voelde geforceerd”.

De dieper liggende weerstand die zich stoort aan het feit dat een complete zijnsorde (ontologie) wordt bedreigd komt misschien het beste tot uitdrukking in het bezwaar van ‘intrinsieke ongeordendheid’ dat sommige Christelijke kerken hanteren. Die uitdrukking is niet van recente datum, en wordt al veel langer in stelling gebracht door de kerken tegen het verschijnsel van de homoseksualiteit. Maar het woord geeft goed aan dat in de beleving van sommige groepen een geheel van ordeningsprincipes aan het schuiven is. Men wordt geconfronteerd met ontologische onzekerheid.

De aanval op ontologische zekerheid bij Levinas

In de tweede paragraaf hebben we een aantal voorbeelden gezien van effecten van Levinas’ behandeling van socialiteit volgens Rat. Het ging daarbij om vervaging van traditionele concepten, nieuwe woorden en irritatie over de vervaging en nieuwe woorden. Onderstaand ga ik op een paar van die effecten dieper in. Het zal blijken dat ook voor Levinas, net als in de genderdiscussie, de ontologische zekerheid op het spel staat.

Vervaging van traditionele concepten.

Bij Levinas hoeven we er niet lang omheen te draaien. Levinas is er volstrekt duidelijk over dat wat hem betreft een compleet ontologisch systeem ter discussie staat. Hij bestrijdt de ontologische zekerheid. Dat kan blijken uit zijn onderbouwing, in de presentatie van Rat, van bijvoorbeeld de vervaging van de onderscheiding tussen actief en passief, van binnen en buiten en van relatie zonder relatie. Om die onderbouwing te verhelderen voeg ik eerst nog een voorbeeld toe van vervaging bij Levinas, namelijk de opheffing van het verschil tussen orde en anarchie.

Orde en anarchie

Levinas, zegt Rat, wil met zijn redeneringen uitkomen bij “a movement that is outside of order”, buiten iedere orde. En buiten de orde, dat wordt heel precies uitgedrukt in de term ‘anarchie’. “Anarchie is een aanduiding voor de inspanningen van Levinas om de chronologische en ontologische volgorde te verstoren”. In anarchie zit het woord ‘Archè’, Grieks voor ‘begin’, en dat “wordt hier begrepen als oorspronkelijkheid en als principe zelf, en wordt daarom de bouwsteen van elke vorm van orde”.

Maar in anarchie zit ook het woord ‘an’, Grieks voor ‘zonder’. Je zou nu kunnen denken dat archè en an-archè (anarchie) tegenover elkaar gezet kunnen worden als zouden ze elkaars tegendelen zijn. Maar zo wil Levinas archè en an’-archè niet opvatten, want als tegendelen zouden ze naar elkaar verwijzen en een verwijzing met een gedeeld, meer abstract, begrip met elkaar gemeen hebben. Zoals orde en wanorde met elkaar hebben dat ze, als elkaars tegendelen, beide verwijzen naar de idee orde. Bij orde is die idee gerealiseerd, bij wanorde niet, maar beide woorden hebben met die idee een relatie en delen dus iets.

Dat Levinas zo’n ordescheppende tegenstelling tussen archè en an-archè afwijst, is volgens Rat exemplarisch voor hoe Levinas ook met andere vertrouwde dichotomieën (tweedelingen) omgaat: hij weigert systematisch allerlei dualiteiten, hij wijst het denken in alternatieven af. “Hence we find here, once again, the refusal of dichotomies, a gesture repeated by Levinas throughout his work”. Levinas weigert dualiteiten en wil paradoxen in stand houden.

Actief/passief

Om die reden doet Levinas de vertrouwde tegenstelling tussen activiteit en passiviteit vervagen zoals we boven zagen. Dat is immers wat er gebeurt als Levinas de uitdrukking  ‘voorafgaand aan alle passiviteit’ gebruikt, bijvoorbeeld in Anders dan zijn. Rat zegt daarover: “Met ‘voorafgaand’ suggereert Levinas niet een soort chronologische hiërarchie of volgorde van causaliteit(…)hij plaatst passiviteit niet tegenover activiteit; integendeel, hij blijft dualiteiten weigeren”. En: “Het punt is juist dat pure passiviteit verder gaat dan een keuze uit alternatieven. Door voorbij de dualiteit van passief/actief te gaan, een beweging die vergelijkbaar is met die van anarchie en orde, weigert Levinas wat hij beschouwt als een synthetische, eenheidszoekende manier van denken”. Het duidt op een doorbreking van het denken van passiviteit en activiteit als tegenhangers. En de ‘synthetische, eenheidszoekende  manier van denken’ verwijst naar de klassieke ontologie, die Levinas dus afwijst.

Binnen/buiten

Eenzelfde vervaging geldt voor de scheidslijn tussen binnen en buiten, die Levinas oprekt voorzover het de subjectiviteit van het subject betreft. Waar het gebruikelijk is om subjectiviteit te verbinden met de binnenkant van een subject, dat onderscheiden wordt van de buitenkant – waaronder andere subjecten – door de grens die ze gemeenschappelijk hebben, zegt Levinas volgens Rat, zoals we al zagen, dat het onderscheid tussen binnen en buiten verstoord wordt. Hierdoor geraakt het subject uit zijn afgesloten binnensfeer, het wordt als het ware uit zijn centrum gestoten in een beweging van de-positie (afzetting).

Relatie zonder relatie

Daarmee wordt ook de uitdrukking ‘relatie zonder relatie’ wat duidelijker: het gaat Levinas bij die uitdrukking om een ontmoeting zonder een gemeenschappelijke grens of raakvlak. Opnieuw wil hij hier strakke determinatie vermijden, waartoe een grens steevast aanleiding geeft. Denken in termen van een ontmoeting van tegendelen zou zijn als het denken in termen van de oplossing van tegendelen. Zulk denken, zegt Rat, “would indeed lead to an abstract problem, as it would introduce relatedness and co-definition. This, in turn, would be a mere conceptual play of abstract notions, co-defining each other. In our view, Levinas has something different in mind”. Levinas omarmt heel bewust de paradox.

Thematiseren zonder thematisering

Terwijl Rat in haar boek bezig is met het bespreken van de boven gepresenteerde paradoxen rondom haar thema ‘socialiteit bij Levinas’, dringt zich weer een nieuwe paradox op. Immers, als het zo is dat Levinas zich op allerlei manieren losmaakt van het streven naar ontologische zekerheid en de universele en abstracte termen die daarbij horen, dan raakt die tendens ook zijn behandeling van de notie socialiteit zelf. Het kan niet anders dan dat “Levinas’ filosofische standpunt socialiteit de rol toekent van het ontwrichten van determinatiedrift, zonder dat de socialiteit zelf een afzonderlijk terrein of een afgebakende essentie vormt die de ontwrichting veroorzaakt”.

Maar, bedenkt Rat zich dan, kán dat wel? Spreken van een notie en dan iets niet-determinerends bedoelen? Komt het formuleren van een notie niet uit het arsenaal van de ontologische zekerheid, net als het formuleren van een concept, het bespreken van een thema, het opstellen van een theorie? Dat is toch per definitie allemaal determinerend van aard en “onderdeel van een formeel denksysteem, en als zodanig veronderstelt het toch een zekere mate van abstractie, wat op zijn beurt een eenheidszoekend, ideëel principe inhoudt?” Het formuleren van een notie zou dwars ingaan tegen het bij uitstek an-archische karakter van socialiteit.

Rat stuit hier op de misschien wel meest fundamentele paradox die het denken van Levinas in zich bergt. Voor ze verder kan gaan met het behandelen van socialiteit bij Levinas moet Rat dus eerst even terugschakelen naar de behandeling van deze determinatie-paradox. De vraag waarvoor die paradox haar stelt is “how we can speak in terms of notion, which usually means at least some degree of determination, when we, along with Levinas, need to sustain a resistance to the determination of the relation to the other. In other words, how can one disclose the resistance to disclosure, without damaging it? Why and how can we thematize the very impossibility of thematization?”

Voor Levinas zelf was deze vraag naar de omgang met die paradox, aldus Rat, ook van wezenlijke betekenis, en zijn antwoord op die vraag dus ook. Levinas “wijst erop dat het thematiseren van de weigering van thematisering alleen een probleem wordt als men blijft denken in de logica van thematisering, door de regels van unificerende coherentie toe te passen die van toepassing zijn op thematiserende taal. Wat Levinas probeert te benadrukken is juist de noodzaak om de thematisering en haar coherentieregels te ontwrichten om de totaliserende logica ervan te weerstaan”.

Nieuwe taal

Als het gaat om de zoektocht naar nieuwe taal geldt voor Levinas dat hij, op enkele uitzonderingen na, geen nieuwe woorden creëert. Over het algemeen gebruikt hij vertrouwde woorden, maar hij geeft daar een nieuwe betekenis aan. Dat geldt bijvoorbeeld voor de woorden ‘plaatsvervanging’, ‘zeggen’ en sommige persoonlijke voornaamwoorden. Ik ga daar niet verder op in, dat zou te ver voeren.

Irritatie

De vervaging van concepten door Levinas kan allerlei ergernissen wekken. Ik beperk me tot de kanttekeningen van Rat. Daarnaast ga ik kort in op de ontologische onzekerheid die zijn aanval op de ontologische onzekerheid kan oproepen.

Rat spreekt zich op sommige plaatsen uit over het gebrek aan duidelijkheid bij Levinas. Zo ziet ze zich soms gedwongen, “due to a certain lack of clarity and some inconsistencies in Levinas’s thought”, om interpretatiekeuzes te maken, en daarmee zich van sommige onderdelen van zijn werk te distantiëren. Over het algemeen kiest zij dan voor de meer radicale en ontologie-kritische interpretatie.

Voor andere denkers dan Rat gaat het ontologisch-kritische denken soms te ver, of dreigt het te ver te gaan. Zij tonen een misschien wel gezonde weerzin of scepsis tegenover ontologie-kritische denkers in het algemeen. Dan gaat het dus niet alleen over Levinas maar ook over bijvoorbeeld Foucault, Derrida, Baudrillard of Latour. In haar boek A Cyborg Manifesto wijst Donna Haraway op het gevaar dat aanvallen op ontologische zekerheid trauma’s en gevoelens van onzekerheid kunnen losmaken. Zoals gezegd, zij doelt daarbij niet specifiek op het werk van Levinas, maar gezien de tendens daarvan die we hebben vastgesteld kan zijn werk dat risico wel in zich bergen. Haraway waarschuwt dat bij de kritiek op stabiele en totaliserende categorieën, “we het risico lopen in eindeloze verschillen te vervallen en de lastige taak op te geven om gedeeltelijke, echte verbinding te maken”. Het gevaar bestaat dat kritisch denken à la Levinas verwordt tot “a celebration of the reign of the undetermined – of ontological insecurity as such – which would be a reign of chaos”. Het zou moeten gaan om “een zoektocht naar nieuwe levensstrategieën die de dood niet uitsluiten van het leven, maar die een leven binnen ambivalentie benadrukken”.

De aanval op ontologische zekerheid in management en organisatie

Tot zover ging het over ontologische zekerheid en de aanval daarop door Levinas en de genderbeweging. Interessant is dat die tendens er ook is in de organisatiekunde, zoals zichtbaar in het boek Ontgroeven van Kees Tillema.

Al lange tijd bestaat er op het terrein van management en organisatie een organisatiekundig spiegelbeeld van de kloppende orde van de ontologie. Indeling van de wereld in productiefactoren, kostensoorten, productcategorieën en -subcategorieën, gefaseerde procesplannen en motivatie-incentives gaan uit van een compleet kenbare orde, die maakbaarheid en beloning van inspanningen garandeert. De klassieke ontologische zekerheid in een bedrijfskundig jasje.

Daarvan zegt een recensie van Tillema’s boek: “Dit alles zou in theorie nog kunnen werken in een stabiele wereld. In de werkelijke volatiele, onzekere, complexe en ambigue wereld levert dit slechts een dure maakbaarheidsillusie op. Duur omdat het enorm veel geld, tijd en energie kost die feitelijk worden verspild. Een maakbaarheidsillusie omdat het in het beste geval leidt tot schijnzekerheden”.

En ergens wisten we dat allang, zegt Tillema: “Stiekem twijfelden we steeds vaker aan de oplossingen die we bedacht hadden. Was Lean Six Sigma nou echt de manier om deze organisatie in beweging te krijgen, moesten we hier daadwerkelijk een programma voor leiderschapsontwikkeling introduceren?”

Hij benoemt dergelijke reflexen als de groef waar we met zijn allen in zitten. De groef is dan: een repetitieve, niet-functionele manier van denken en handelen die tot doel heeft grip op de werkelijkheid te krijgen en te houden. De efficiencygroef bijvoorbeeld, de maakbaarheidsgroef, de control-groef, of de consensusgroef. Met andere woorden: ontologische zekerheid die maakt dat de toekomst voorspelbaar is en resultaten organiseerbaar zijn.

Om uit die groef en de bijbehorende illusies te komen verwijst Tillema naar Nassim Taleb. Taleb rekent in zijn boek Antifragiel af met de illusie van een voorspelbare wereld, waarin robuuste organisaties gedijen. In de plaats daarvan propageert Taleb ‘antifragiel organiseren’: zoek het onverwachte op, want daar word je sterker van. Tillema volgt in dat spoor, hij biedt twaalf aanwijzingen voor fragiel organiseren, hij bekijkt vervolgens zeven vraagstukken op een antifragiele manier en tenslotte beschrijft hij vijf eigenschappen die we daarvoor nodig hebben. Voor de overzichtelijkheid van mijn verhaal breng ik de elementen onder in de drie tendensen die we eerder zagen: vervaging van concepten, nieuwe taal en irritatie.

Vervaging van traditionele concepten

Tillema windt er, net zo min als Levinas, doekjes om. Hij stelt dat antifragiel organiseren – in de ondertitel ‘ruwe behandelingen’ genoemd – in de praktijk betekent dat je op het juiste moment afscheid neemt van patronen die misschien ooit nuttig waren, maar inmiddels vitaliteit en groei in de weg staan. Krijg oog voor datgene wat buiten de bekende orde staat, omwille van meer wendbaarheid en flexibiliteit.

Concreet impliceert dit dat je centraal ontwikkelde protocollen, procedures en procesbeschrijvingen loslaat en ze vervangt door alternatieven die worden opgesteld en bijgehouden vanuit een ‘open source’ in de organisatie; een soort interne Wikipedia. Iedereen kan daarin muteren. Per definitie vervaagt je grip op wat er dan ontstaat.

Stop daarnaast, zegt Tillema, met netjes en met regelmaat geplande vergaderingen: de voorspelbaarheid van vergaderingen haalt alle noodzakelijke verrassing weg. Vergeet zorgvuldig voorbereide heidagen, maar maak in de plaats daarvan medewerkers daadwerkelijk eigenaar van belangrijke onderdelen van de organisatievoering. Beloof geen resultaten meer, maar verken grenzen, kaart taboes aan, adresseer pijnlijke thematiek en lanceer onorthodoxe voorstellen.

Nieuwe taal

Tillema is zelf behoorlijk expliciet over de nieuwe taal die hij nodig heeft voor zijn aanval op de ontologische zekerheid in management en organisatie. Binnen de opvatting van de wereld als een gesloten universum waar in principe alles kenbaar is – door Tillema aangeduid als het robuuste domein – kun je niet secuur genoeg zijn: “In het robuuste domein waarin we alles heel zorgvuldig, precies en nauwgezet willen doen, gebruik je een nauwgezette, zorgvuldige taal. Om dat aan de kaak te stellen, had ik een andere taal nodig”.

Die taal impliceert een verschuiving van waarden: niet ‘robuust’ is nog aanbevelenswaardig, maar ‘antifragiel’, of zoals in de ondertitel van zijn boek: ‘ruw’. En, zegt hij in een interview, we hebben meer onverschilligheid nodig. “Iedereen zegt meteen: je bedoelt zeker ‘vérschilligheid’? Nee, onverschilligheid in de zin van ‘stoïcijns’!

Verder benadrukt Tillema dat er bij bedrijfskundig advieswerk sprake moet zijn van ‘skin in the game’. Daarmee bedoelt hij: “ben je als adviseur bereid ten volle verantwoordelijkheid voor de uitkomst van je handelen te nemen, ver voorbij de formele afspraken die vooraf zijn gemaakt? Mee-lijden als het fout gaat?” Dit heeft voor mijn gevoel wel iets weg van de vervaging tussen binnen en buiten bij Levinas, zeker als de huid wordt aangeduid als de grens daartussen.

Irritatie en weerstand

Aan de hand van reacties van zijn opdrachtgevers laat Tillema zien dat hier regelmatig iets flink schuurt. Er staat meer dan een enkele klus of opdracht op het spel, ook hier is een wereldbeeld aan het schuiven. Citaat: “Mijn boek komt ook wel erg dichtbij hè; het is nogal confronterend. Opdrachtgevers willen nu eenmaal de zekerheid van succes”. En “als het even tegenzit word je er als ‘externe bijkans uit gemieterd”.

In hoeverre doe je je gehoor op zo'n moment een plezier? Die mensen willen toch niets liever dan na een seminar met kant-en-klare oplossingen naar huis? “Nou, die mensen moeten dan niet naar mijn voordracht komen en ook mijn boek niet kopen. Dat is misschien een brutaal statement, maar het maakt mij echt niet uit wat de lezer van mijn ideeën vindt. Stel dat dat anders was, dan zou ik weer in een oude groef terechtkomen. Dan zou ik mijn lezers een quasi-houvast bieden door weer een nieuw model voor ze te ontwerpen. Maar ik wil met mijn boek juist verwarring zaaien”.

Evaluatie

Er gebeurt nogal wat, zowel bij Tillema, als bij Levinas en in de genderbeweging; er wordt getracht de ontologische zekerheid los te laten, zoveel is wel duidelijk. Kijkend naar de stelling, die vooralsnog alleen ging over de genderbeweging en Levinas, denk ik daarom dat we die kunnen bevestigen. Vanwege de beklemming (voor de genderbeweging) of de totalisering (voor Levinas) die van de traditionele ontologie uitgaat willen beiden het hokjesdenken doorbreken, dat hebben ze met elkaar gemeen.

Na de bespreking van het boek van Tillema kunnen we de stelling zelfs uitbreiden:

De genderdiscussie, het denken van Levinas in de interpretatie van Ramona Rat en trends in de organisatiekunde lijken op elkaar in de effecten op ontologische zekerheid die ze teweegbrengen.

Motivatie voor dat streven

Wat de genderbeweging, Rats weergave van Levinas en Tillema’s streven naar ontgroeving eveneens met elkaar delen is de motivatie voor dat streven. Zij stemmen overeen in de vaststelling dat de determinatie en beklemming die ontologische zekerheid met zich meebrengt ons te veel kosten.

De genderbeweging wijst op de beklemming die uitgaat van traditionele enge omschrijvingen van seksuele en genderidentiteit. Het verhogen van de ontologische zekerheid voor één persoon of groep vermindert de veiligheid voor degenen die niet ingesloten worden. En Frank Dekkers, scholenvoorlichter bij Transvisie Go, stelt dat als kinderen niet vrij zijn in het beleven van hun identiteit, dit over het algemeen leidt tot meer problemen dan oplossingen.

Tillema’s motief om uit de gesloten, volledig kenbare wereld te breken is dat het gewoon niet werkt, de illusie van ontologische zekerheid en voorspelbaarheid is disfunctioneel. Het leidt tot de idiote drukte voor heel veel werkenden van vandaag de dag, tot informatiestress, en tot ‘naïef interventionisme’. Denk aan de risicoregelreflex, met vaak disproportionele maatregelen en soms bijwerkingen die erger zijn dan de kwaal, als zevenkoppige draken waarbij voor ieder hoofd dat je afhakt er zeven nieuwe voor in de plaats komen.

Het levinassiaanse trefwoord voor aanduiding van de kosten van ontologische zekerheid is totalisering. De opdeling van de wereld in categorieën of tegendelen die naar elkaar verwijzen heeft voor Levinas totaliserende trekken, juist omdat die categorieën en tegendelen met elkaar een gesloten wereld vormen. Het is om die reden, zegt Rat, dat in De Totaliteit en het Oneindige “de breuk met het denken in dichotomieën tot uiting komt in een breuk met de totaliteit, want een alomvattende, totaliserende blik is wat de dichotomieën doet functioneren als ze naar elkaar verwijzen”.

En hoe voltrekt zich dan die kwalijke werking van geslotenheid en totalisering? Doordat totalisering alles in termen van een groter geheel benoemt en daarmee de communicatie tussen mensen – door Levinas omschreven als de directe en onbemiddelde “blootstelling van het zelf aan de ander” – blokkeert. Voor werkelijke communicatie – ofwel het echte spreken – is “the escape from a totalizing system of thematization” noodzakelijk. Rat spreekt zoals we zagen ook regelmatig over ‘ontwrichting’. Je zou het een bevrijdende opvatting van socialiteit kunnen noemen.

Resultaat van dat streven

Wat de bestrijding van ontologische zekerheid op het oog heeft – zowel bij Tillema als in de genderbeweging als bij Levinas volgens Rat – is: bevrijding van vormen van geslotenheid (forms of closure in de termen van Rossdale). In hoeverre wordt dat streven ook waargemaakt?

Tillema wijst op de overgang van disfunctionaliteit naar functionaliteit als je eenmaal buiten de lijntjes van de ontologische zekerheid gaat kleuren. Dat heeft hij meegemaakt bij het Alfa College in Hoogeveen. Daar wilden ze een transitie van goed naar excellent onderwijs. Ze beseften dat zoiets zich niet laat dwingen in een gelikt of bewezen veranderkundig model. Daarom hebben ze samen met Kees Tillema en zijn collega’s een eigen route ontwikkeld waarin kort cyclisch doen en denken samenvielen. Daarin wisselden momenten van grote verwarring en helderheid elkaar voortdurend af en op die manier ontwikkelde het Alfa College uiteindelijk zijn eigen weg naar excellentie. Een vraag die je daar trouwens wel bij kunt stellen: in hoeverre is drang tot verbetering van de functionaliteit ook echt bevrijdend te noemen?

De genderdynamiek biedt reële voorbeelden van bevrijding. Naar aanleiding van de instelling van genderneutrale filmprijzen schrijft NRC in zijn commentaar dat telkens weer opvalt hoe logisch de genderontwikkelingen in de samenleving eigenlijk zijn “in een tijd waarin een groeiende groep mensen zich niet meer bij nauw gedefinieerde genderidentiteiten thuisvoelt”. We hoorden al over Ian Morris en de opluchting die zij voelde. Een andere transgender vrouw, Denny Agassi, zegt over zichzelf dat zij niet overal serieus genomen wordt na haar coming out, maar dat neemt niet weg dat “I know myself to be real”. In een artikel over de toenemende gendervloeibaarheid zegt Jonathan Walford van het Fashion History Museum in Cambridge dat hij zich qua mode niet meer aan het onderscheid tussen mannen- en vrouwenkleren houdt:  “It was a serious life hack to discover that we can make our own rules”.

Ten opzichte van het werk van Levinas zijn mij dergelijke dankbare getuigenissen van bevrijding uit forms of closure niet bekend. Daarom vraag ik me wel eens vertwijfeld af: is het misschien te intellectueel wat hij doet, kan zulke taal als hij gebruikt nog werkelijkheid dekken?

Maar daar staat wel iets tegenover. Immers, als de genderbeweging – die dus kan bogen op concrete voorbeelden van bevrijding – nadenkt over wat ze doet en wat nog meer nodig is, komt die precies uit op wat Levinas ook doet.

Zo benoemt Rossdale als doel van zijn artikel om gevoel te krijgen voor mogelijkheden om te vluchten van het terrein van ontologische zekerheid. Want “streven naar (of claims van) ontologische zekerheid brengen aanzienlijke beperkingen met zich mee, zij sluiten de kwestie van subjectiviteit juist af op het punt waar het productiever is om het open te houden”. Lezing van Levinas volgens de interpretatie van Rat is daarbij goed te gebruiken.

En Judith Butler “herformuleert de problemen van ontologische zekerheid; zij erkent de instabiliteit, niet-autonomie en biografische onvolledigheid van het subject als een krachtige bron voor ethische reflectie”. “De vooraf vastgestelde of eerdere contouren van het subject zijn een beperkte en beperkende ruimte van waaruit ethische reflectie kan beginnen”. Rossdale vermeldt dat Butler hierin mede door Levinas geïnspireerd is.

Ik concludeer daarom dat, in hun gedeelde streven naar het verzet tegen forms of closure ten bate van een nieuwe opvatting van subjectiviteit, de gender en interpretaties van Levinas elkaar voorlopig zullen kunnen blijven bevruchten. Nu de organisatiekunde nog.