Home
Tweet Home English Workshops
Teksten/ Artikelen
Contact Naud van der Ven NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar? Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox. |
Werk en
Reflectie over Nassim Taleb
|
Voorbeeld uit de financiële economie: Er zijn instellingen, bijvoorbeeld hogescholen en zorginstellingen, die van banken geleend hebben onder vrijwaring van rentestijging. Rentedaling moest wel verdisconteerd worden, waardoor die leningen duurder werden (voor de banken) toen de rente bleef dalen en de instellingen er, op basis van kleine lettertjes, langs een omweg extra voor moesten gaan betalen aan de banken: een grote fout. |
“Kort gezegd is de fragilista (medicus, econoom, beleidsmaker) iemand die maakt dat je meegaat in beleid en daden, alle kunstmatig, waarvan de voordelen klein en zichtbaar zijn en de neveneffecten mogelijk ingrijpend en onzichtbaar.”
Voorbeeld uit de financiële economie: “In het fragiele geval houdt dit in dat je centen verdient door euro’s te verliezen, in het antifragiele geval verdien je euro’s door centen te verliezen. In het antifragiele geval kun je dus lange tijd straffeloos geld verliezen, zolang je maar één keer gelijk hebt. Voor wie fragiel is, kan één verlies al het einde betekenen”. |
Voorbeeld uit de geneeskunde: “Het natuurlijke – het biologische – is doorgaans zowel antifragiel als fragiel, afhankelijk van de oorzaak (en de reikwijdte) van de variatie. Een menselijk lichaam kan baat hebben bij stressoren (om sterker te worden), maar slechts tot op zekere hoogte”. Botten kunnen sterker worden onder druk, maar ook breken. |
Het probleem met kunstmatig onderdrukte volatiliteit (denk aan de situatie van John) is niet alleen dat het systeem zeer fragiel lijkt te worden; het probleem is dat het systeem ook geen zichtbare risico’s meer vertoont. Daar heb je namelijk de ‘volatiliteit van de variaties’, ofwel: ruis (zoals George die kent), voor nodig. Want die bevat die informatie over tijdelijke kansen en bedreigingen in de omgeving wél. De systemen à la John zijn over het algemeen te kunstmatig kalm en vertonen een minimale variabiliteit, en in de tussentijd hopen risico’s zich onder de oppervlakte op. Hoewel politieke leiders en opstellers van economisch beleid formeel de intentie hebben het systeem te stabiliseren door schommelingen te beperken, lijkt het resultaat juist het tegendeel te zijn. Deze kunstmatig beperkte systemen worden gevoelig voor Zwarte Zwanen.
In onderstaand plaatje is links de situatie van
George afgebeeld, dus met de variaties die belangrijke
informatie bevatten. Rechts is de kunstmatig
afgevlakte situatie van John te zien, die gevoelig is
voor Zwarte Zwanen.
Zoals aangegeven in het onderschrift betitelt Taleb het linker systeem ook wel als Mediocristan en het rechter als Extremistan. Het gaat daarbij om het verdelen van het toeval. Mediocristan heeft veel variaties, waarvan er geen enkele extreem is; Extremistan heeft weinig variaties, maar de variaties díe er zijn, zijn extreem. Financiële en andere economische zaken komen dus over het algemeen uit Extremistan, net als de geschiedenis, die door middel van onregelmatigheden van de ene naar de andere toestand springt. Op de langere termijn is het tweede systeem aanzienlijk volatieler – maar die volatiliteit komt in sprongen. Als we het eerste systeem proberen te beheersen, krijgen we doorgaans het tweede systeem.
Als we de risico’s in Extremistan bekijken, kijken we
niet naar bewijzen (want die komen te laat), maar naar
potentiële schade. Nog nooit was de kans op schade zo
groot. Anders dan Steven Pinker denkt.
De mogelijkheid om ruis toe te laten blijkt in de praktijk sterk af te hangen van de schaal waarop menselijke activiteiten zijn ingericht. Organisaties of politieke eenheden met een grote omvang scoren slechter daarin dan kleinere, overzichtelijke verbanden van samenwerking en samenleving.
“Het risicoprofiel van een gecentraliseerd systeem is anders dan dat van een rommelige, op gemeenten gebaseerde confederatie. Doorgaans zijn interventies die grootte (van bedrijven, vliegvelden, vervuiling), concentratie en snelheid beperken ook goed voor het beperken van Zwarte-Zwaanrisico’s.”
Qua bestuurlijke eenheden heeft Taleb dan ook meer met gemeentes, stadstaten (zoals Singapore), kantons (in Zwitserland) dan met gecentraliseerde nationale staten. Hij noemt onder andere het antieke Egypte of het moderne Frankrijk als afschrikwekkende voorbeelden van overmatige centralisatie.
“Dat wat ik bottom-upvariaties noem – of ruis – is het soort politieke volatiliteit dat plaatsvindt in kantons of gemeenten. Deze vorm van volatiliteit is niet schaalbaar. Het verschil tussen grote omvang en kleine omvang is niet zozeer kwantitatief maar kwalitatief.”
Neem als voorbeeld, zegt Taleb, de manier waarop gesprekken gevoerd worden in grote eenheden. Die gesprekken gaan al lang niet meer over het gewone en het effectieve, maar over abstracte getallen: interessanter en wetenschappelijker misschien, maar helaas ook minder effectief.
“Het probleem is dat we, door bureaucratieën te
creëren, ambtenaren de gelegenheid geven om
beslissingen te nemen op basis van abstracte en
theoretische zaken, in de veronderstelling dat ze dat
op een rationele, toerekenbare manier doen.”
Als voorspellen en kansberekenen niet echt tot de menselijke mogelijkheden behoren – en zo denkt Taleb erover – dan zijn het inzicht en overzicht dat de wetenschap probeert te creëren maar heel betrekkelijk. Maar, zegt Taleb, er is nog wel zoiets als trial-and-error: een methode van veel uitproberen, foutjes maken (vooral kleine), daar niet zwaar aan tillen, en vooral: toevallige positieve resultaten herkennen en benutten. Daar is misschien geen wetenschap voor nodig, maar wel een zekere rationaliteit, al leer je die niet op school.
Taleb citeert hierbij Steve Jobs: ‘Blijf gek doen, maar kies de voordelige kant zodra je deze waarneemt’. Het is het voordeel van kansen die bijna gratis op je weg komen, waar je het toevallig bij het rechte eind blijkt te hebben en zomaar een hoog rendement binnenhaalt. Uiteraard alleen voor wie in staat is een gunstig resultaat te herkennen en te benutten, dankzij de asymmetrie die er bestaat tussen de kleine foutjes en de grote winsten.
Je realiseert dan de opties die voorbijkomen. Wanneer
je dat systematisch probeert te doen hanteer je wat
Taleb noemt ‘optionaliteit’: dat opzienbarende
vermogen van mensen om trial-and-error rationeel te
benaderen, zonder lang stil te blijven staan bij
mislukking. Opties zijn instrumenten van
antifragiliteit.
Bovenstaand is het woord ‘kalkoen’ gevallen. Daar fungeerde het als equivalent van ‘fragilista’, en het begrip kalkoen kan, bij wijze van contrast, dus iets helpen duidelijk maken over het tegendeel: antifragiliteit. Taleb gebruikt het woord graag en veel.
Wat een kalkoen doet is “de afwezigheid van bewijs (voor schade) verwarren met bewijs van afwezigheid van potentiële schade”. De kalkoen lijdt aan een overmatig vertrouwen in zijn lot. Dat komt omdat zijn baasje hem al jarenlang iedere ochtend van eten en drinken voorziet. De kalkoen kan zich niet anders voorstellen dan dat dat altijd zo blijft. En hij kan zich zeker niet voorstellen dat, op een zekere ochtend, de baas niet met de voederzak komt, maar met een mes.
Hier is opnieuw sprake van asymmetrie, en Taleb noemt dat ‘negatieve asymmetrie’: negatieve gebeurtenissen blijven verborgen, alleen de vele kleine positieve gebeurtenissen zijn zichtbaar. De baten zijn gering en duidelijk, terwijl de kosten zeer hoog en verborgen zijn en zich pas later openbaren. Dat is de fragiele situatie. “Bij positieve asymmetrie, dat wil zeggen, de antifragiele situatie, is het ‘verborgene’ positief.” Daar moet je dus niet op rekenen. (Op dit punt beginnen de labels ‘negatief’ en ‘positief’ enigszins verwarrend te werken).
Uiteraard willen we geen kalkoen zijn, want dan hebben we een te rooskleurig, en dus niet-realistisch, beeld van de werkelijkheid. Je ziet dan het verschil niet tussen echte en kunstmatige stabiliteit. Geen kalkoen zijn houdt in dat je stopt met voorspellen, behalve voor deze ene voorspelling: “Wat je wel kunt voorspellen, is dat degenen die vertrouwen op voorspellingen meer risico lopen, meer problemen zullen krijgen en misschien zelfs failliet gaan. Waarom is dat zo? Iemand die voorspelt is fragiel voor foutieve voorspellingen. Een piloot met te veel zelfvertrouwen zal uiteindelijk een crash veroorzaken. Een politicus kan menen de economie te stimuleren door schulden aan te gaan – maar de economie kan in de toekomst instorten door die schuldenlast.
Zo komt Taleb uit op wat hij de ‘via negativa’ noemt:
geen voorspellingen meer doen, geen geloof hechten aan
waar geen bewijs voor is, geen activisme. In de plaats
daarvan pleit hij voor scepticisme, en aan pas geloof
hechten aan een gebeurtenis als die zich heeft
voorgedaan. Dus als er empirisch bewijs voor is. Die
houding kan ertoe leiden dat je het totale potentiële
voordeel onderschat, maar dat is precies wat Taleb
wil.
De natuur heeft Talebs basiswet door, namelijk dat je
je niet op voorhand rijk moet rekenen. Zij rust haar
schepselen daarom enigszins redundant
(overgeëquipeerd) uit, met twee ogen, twee nieren,
twee longen, terwijl we het met één van elk af zouden
kunnen. Redundantie wekt misschien de indruk van
overbodigheid als er niets ongewoons gebeurt. Alleen
gebeurt er gewoonlijk wél iets ongewoons, en is de
redundantie niets anders dan extra capaciteit om een
bepaalde stressor op te vangen. Het lijkt misschien
niet efficiënt, maar is het wel.
Wie zich wél op voorhand rijk rekende, was Allan Greenspan: “Dit was nog nooit eerder gebeurd”, zei Greenspan naar aanleiding van de bankencrisis van 2008. Taleb: “De natuur bereidt zich, in tegenstelling tot fragilista Greenspan, voor op wat er nog niet eerder is gebeurd en gaat ervan uit dat erger wel degelijk mogelijk is. Mensen zijn bezig met de vorige oorlog; de natuur met de volgende, maar niet met behulp van voorspellingen, en zeker geen gunstige voorspellingen.”
De natuur hoéft toekomstige omstandigheden helemaal niet te voorspellen. Door de organismen een beperkte levensduur te geven, met modificaties in elke nieuwe generatie, hoeft ze slechts een vaag vermoeden te hebben van de richting die het opgaat. En eigenlijk is zelfs dat vage vermoeden niet nodig. De natuur behoudt simpelweg wat aan de eisen voldoet en weigert door te modderen met minder succesvolle ontwerpen – ze heeft een optie en gebruikt deze ook. In de New York Times Tuesday Science Section gebruiken ze daarvoor het woord evolutie, maar eigenlijk komt hier in het geheel geen kennis of wetenschap of planmatigheid bij kijken.
Deze ontwikkeling speelt zich af op het niveau van de genen, de genenpool maakt gebruik van schokken om zichzelf beter te kunnen aanpassen. Het zal duidelijk zijn dat het bestaan van het individuele organisme hierin van ondergeschikt belang is. Dat organisme wordt niet sterker in reactie op stress, het sterft. Maar er vindt wel een overdracht van voordelen plaats: andere organismen overleven. Het collectief heeft voorrang op het individuele organisme, via the ‘selfish gene’ waar Robert Tivers over spreekt, en zo wordt de natuur als geheel antifragiel.
De natuur is opportunistisch, genadeloos, zelfzuchtig. Organismen moeten sterven, wil de natuur antifragiel zijn. “Ik ben slechts op de wereld om ten behoeve van de groep een heroïsche dood te sterven, om nakomelingen te verwekken (en op te voeden), of uiteindelijk boeken te schrijven”, aldus Taleb.
Taleb spreekt daar zijn leedwezen over uit, maar vervolgt daarna toch vrolijk met aansporingen om het economische leven door de darwinistische bril te bekijken, en een voorbeeld te nemen aan de natuur. Een economie kan niet overleven zonder dat het individu er nadelige gevolgen van ondervindt. Bescherming van wat het niet redt is schadelijk, de fragiliteit van elke start-up is noodzakelijk voor de antifragiliteit van de economie als geheel, en dat is onder andere wat verklaart waarom ondernemerschap zo goed werkt. Restaurants zijn fragiel. Ze concurreren met elkaar, maar alle restaurants tezamen, het collectief, zijn om die reden antifragiel.
Elke vliegtuigcrash maakt vliegen veiliger, verbetert het system – degenen die omkomen, dragen bij aan de algehele veiligheid van andere passagiers. Swissair-vlucht 111, TWA-vlucht 800 en Air France-vlucht 447 maakten de verbetering van het systeem mogelijk. Deze systemen leren omdat ze antifragiel zijn en zo opgezet dat ze gebruikmaken van kleine fouten.
Het gaat mis met de economie als je wetenschappelijk-planmatig – op basis van de Sovjet-Harvard-illusie – grotere structuren invoert waardoor alles met alles verbonden raakt. Als er dan bij een onderdeel iets misgaat trekt dat alle andere, verbonden onderdelen mee in zijn val. “Mondiale economische systemen fungeren als een geheel: fouten verspreiden zich en versterken elkaar. Waar elke vliegtuigcrash de kans op een volgende crash kleiner maakt, maakt elke bankcrash de kans op een volgende juist groter.”
Laat dingen dus op hun beloop, laat ze hun
antifragiliteit benutten; uitstelgedrag komt voort uit
een bepaalde vorm van ecologische of naturalistische
wijsheid. “In het Nederlandse Drachten”, zegt Taleb,
“werd het experiment van mijn dromen uitgevoerd. Alle
verkeersborden werden verwijderd.”
Als het gaat om de vraag: hoe word je antifragiel,
presenteert Taleb – in overeenstemming met zijn
weerzin tegen systematische kennis en wetenschap – bij
voorkeur vuistregels, ofwel heuristieken. De
belangrijkste daarvan zijn de volgende.
Verminder de blootstelling aan neerwaartse risico’s (negatieve Zwarte Zwanen) via het inbouwen van redundantie en veiligheidsmarges. Laat de opwaartse risico’s (de positieve Zwarte Zwanen) op hun beloop. “In een vliegtuig heb ik liever dat de piloot maximaal pessimistisch – of, beter nog, paranoïde – is, en dat de stewardessen maximaal optimistisch zijn. Zeker liever dan dat de hele crew ‘voorzichtig optimistisch’ is”.
Hecht belang aan dingen die al lang meegaan, die overleefd hebben, zoals de natuur. Dit in tegenstelling tot voorspellingen: doe geen voorspellingen, hecht geen geloof aan waar geen bewijs voor is, maar slechts aan waar empirisch bewijs voor is.
Spiegel je aan het natuurlijke verbeterproces. Dat wil zeggen: probeer in de problemen te komen. Daarmee bedoel ik serieuze problemen, die je niet fataal worden. Nietzsches fameuze uitspraak, ‘Wat me niet doodt, maakt me sterker’, kan hier van toepassing zijn.
Voorbeeld uit de geneeskunde: Vermijd iatrogenese. Iatrogenese is het verschijnsel dat het ingrijpen door een arts, op basis van vermeende kennis, meer schade veroorzaakt dan goeds. Voor Taleb staat dit verschijnsel voor de overschatting van menselijke kennis en wetenschap ten opzichte van in de natuur gegeven genezingscapaciteit. Hieruit volgt deze tip: als de patiënt bijna dood is, moet elke eventueel werkzame behandeling vooral toegepast worden – alle remmen los voor de arts. Omgekeerd geldt dat als de patiënt bijna helemaal gezond is, Moeder Natuur de arts behoort te zijn Iatrogenese is niet-lineair De voordelen van de behandeling zijn convex ten aanzien van de ernst van de kwaal, dat wil zeggen: ze nemen onevenredig, versneld toe. |
Taleb pleit hartstochtelijk voor antifragiliteit. Maar hij waarschuwt ook: niet alle antifragiliteit is koosjer. Want in onze complexe samenleving spelen sommigen het klaar om antifragiel te worden ten koste van anderen, die alleen maar fragieler worden.
Het zijn vooral beroepen die behoren bij de moderniteit, die antifragiliteit bereiken door anderen fragieler te maken. Deze beroepsgroepen hebben risico voor zichzelf geminimaliseerd, en dragen de risico’s over aan de samenleving. Voor de hand liggend is om hierbij te denken aan bankiers, maar Taleb denkt hierbij ook aan ambtenaren met baanzekerheid, universitaire onderzoekers, journalisten (van het soort dat geen mythes de wereld uit helpt), het medische establishment. Een belangrijke categorie voor hem vormen ook managers in naamloze vennootschappen, die niet persoonlijk aansprakelijk zijn. Voor hen bestaat er niet zoiets als een negatieve beloning, volatiliteit is alleen maar goed voor hen, omdat zij met maar één kant van de mogelijke uitkomst te maken hebben. Typisch antifragiel, maar ethisch gezien ontoelaatbaar.
Talebs oplossing voor dit probleem is wat hij noemt ‘skin in the game’. Dit soort mensen moet gedwongen worden zelf weer financieel risico bij het werk dragen, zoals in Brazilie, waar topbankiers nog steeds met hun hele persoonlijke vermogen aansprakelijk zijn voor hun professionele acties.
“Bij de Romeinen moesten ingenieurs enige tijd
doorbrengen onder de brug die ze zelf gebouwd hadden –
dat zouden we tegenwoordig ook van financial engineers
moeten eisen.”, aldus Taleb.
Het is Talebs overtuiging dat, dankzij
antifragiliteit, we over het algemeen beter zijn in
doen dan in denken. “Ik ben liever dom en antifragiel
dan zeer slim en fragiel”, zegt hij. Filosofisch sluit
dat aan bij een tegenstelling tussen enerzijds een
nadruk op empirie en anderzijds op ideeën. Dat komt
onderstaand aan de orde, gevolgd door een weergave van
Talebs positie tegenover Socrates.
Maar daaraan voorafgaand presenteer ik andere
filosofen waar Taleb zijn tegenstellingen aan
vastknoopt, namelijk Thales van Milete en Aristoteles.
De een, Thales, staat voor Taleb namelijk voor
besluitvorming op basis van resultaten, niet van
kennis; de ander, Aristoteles voor ‘voorspellen met
woorden’. Bij die laatste categorie denkt Taleb onder
andere aan functioneringsgesprekken, peer reviews,
marketing, kortom veel van wat ons in
organisaties zoal bezighoudt.
Om te weten wat voor Taleb de tegenstelling Thales
versus Aristoteles precies inhoudt, moeten we naar het
volgende verhaal over Thales.
Thales was een filosoof, een Grieks sprekende Ioniër van Fenicische afkomst uit het kustplaatsje Milete in Klein-Azië. Milete was een handelspost en bezat de handelsgeest die kenmerkend was voor Fenicische nederzettingen. Maar Thales was filosoof, en derhalve niet in geld geïnteresseerd. Zijn meer handelsgerichte vrienden bleven hem maar vermoeien met uitspraken als ‘Zij die kunnen, doen, terwijl anderen filosoferen.’ Thales haalde daarop de volgende stunt uit: hij verwierf, voor een zeer aantrekkelijke prijs, het recht op het seizoensgebonden gebruik van alle olijfpersen in de omgeving van Milete en Chios. De oogst bleek overvloedig en de vraag naar olijfpersen groeide. Hierop bood Thales de eigenaren van de olijfpersen de kans om hun recht op gebruik tegen een forse prijs terug te kopen, wat hem een aanzienlijk fortuin opleverde. Daarna kon hij weer gaan filosoferen.
De illustratieve kracht van deze anekdote over Thales ligt voor Taleb in de opbouw naar een antifragiele ontknoping, en wint vervolgens aan kracht door het commentaar dat Aristoteles erop heeft. Hij zegt: “Op basis van zijn astronomische kennis kon Thales in de winter al voorzien dat de olijvenoogst overdadig zou zijn”. Aristoteles zag Thales’ superieure kennis dus als de reden voor zijn succes.
Superieure kennis? Thales manoeuvreerde zichzelf in een positie waarin hij profiteerde van zijn gebrek aan kennis – en van de geheime eigenschap van asymmetrie. Waar het bij deze asymmetrie tussen opwaarts en neerwaarts risico om draait, is dat Thales helemaal niet zo veel kennis van astronomie nodig had als Aristoteles graag had gezien.
Aristoteles zit vast in zijn ‘teleologisch misverstand’: de illusie dat we exact weten waar we heengaan en dat we exact weten waar we in het verleden heengingen, en dat anderen in het verleden successen hebben geboekt door te weten waar ze heengingen. Aristoteles dacht ten onrechte dat kennis over de gebeurtenis (voorspelde oogstopbrengsten, de hoogte van de pacht voor olijfpersen) hetzelfde is als winst halen uit deze kennis.
Het komt hierop neer: de beslissingsnemer richt zich op de winst, het gevolg van zijn handelen (inclusief asymmetrie en niet-lineariteit). De aristoteliaan richt zich op voorspellende kennis, vanuit een teleologische overtuiging.
Taleb is niet tegen onderzoek, maar ageert eerder
tegen teleologie. Hij zegt: “Mijn intentie is niet
zozeer te benadrukken dat het onmogelijk is om wat dan
ook over dergelijke zaken te weten te komen – deze
algemene sceptische gedachte is in de geschiedenis al
door talloze filosofen onder woorden gebracht, onder
wie Sextus Empiricus, Algazel, Hume en vele andere
sceptici en sceptische empirici – maar het formuleren
van een modern kader, als achtergrond voor en voetnoot
bij mijn antikalkoenbetoog. Mijn werk gaat dus over
waar we sceptisch moeten zijn, en waar niet”.
De bovenstaande tegenstelling kun je ook als volgt
verwoorden: Aristoteles staat tegenover Thales als
theorieën staan tegenover intuïtie, als praatjesmaken
tegenover wijsheid, als verhalen tegenover
handelingen. En op al die eerste termen heeft Taleb
het dus niet zo.
Talebs weerzin tegen praatjesmakerij betekent niet dat knutselen en trial-and-error geen verhalen kennen; ze zijn alleen niet al te afhankelijk van de waarheid van die verhalen – de verhalen zijn niet epistemologisch, maar instrumenteel en retorisch.
Onze perceptie en intuïtie, uitgedrukt in daden, kunnen superieur zijn aan wat we weten, classificeren, in verhalen en woorden bespreken en aan anderen doceren. Maar de fragilista – die wat hij niet begrijpt wegzet als onzin – heeft daar geen weet van. De grootste fout die we in het leven maken, is het verwarren van het onbegrijpelijke en het onzinnige – een inzicht van Nietzsche. In één moeite door kan Taleb ook nog even bij Wittgenstein aanknopen, dankzij diens opmerkelijke inzichten in datgene wat niet met woorden is uit te drukken.
Nog een tegenstelling kan volgens Taleb aan het
rijtje worden toegevoegd: de Romeinen waren
antitheoretisch en praktisch-empirisch ingesteld; de
Arabieren waren verzot op het abstract theoretische en
‘wetenschappelijke’ en plaatsten Aristoteles, die tot
dan toe door bijna iedereen was genegeerd, op het
voetstuk waar we tot de dag van vandaag last van
hebben.
De voorliefde voor op definities en causale verbanden
gebaseerde kennis bestond trouwens al vóór
Aristoteles. Bij zijn voorganger Plato bestond die
voorliefde in de stelling dat je niet kunt weten
tenzij je de ‘ideeën’ kent, die door definities worden
gespecificeerd. Dit komt tot uitdrukking in de manier
waarop Plato Socrates zijn gesprekpartners annex
slachtoffers laat bestoken met op causale verbanden en
definities gerichte, gesloten vragen, om hen aan het
einde heel pedant de bekentenis te ontlokken dat
ze eigenlijk niets of heel weinig weten.
Plato ontbeert ten enenmale het soort weten dat Dikke
Tony belichaamt, een goede New Yorkse vriend van
Taleb, met wie hij vaak (en veel) gaat eten in
restaurants en spreekt over de kunst van het beleggen.
Tony houdt niet van definities, niet van causaliteit
en niet van waar of onwaar. Hij beschikt daarentegen
over het vermogen om gelaagde, complexe systemen en
handelingsmotieven te begrijpen. Hij doorziet hoe
complexe systemen, met op elkaar inwerkende
onderdelen, door middel van, of dankzij, stressoren
informatie aan die onderdelen doorgeven. Zoals het
menselijk lichaam geen omgevingsinformatie oppikt
door logische beredenering, schatten en rekenen,
maar door stress, via hormonen of andere boodschappers
die we nog niet hebben ontdekt. In een complex systeem
kunnen we eenvoudigweg geen causale relaties
vaststellen.
Stel dat Socrates met Dikke Tony een socratisch
vraaggesprek was aangegaan, dan zou volgens Taleb Tony
al gauw het inititatief van de vraagstelling van
Socrates hebben overgenomen. Taleb stelt zich het
volgende voor bij een dergelijk fictief gesprek:
Dikke Tony: ‘Vertel me eens, oude man. Moet een baby snappen wat moedermelk is om te kunnen drinken?’
Socrates: ‘Nee, dat zou niet hoeven.’
Dikke Tony: (in perfect socratische stijl): ‘En, mijn beste Socrates, moet een hond snappen wat een baasje is om hem te gehoorzamen?’
Socrates: (ietwat in verwarring gebracht, omdat de vragen nu op hem worden afgevuurd): ‘Een hond heeft, eh…, instincten. Hij denkt niet na over zijn eigen leven. Hij onderzoekt zijn eigen leven niet. Wij zijn geen honden.’
Dikke Tony: ‘Mijn beste Socrates, ik ben het met je eens dat een hond instincten heeft en dat wij geen honden zijn. Maar zijn mensen nu echt zo anders dat we hoegenaamd niet over instinct beschikken, en geen dingen doen die we totaal niet snappen? Is het leven beperkt tot wat we in proto-Brooklyn-Engels kunnen verwoorden?’
En zonder Socrates’ antwoord af te wachten:
Dikke Tony: ‘En Socrates, goede man, waarom denk je dan dat we de betekenis van dingen moeten repareren?’
Socrates: ‘Mijn allerbeste vriend, we moeten weten waar we het over hebben als we over dingen praten. Het hele idee van filosofie is dat we ons handelen kunnen overdenken en doorgronden, ons leven kunnen onderzoeken. Anders is ons leven de moeite van het leven niet waard.’
Dikke Tony: ‘Het probleem, mijn arme oude Griek, is dat je de dingen om zeep helpt die we wel kennen, maar niet onder woorden kunnen brengen. Als ik iemand die prima fietst vraag naar de theorie achter dat fietsen, zou hij van zijn fiets vallen. Door mensen te koeioneren en ondervragen schep je alleen maar verwarring, en breng je ze in gevaar.’
En dan zou Tony, zeer kalm en met een besmuikte grijns op het gezicht, het volgende zeggen:
Dikke Tony: ‘Mijn beste Socrates…je weet toch waarom
ze je ter dood hebben veroordeeld? Omdat je mensen
belachelijk maakt die gewoon doen wat ze altijd doen,
hun instinct volgen en bepaalde gebruiken in acht
nemen. Misschien klopt het wat je zegt, soms. Maar ze
kunnen in de war raken over dingen die ze al sinds
jaar en dag zonder enig probleem doen. Je prikt de
illusies van mensen door. Je ontneemt ons het plezier
van de ontwetendheid. En je hebt zelf geen antwoord –
je hebt geen antwoord voor ze.’
Overigens meldt Taleb een eindje verder dat er één
gedaante is van platonische ideeën die hij kan
waarderen. Dat zijn de negatieve universalia: we weten
veel beter wat níet juist is dan wat wel juist is.
Negatieve kennis (wat niet klopt, wat niet werkt) is
veel robuuster, veel beter bestand tegen fouten dan
positieve kennis (wat wel klopt, wat wel werkt). Eén
kleine waarneming kan een uitspraak weerleggen,
terwijl miljoenen waarnemingen die niet echt kunnen
bevestigen. Dat maakt weerlegging tot een nauwkeuriger
instrument dan bevestiging.
Wetenschap moet dus leren bescheidener te zijn. Het is niet zo dat wetenschappelijke vooruitgang start met theorieën die vervolgens in de praktijk worden gebracht. We maken theorieën op basis van de praktijk. Kunnen we handelen dankzij de academisch afgeleide formule of is de formule ontstaan in een of ander antifragiel, evolutionair, op trial-and-error gebaseerd ontdekkingsproces, thans gekaapt door theoretici? Ook zonder de wiskundige vergelijkingen die we vandaag de dag gebruiken, konden bouwmeesters wel de krachten op materialen bepalen – en de meeste van hun gebouwen staan nog steeds overeind. Hooguit in de natuurkunde speelt de epistemische basis – de theorie dus – een rol.
Als er iets in de natuur is dat jij niet begrijpt, is
de kans groot dat het zin heeft op een dieper niveau,
dat jij niet begrijpt. Wat Moeder Natuur doet is
zorgvuldig, totdat het tegendeel bewezen is; wat
mensen en wetenschap doen, is onvolmaakt, totdat het
tegendeel bewezen is. Willen wij de natuur terzijde
schuiven, dan moeten we daar dus bijzonder
overtuigende argumenten voor hebben.
Het lezen van Antifragiliteit was voor mij
geen onverdeeld genoegen. De auteur heeft beslist
sympathieke gedachten, maar de hoofdindruk is dat het
niet-filosofische karakter van het werk van Taleb zijn
prijs heeft. Hij strooit nogal met termen, soms zijn
de associaties niet te volgen, is er nauwelijks opbouw
in de argumentatie, en struikel je over tegenspraken.
Daar staat tegenover dat Taleb voor zijn gedachten op een prettige manier put uit zijn eigen ervaringen, en met frisse, onverwachte observaties uit de hoek kan komen. Wat gaandeweg het boek meer gaat tegenstaan zijn de frequente uitroepen over de domheid van anderen die zijn gedachtegang niet altijd kunnen volgen.
Hieronder ga ik eerst wat verder in op thema’s die
voor mij niet duidelijk werden, en vervolgens op een
aantal zaken waarin Taleb zichzelf tegenspreekt.
Tenslotte benoem ik de aspecten van Taleb die ik
sympathiek vind.
De volgende zaken werden mij niet helemaal duidelijk.
Een derde punt waar ik Taleb sympathiek vind raakt aan mijn eigen gevoel van veiligheid dan wel onveiligheid bij de Westerse filosofie.
Zoals uitgelegd in mijn artikel Onveiligheid in filosofie en organisatie ben ik behoorlijk allergisch voor de pedante en overrationalistische stijl van redeneren van Socrates. Maar die heeft wel zijn sporen nagelaten in de Westerse filosofie, en ook binnen management en organisatie een standaard gezet voor een bepaald type rationaliteit dat hiërarchie en uitsluiting tot gevolg kan hebben. Ik herken me dan ook in Talebs uitspraak dat “de meeste spanningen in het leven ontstaan als degene die reduceert en fragiliseert (de beleidsmaker bijvoorbeeld) zich beroept op rationaliteit.” Alsof degene die onnodig kunstmatig ingrijpt het monopolie heeft op rationaliteit.
Nog in een ander fragment voel ik bij Taleb een echo van mijn eigen allergie doorklinken. Sprekend over Plato en Socrates wijst Taleb op het belang dat zij toekennen aan (hun eigen) definitiemacht. “Het is duidelijk dat wat Dikke Tony hier zegt de kern van de filosofie raakt: Socrates bepaalde immers aan de hand van zijn vragen de richting die de filosofie zou opgaan – ‘wat is ons bestaan?’, ‘wat is moraliteit?’, ‘wat is bewijs?’, ‘wat is wetenschap?’, ‘wat is dit?’ en ‘wat is dat?’ Waar Socrates met zijn kruisverhoren naar op zoek is, zijn definities van de essentiële aard van de besproken concepten en niet een beschrijving van eigenschappen aan de hand waarvan we die concepten kunnen herkennen.”
De empirie en de zintuigen worden niet vertrouwd. Dat
voelt niet veilig.
Dat leidt Taleb tot deze verzuchting: “De volgende passage van Nietzsche legt bloot wat ik de schlemiel-rationalistische misvatting noem: ‘Misschien – zo had Socrates zich moeten afvragen – is wat voor mij onbegrijpelijk is niet noodzakelijkerwijs onzinnig?’” Van Nietzsche voert dit spoor al gauw naar ‘de echte ander’ waar Levinas het steeds over heeft.
Taleb heeft daar dus een waarachtig levinassiaans punt te pakken, namelijk: de weerzin tegen het laatdunkend-socratische gebruik van de rede. Het is daarom jammer dat hij veel steken laat vallen in zijn uitwerking van dat punt.
Om alsnog dat levinassiaanse punt wat kracht bij te zetten wil ik eindigen met een fragment uit de roman Xanthippe van Paul Lebeau, over de vrouw van Socrates. Daarin blijkt Socrates zowaar een moment van denkschaamte te beleven. Wanneer Xanthippe zich op een gegeven ogenblik door Socrates niet begrepen voelt, gaat zij in het tegenoffensief:
“Ik zei: ‘Je voert met iedereen – ook met mij – een spelletje, waarmee je ons verstrikt, maar dat niemand overtuigt. De jeugd bewondert je meesterschap. Maar overtuigen doe je ze niet. Omdat men zich redenerend gewonnen moet geven, daarom is men nog niet overtuigd. Omdat de rede de hele mens niet is. Jij zegeviert aan de oppervlakte. De hele mens spreek je niet aan. De diepere, de echte, die laat je ongemoeid. Of die kwets je. Je herleidt het diepste zijn, het diepste streven van elke mens tot een paar begrippen die je spottend kraakte als een holle noot.’ Dat was de eerste en de enige keer dat hij mijn woorden niet als een lastige vlieg van zich afwuifde. Hij scheen zelfs een ogenblik in zijn evenwicht te wankelen.”