Home
Home





English





Workshops





Teksten/

Artikelen





Contact





Naud van der Ven





NB: zijn de teksten niet netjes leesbaar?
Probeer een ander merk browser, bijvoorbeeld Firefox.

Klik hier
                  voor blogberichten




Werk en Reflectie over Nassim Taleb




Inhoudsopgave


Inleiding

John en George zijn een eeneiige tweeling, geboren op Cyprus (allebei), en op het moment woonachtig in Londen. John werkt al vijfentwintig jaar als kantoormedewerker bij de personeelsafdeling van een grote bank. George is taxichauffeur.

John heeft een vast inkomen (dat denkt hij tenminste), met goede secundaire arbeidsvoorwaarden, vier weken vakantie per jaar en elke 25 jaar een gouden horloge. Elke maand wordt er 3082 pond op zijn rekening bij NatWest gestort. Hij besteedt een gedeelte van dat geld aan de hypotheek van zijn huis ten Westen van Londen, gas, water, licht en fetakaas, en heeft dan ook nog wat om te sparen. Elke zaterdagochtend, de dag waarop mensen zich nog even uitrekken en in bed blijven liggen, werd hij zorgeloos wakker, en zei tegen zichzelf: ‘Het leven is goed’. Maar toen kwam de bankencrisis en het besef dat zijn baan overbodig zou kunnen worden. Werkloosheid zou hem echt zeer hard treffen. Als personeelsmedewerker heeft hij de implosie van langlopende carrières meegemaakt, met mensen van vijftig die, nadat zij aan de kant waren geschoven, de klap nooit meer te boven kwamen.

George, die in dezelfde straat woont als zijn broer, bestuurt een zwarte taxi – wat betekent dat hij over een vergunning beschikt en dus drie jaar lang zijn voorste hersenkwabben heeft geprikkeld door alle straten en taxiroutes in Groot-Londen uit zijn hoofd te leren. De aldus opgedane kennis geeft hem het recht klanten op straat op te pikken. Zijn inkomen is zeer wisselend. Sommige dagen zijn ‘goed’ – dagen waarop hij een paar honderd pond verdient. Andere dagen zijn minder goed en dan verdient hij zelfs niet genoeg om zijn kosten te dekken. Maar toch verdient hij, jaar na jaar bezien, gemiddeld evenveel als zijn broer. Tot op heden heeft hij slechts eenmaal in zijn 25-jarige loopbaan als taxichauffeur een hele dag geen klant gehad. Vanwege zijn wisselende inkomen klaagt hij geregeld dat hij niet de zekerheden heeft die zijn broer wel heeft – maar eigenlijk is dat een illusie, aangezien hij juist iets meer zekerheden heeft.”

De omgang met toeval

Bij de presentatie door Nassim Taleb, in zijn boek Antifragiliteit, van John en George gaat het hem om de verschillende manieren waarop de broers de wederwaardigheden van het leven gepresenteerd krijgen. Voor de werknemer in loondienst John zijn de inkomensrisico’s verborgen, en mogelijk via een grote schok in één klap zichtbaar. Voor de kleine zelfstandige George geldt dat hij continu met stressfactoren – maar geen van alle té groot – te maken krijgt. Hij moet zich continu aanpassen, maar zal niet in één keer het onderspit delven.

Dat George toch het gevoel heeft dat hij slechter af is dan zijn broer is een illusie. Het is zelfs, zegt Taleb, de kernillusie van ons bestaan: dat toeval riskant is, dat het iets slechts is – en dat het mogelijk zou zijn toeval te elimineren. Hij stelt daartegenover dat het beter is om er juist wel kleine, dagelijkse porties van te krijgen. “Als je op zoek gaat naar orde, krijg je schijnorde; je krijgt slechts een bepaalde mate van orde en controle als je toevallige variatie omarmt.”  Maar de moderniteit heeft elke druppel variabiliteit en toeval uit ons leven geperst – met als ironisch resultaat dat de wereld een stuk onvoorspelbaarder wordt, alsof de godin van het toeval het laatste woord wilde hebben. Een bijbehorende paradox is dat we nog nooit zoveel data hebben gehad als tegenwoordig, maar minder voorspelbaarheid hebben dan ooit.

Hiermee is het hoofdthema gegeven van het boek dat we vanavond bespreken, namelijk: hoe om te gaan met onvoorspelbaarheid. Het is belangrijk dat hoofdthema hier al vast te stellen, want het zal ons verder duizelen van de bijkomende thema’s en themaatjes die Taleb verder de revue laat passeren in zijn boek.

Misschien heeft dat te maken met het gegeven dat Taleb meer geïnteresseerd is in toepassingen van ideeën – die hij dus vindt in de veelkleurige en veelvormige wereld van het alledaagse zakendoen, restaurantbezoek en ander menselijk gedoe – dan in filosofische ideeën op zichzelf. Voor het eerst bespreken we de gedachtegang van iemand die primair geen denker maar een doener is.

Ik volg daarom niet de gebruikelijke route – dat wil zeggen die van eerst een uiteenzetting van de ideeën van de filosoof van de avond en dan een bespreking van wat men daar in management en organisatie mee heeft gedaan. Nee, de ideeën zijn onlosmakelijk verbonden met de praktijken van Taleb, en zullen dus primair in samenhang daarmee gepresenteerd worden. Dat zal gebeuren in het hoofdstuk ‘Antifragiel’. Pas daarna, in het hoofdstuk ‘Filosofische aanknopingspunten’, zullen Talebs ideeën waar mogelijk gekoppeld worden aan, of afgezet tegen, thema’s die uitgewerkt zijn in de Westerse filosofische traditie.

Goed, ons hoofdthema is dus: omgaan met onvoorspelbaarheid in een onzekere wereld. De hoofdboodschap van Taleb zou ik als volgt formuleren: er is onvoorspelbaarheid, let’s face it. In een eerder boek heeft hij dit het ‘Zwarte-Zwaanprobleem’ genoemd, en daarmee doelt hij dus op de onmogelijkheid voor mensen om de risico’s van ingrijpende, zeldzame gebeurtenissen (Zwarte Zwanen) in te schatten en het plaatsvinden ervan te voorspellen.

Het Zwarte-Zwaanprobleem

De geschiedenis van de mensheid, aldus Taleb, wordt vooral bepaald door Zwarte-Zwaangebeurtenissen. Het vervelende daarvan – en eigenlijk het belangrijkste, vaak onopgemerkte punt – is dat de kans op zeldzame gebeurtenissen domweg niet te berekenen is. Wat we weten putten we uit het verleden, uit ons geheugen, maar het leven is veel ingewikkelder dan ons geheugen ons doet geloven.

We hebben het hier dus over onvoorspelbaarheid waar geen menselijke kennis tegenop kan. Maar een dergelijk onbeheersbaar toeval is voor de mens moeilijk te aanvaarden. De mens blijft hopen op een succesvol tegenoffensief met behulp van zijn intellectuele vermogens, hij wil niet weten van de gebrekkige verweermogelijkheden van kennis en intellect. De mens blijft vasthouden aan de illusie dat kennis onze systemen sterker maakt tegen het toeval. En hij zal dus wetenschap en techniek blijven inzetten om het toeval te temmen. De moderniteit vraagt daarom.

Fragiliteit

Maar die strategie heeft, aldus Taleb, een averechts effect. De technologische kennis neemt misschien wel toe in de moderne wereld, maar de paradox is dat de dingen daardoor veel onvoorspelbaarder worden. De systemen die we bouwen worden alleen maar kwetsbaarder voor Zwarte Zwanen, paradoxaal genoeg door de manier waarop we ze daartegen willen beschermen.

Dit averechtse effect noemt Taleb ‘fragiliteit’, en de systemen die we daardoor creëren noemt hij fragiele systemen. Fragiliteit is dat wat niet houdt van volatiliteit, niet houdt van toevallige variatie, onzekerheid, en – omdat variatie, toeval, onzekerheid wel alom aanwezig zijn – dat wat je kwetsbaarder maakt.

De mens die hardnekkig blijft geloven in de afwendbaarheid van het toeval duidt hij in zijn boek consequent aan als ‘fragilista’. “De fragilista is ontvankelijk voor de ‘Sovjet-Harvard-illusie’, het (op onwetenschappelijke gronden) overschatten van de reikwijdte van wetenschappelijke kennis. Vanwege die illusie is hij een zogenaamde ‘naïeve rationalist’, of gewoon een ‘rationalist’, in de zin dat hij meent dat de oorzaken van verschijnselen direct tot zijn beschikking staan”.

In een van zijn voorbeelden zet hij Obama neer als fragilista: “Het feit dat Obama ‘gebrekkige inlichtingen’ noemde als reden voor het niet zien aankomen van de Egyptische revolutie in 2011 is symptomatisch voor zowel de gebrekkige kennis van complexe systemen als voor het slechte beleid dat hierbij een rol speelt. Supermachten zijn in dat verhaal eigenlijk gewoon kalkoenen”. Instorting van fragiele systemen wordt ten onrechte vaak toegeschreven aan slechte voorspellingen in plaats van aan fragiliteit.

Doel: een andere omgang met toeval

Er is, zegt Taleb, een manier om dat averechtse effect te vermijden. Namelijk, door niet het toeval te willen uitschakelen, maar door, in plaats van je te richten op de negatieve gevolgen van toeval, je te richten op de positieve. Als je op zoek gaat naar orde, tegen het toeval in, krijg je schijnorde; je krijgt slechts een bepaalde mate van orde en controle als je toevallige variatie omarmt. Je zegt dan: ‘Ok, ik begrijp de wereld niet, so be it, maar ik wil toch gelukkig kunnen leven, dus ik ga voor besluitvorming in een conditie van opaciteit’. Begrip is niet altijd mogelijk, maar onaangepastheid is wél te vermijden. De methode van trial-and-error is daarbij belangrijk.

In het algemeen

Dat betekent in het algemeen dat het goed is om toeval toe te laten omdat je daar sterker van wordt. Hoe meer variabiliteit een systeem – een individu of een samengesteld geheel – kent, des te minder kwetsbaar het is voor Zwarte Zwanen. Een systeem moet zichzelf continu kunnen herstellen, juist door gebruik te maken van willekeurige gebeurtenissen, onvoorspelbare schokken, stressoren en volatiliteit.

Taleb zegt met zoveel woorden: “Ik houd van willekeur”. Een bescheiden hoeveelheid agitatie versterkt de ziel, en wat de soort begunstigt, is niet vrede, maar vrijheid. Dus weg met voorspellingen en het berekenen van toekomstige kansen.

Toespitsing op een aantal levensgebieden

Dit algemene pleidooi voor het toelaten van toeval werkt Taleb voor allerlei levensgebieden meer specifiek uit. Hieronder komen de wetenschap, onze omgang met de natuur en de politiek aan de orde.

Het kennisverwervingsproces in de wetenschap zou meer toeval moeten toelaten. Veel mensen denken dat innovatie gepland is, bedacht door ambtenaren of mensen die opgeleid zijn door een hooggeleerde Harvard-professor in innovatie en ondernemerschap, maar, zegt Taleb, juist de volatiliteit van het leven verschaft ons informatie – niet alleen over anderen, maar ook over onszelf. Het ontdekkingsproces zelf (innovatie, technologische vooruitgang) is eerder afhankelijk van het dragen van excessieve risico’s dan van een officiële opleiding.Het overschot aan energie dat vrijkomt bij overdreven reacties op tegenslagen is wat tot innovatie leidt.

We zouden meer oog voor de natuur moeten hebben. Want de natuur is, dankzij haar positieve omgang met het toeval, de grootste deskundige op het gebied van zeldzame gebeurtenissen is, en de beste manager van Zwarte Zwanen. En wij mensen, vooral intellectuelen, moeten vooral af van de illusie die Taleb noemt ‘vogels doceren hoe ze moeten vliegen’. We hoeven niet alles te begrijpen. Het eenvoudige en natuurlijke moet zijn gang kunnen gaan.

Qua politiek en regeringsvorm zou je veel meer toeval moeten inbouwen. De burgers zouden de heersers via een loterij moeten selecteren en aanstellen, en hun aftreden zou op een willekeurig moment moeten plaatsvinden. Zoals leden van de Atheense volksvergaderingen willekeurig werden gekozen om te voorkomen dat er rot in het systeem kwam. Taleb vergelijkt de gecentraliseerde staat en zijn economische en culturele planbureaus met de situatie van John, dus met fragiliteit; de stadstaat met de situatie van George. John heeft één grote werkgever, George vele kleintjes. Dankzij zijn volatiliteit is George’s situatie stabieler dan die van John.

Deze andere omgang met toeval, die Taleb bepleit, noemt hij: antifragiliteit.

Antifragiel

Heel kort gezegd komt het hier op neer: antifragiel is wat profiteert van stress. Antifragiel zijn de dingen die gebaat zijn bij schokken; ze groeien en bloeien bij veranderlijkheid, toevallige variatie, wanorde en stressoren, en houden van avontuur, risico en onzekerheid.

Antifragiliteit is méér dan veerkracht of robuustheid. Het robuuste absorbeert schokken en blijft onveranderd; het antifragiele wordt er beter van. Een mogelijke metafoor hiervoor is de Hydra: een slangachtig wezen dat meerdere koppen heeft. Elke keer dat een kop wordt afgehakt, groeien er twee terug. Het wezen is dus gebaat bij schade (vooropgesteld natuurlijk dat het hebben van meer koppen plezierig is). Uiteraard moet het beest wel in goede conditie verkeren, anders werkt het niet. Vertaald naar de economie betekent dit dat je geen schulden moet hebben, maar een zekere veiligheidsmarge (redundantie genoemd).

Taleb giet deze gedachte min of meer in formule, en wel op de volgende manier:

“Antifragiliteit = meer te winnen hebben dan te verliezen = meer opwaarts dan neerwaarts risico = asymmetrie = baat hebben bij volatiliteit.”

En varianten hierop, gecompleteerd met mijn interpretatie van die variant:

“Als we beperkt schade kunnen lijden, en kleine fouten kunnen overleven, zal de tijd de fouten of omgekeerde fouten (NvdV: al dan niet grote winsten) genereren die ons voordeel bieden.” Je moet het dus een tijd uit kunnen houden.

“Een onjuist idee, mits onschadelijk, kan overleven.” Je kunt (kleine) fouten overleven. En als zich daar de kans op een (grote) winst bij voegt ben je antifragiel.

“Op lange termijn leiden gelukkige fouten (NvdV: fouten die maar weinig kosten) tot winst en ongelukkige fouten tot verlies. Bepaalde modellen zijn uitsluitend gebaseerd op ongelukkige fouten; denk aan op derivaten gebaseerde modellen en andere fragiliserende situaties.”

Voorbeeld uit de financiële economie:

Er zijn instellingen, bijvoorbeeld hogescholen en zorginstellingen, die van banken geleend hebben onder vrijwaring van rentestijging. Rentedaling moest wel verdisconteerd worden, waardoor die leningen duurder werden (voor de banken) toen de rente bleef dalen en de instellingen er, op basis van kleine lettertjes, langs een omweg extra voor moesten gaan betalen aan de banken: een grote fout.


“Kort gezegd is de fragilista (medicus, econoom, beleidsmaker) iemand die maakt dat je meegaat in beleid en daden, alle kunstmatig, waarvan de voordelen klein en zichtbaar zijn en de neveneffecten mogelijk ingrijpend en onzichtbaar.”

Voorbeeld uit de financiële economie:

“In het fragiele geval houdt dit in dat je centen verdient door euro’s te verliezen, in het antifragiele geval verdien je euro’s door centen te verliezen. In het antifragiele geval kun je dus lange tijd straffeloos geld verliezen, zolang je maar één keer gelijk hebt. Voor wie fragiel is, kan één verlies al het einde betekenen”.


Voorbeeld uit de geneeskunde:

“Het natuurlijke – het biologische – is doorgaans zowel antifragiel als fragiel, afhankelijk van de oorzaak (en de reikwijdte) van de variatie. Een menselijk lichaam kan baat hebben bij stressoren (om sterker te worden), maar slechts tot op zekere hoogte”. Botten kunnen sterker worden onder druk, maar ook breken.


Aspecten van antifragiliteit

Een plaats voor ruis en variatie

Het probleem met kunstmatig onderdrukte volatiliteit (denk aan de situatie van John) is niet alleen dat het systeem zeer fragiel lijkt te worden; het probleem is dat het systeem ook geen zichtbare risico’s meer vertoont. Daar heb je namelijk de ‘volatiliteit van de variaties’, ofwel: ruis (zoals George die kent), voor nodig. Want die bevat die informatie over tijdelijke kansen en bedreigingen in de omgeving wél. De systemen à la John zijn over het algemeen te kunstmatig kalm en vertonen een minimale variabiliteit, en in de tussentijd hopen risico’s zich onder de oppervlakte op. Hoewel politieke leiders en opstellers van economisch beleid formeel de intentie hebben het systeem te stabiliseren door schommelingen te beperken, lijkt het resultaat juist het tegendeel te zijn. Deze kunstmatig beperkte systemen worden gevoelig voor Zwarte Zwanen.

In onderstaand plaatje is links de situatie van George afgebeeld, dus met de variaties die belangrijke informatie bevatten. Rechts is de kunstmatig afgevlakte situatie van John te zien, die gevoelig is voor Zwarte Zwanen.

John en George
                  met tekst
 

Zoals aangegeven in het onderschrift betitelt Taleb het linker systeem ook wel als Mediocristan en het rechter als Extremistan. Het gaat daarbij om het verdelen van het toeval. Mediocristan heeft veel variaties, waarvan er geen enkele extreem is; Extremistan heeft weinig variaties, maar de variaties díe er zijn, zijn extreem. Financiële en andere economische zaken komen dus over het algemeen uit Extremistan, net als de geschiedenis, die door middel van onregelmatigheden van de ene naar de andere toestand springt. Op de langere termijn is het tweede systeem aanzienlijk volatieler – maar die volatiliteit komt in sprongen. Als we het eerste systeem proberen te beheersen, krijgen we doorgaans het tweede systeem.

Als we de risico’s in Extremistan bekijken, kijken we niet naar bewijzen (want die komen te laat), maar naar potentiële schade. Nog nooit was de kans op schade zo groot. Anders dan Steven Pinker denkt.

Omvang

De mogelijkheid om ruis toe te laten blijkt in de praktijk sterk af te hangen van de schaal waarop menselijke activiteiten zijn ingericht. Organisaties of politieke eenheden met een grote omvang scoren slechter daarin dan kleinere, overzichtelijke verbanden van samenwerking en samenleving.

“Het risicoprofiel van een gecentraliseerd systeem is anders dan dat van een rommelige, op gemeenten gebaseerde confederatie. Doorgaans zijn interventies die grootte (van bedrijven, vliegvelden, vervuiling), concentratie en snelheid beperken ook goed voor het beperken van Zwarte-Zwaanrisico’s.”

Qua bestuurlijke eenheden heeft Taleb dan ook meer met gemeentes, stadstaten (zoals Singapore), kantons (in Zwitserland) dan met gecentraliseerde nationale staten. Hij noemt onder andere het antieke Egypte of het moderne Frankrijk als afschrikwekkende voorbeelden van overmatige centralisatie.

“Dat wat ik bottom-upvariaties noem – of ruis – is het soort politieke volatiliteit dat plaatsvindt in kantons of gemeenten. Deze vorm van volatiliteit is niet schaalbaar. Het verschil tussen grote omvang en kleine omvang is niet zozeer kwantitatief maar kwalitatief.”

Neem als voorbeeld, zegt Taleb, de manier waarop gesprekken gevoerd worden in grote eenheden. Die gesprekken gaan al lang niet meer over het gewone en het effectieve, maar over abstracte getallen: interessanter en wetenschappelijker misschien, maar helaas ook minder effectief.

“Het probleem is dat we, door bureaucratieën te creëren, ambtenaren de gelegenheid geven om beslissingen te nemen op basis van abstracte en theoretische zaken, in de veronderstelling dat ze dat op een rationele, toerekenbare manier doen.”

Winsten herkennen

Als voorspellen en kansberekenen niet echt tot de menselijke mogelijkheden behoren – en zo denkt Taleb erover – dan zijn het inzicht en overzicht dat de wetenschap probeert te creëren maar heel betrekkelijk. Maar, zegt Taleb, er is nog wel zoiets als trial-and-error: een methode van veel uitproberen, foutjes maken (vooral kleine), daar niet zwaar aan tillen, en vooral: toevallige positieve resultaten herkennen en benutten. Daar is misschien geen wetenschap voor nodig, maar wel een zekere rationaliteit, al leer je die niet op school.

Taleb citeert hierbij Steve Jobs: ‘Blijf gek doen, maar kies de voordelige kant zodra je deze waarneemt’. Het is het voordeel van kansen die bijna gratis op je weg komen, waar je het toevallig bij het rechte eind blijkt te hebben en zomaar een hoog rendement binnenhaalt. Uiteraard alleen voor wie in staat is een gunstig resultaat te herkennen en te benutten, dankzij de asymmetrie die er bestaat tussen de kleine foutjes en de grote winsten.

Je realiseert dan de opties die voorbijkomen. Wanneer je dat systematisch probeert te doen hanteer je wat Taleb noemt ‘optionaliteit’: dat opzienbarende vermogen van mensen om trial-and-error rationeel te benaderen, zonder lang stil te blijven staan bij mislukking. Opties zijn instrumenten van antifragiliteit.

Kalkoenen

Bovenstaand is het woord ‘kalkoen’ gevallen. Daar fungeerde het als equivalent van ‘fragilista’, en het begrip kalkoen kan, bij wijze van contrast, dus iets helpen duidelijk maken over het tegendeel: antifragiliteit. Taleb gebruikt het woord graag en veel.

Wat een kalkoen doet is “de afwezigheid van bewijs (voor schade) verwarren met bewijs van afwezigheid van potentiële schade”. De kalkoen lijdt aan een overmatig vertrouwen in zijn lot. Dat komt omdat zijn baasje hem al jarenlang iedere ochtend van eten en drinken voorziet. De kalkoen kan zich niet anders voorstellen dan dat dat altijd zo blijft. En hij kan zich zeker niet voorstellen dat, op een zekere ochtend, de baas niet met de voederzak komt, maar met een mes.

Hier is opnieuw sprake van asymmetrie, en Taleb noemt dat ‘negatieve asymmetrie’: negatieve gebeurtenissen blijven verborgen, alleen de vele kleine positieve gebeurtenissen zijn zichtbaar. De baten zijn gering en duidelijk, terwijl de kosten zeer hoog en verborgen zijn en zich pas later openbaren. Dat is de fragiele situatie. “Bij positieve asymmetrie, dat wil zeggen, de antifragiele situatie, is het ‘verborgene’ positief.” Daar moet je dus niet op rekenen. (Op dit punt beginnen de labels ‘negatief’ en ‘positief’ enigszins verwarrend te werken).

Uiteraard willen we geen kalkoen zijn, want dan hebben we een te rooskleurig, en dus niet-realistisch, beeld van de werkelijkheid. Je ziet dan het verschil niet tussen echte en kunstmatige stabiliteit. Geen kalkoen zijn houdt in dat je stopt met voorspellen, behalve voor deze ene voorspelling: “Wat je wel kunt voorspellen, is dat degenen die vertrouwen op voorspellingen meer risico lopen, meer problemen zullen krijgen en misschien zelfs failliet gaan. Waarom is dat zo? Iemand die voorspelt is fragiel voor foutieve voorspellingen. Een piloot met te veel zelfvertrouwen zal uiteindelijk een crash veroorzaken. Een politicus kan menen de economie te stimuleren door schulden aan te gaan – maar de economie kan in de toekomst instorten door die schuldenlast.

Zo komt Taleb uit op wat hij de ‘via negativa’ noemt: geen voorspellingen meer doen, geen geloof hechten aan waar geen bewijs voor is, geen activisme. In de plaats daarvan pleit hij voor scepticisme, en aan pas geloof hechten aan een gebeurtenis als die zich heeft voorgedaan. Dus als er empirisch bewijs voor is. Die houding kan ertoe leiden dat je het totale potentiële voordeel onderschat, maar dat is precies wat Taleb wil.

Zoals Moeder Natuur

De natuur heeft Talebs basiswet door, namelijk dat je je niet op voorhand rijk moet rekenen. Zij rust haar schepselen daarom enigszins redundant (overgeëquipeerd) uit, met twee ogen, twee nieren, twee longen, terwijl we het met één van elk af zouden kunnen. Redundantie wekt misschien de indruk van overbodigheid als er niets ongewoons gebeurt. Alleen gebeurt er gewoonlijk wél iets ongewoons, en is de redundantie niets anders dan extra capaciteit om een bepaalde stressor op te vangen. Het lijkt misschien niet efficiënt, maar is het wel.

Wie zich wél op voorhand rijk rekende, was Allan Greenspan: “Dit was nog nooit eerder gebeurd”, zei Greenspan naar aanleiding van de bankencrisis van 2008. Taleb: “De natuur bereidt zich, in tegenstelling tot fragilista Greenspan, voor op wat er nog niet eerder is gebeurd en gaat ervan uit dat erger wel degelijk mogelijk is. Mensen zijn bezig met de vorige oorlog; de natuur met de volgende, maar niet met behulp van voorspellingen, en zeker geen gunstige voorspellingen.”

De natuur hoéft toekomstige omstandigheden helemaal niet te voorspellen. Door de organismen een beperkte levensduur te geven, met modificaties in elke nieuwe generatie, hoeft ze slechts een vaag vermoeden te hebben van de richting die het opgaat. En eigenlijk is zelfs dat vage vermoeden niet nodig. De natuur behoudt simpelweg wat aan de eisen voldoet en weigert door te modderen met minder succesvolle ontwerpen – ze heeft een optie en gebruikt deze ook. In de New York Times Tuesday Science Section gebruiken ze daarvoor het woord evolutie, maar eigenlijk komt hier in het geheel geen kennis of wetenschap of planmatigheid bij kijken.

Deze ontwikkeling speelt zich af op het niveau van de genen, de genenpool maakt gebruik van schokken om zichzelf beter te kunnen aanpassen. Het zal duidelijk zijn dat het bestaan van het individuele organisme hierin van ondergeschikt belang is. Dat organisme wordt niet sterker in reactie op stress, het sterft. Maar er vindt wel een overdracht van voordelen plaats: andere organismen overleven. Het collectief heeft voorrang op het individuele organisme, via the ‘selfish gene’ waar Robert Tivers over spreekt, en zo wordt de natuur als geheel antifragiel.

De natuur is opportunistisch, genadeloos, zelfzuchtig. Organismen moeten sterven, wil de natuur antifragiel zijn. “Ik ben slechts op de wereld om ten behoeve van de groep een heroïsche dood te sterven, om nakomelingen te verwekken (en op te voeden), of uiteindelijk boeken te schrijven”, aldus Taleb.

Taleb spreekt daar zijn leedwezen over uit, maar vervolgt daarna toch vrolijk met aansporingen om het economische leven door de darwinistische bril te bekijken, en een voorbeeld te nemen aan de natuur. Een economie kan niet overleven zonder dat het individu er nadelige gevolgen van ondervindt. Bescherming van wat het niet redt is schadelijk, de fragiliteit van elke start-up is noodzakelijk voor de antifragiliteit van de economie als geheel, en dat is onder andere wat verklaart waarom ondernemerschap zo goed werkt. Restaurants zijn fragiel. Ze concurreren met elkaar, maar alle restaurants tezamen, het collectief, zijn om die reden antifragiel.

Elke vliegtuigcrash maakt vliegen veiliger, verbetert het system – degenen die omkomen, dragen bij aan de algehele veiligheid van andere passagiers. Swissair-vlucht 111, TWA-vlucht 800 en Air France-vlucht 447 maakten de verbetering van het systeem mogelijk. Deze systemen leren omdat ze antifragiel zijn en zo opgezet dat ze gebruikmaken van kleine fouten.

Het gaat mis met de economie als je wetenschappelijk-planmatig – op basis van de Sovjet-Harvard-illusie – grotere structuren invoert waardoor alles met alles verbonden raakt. Als er dan bij een onderdeel iets misgaat trekt dat alle andere, verbonden onderdelen mee in zijn val. “Mondiale economische systemen fungeren als een geheel: fouten verspreiden zich en versterken elkaar. Waar elke vliegtuigcrash de kans op een volgende crash kleiner maakt, maakt elke bankcrash de kans op een volgende juist groter.”

Laat dingen dus op hun beloop, laat ze hun antifragiliteit benutten; uitstelgedrag komt voort uit een bepaalde vorm van ecologische of naturalistische wijsheid. “In het Nederlandse Drachten”, zegt Taleb, “werd het experiment van mijn dromen uitgevoerd. Alle verkeersborden werden verwijderd.”

Hoe doe je dat, antifragiel worden?

Als het gaat om de vraag: hoe word je antifragiel, presenteert Taleb – in overeenstemming met zijn weerzin tegen systematische kennis en wetenschap – bij voorkeur vuistregels, ofwel heuristieken. De belangrijkste daarvan zijn de volgende.

  • Verminder de blootstelling aan neerwaartse risico’s (negatieve Zwarte Zwanen) via het inbouwen van redundantie en veiligheidsmarges. Laat de opwaartse risico’s (de positieve Zwarte Zwanen) op hun beloop. “In een vliegtuig heb ik liever dat de piloot maximaal pessimistisch – of, beter nog, paranoïde – is, en dat de stewardessen maximaal optimistisch zijn. Zeker liever dan dat de hele crew ‘voorzichtig optimistisch’ is”.

  • Hecht belang aan dingen die al lang meegaan, die overleefd hebben, zoals de natuur. Dit in tegenstelling tot voorspellingen: doe geen voorspellingen, hecht geen geloof aan waar geen bewijs voor is, maar slechts aan waar empirisch bewijs voor is.

  • Spiegel je aan het natuurlijke verbeterproces. Dat wil zeggen: probeer in de problemen te komen. Daarmee bedoel ik serieuze problemen, die je niet fataal worden. Nietzsches fameuze uitspraak, ‘Wat me niet doodt, maakt me sterker’, kan hier van toepassing zijn.

Voorbeeld uit de geneeskunde:

Vermijd iatrogenese. Iatrogenese is het verschijnsel dat het ingrijpen door een arts, op basis van vermeende kennis, meer schade veroorzaakt dan goeds. Voor Taleb staat dit verschijnsel voor de overschatting van menselijke kennis en wetenschap ten opzichte van in de natuur gegeven genezingscapaciteit. Hieruit volgt deze tip: als de patiënt bijna dood is, moet elke eventueel werkzame behandeling vooral toegepast worden – alle remmen los voor de arts. Omgekeerd geldt dat als de patiënt bijna helemaal gezond is, Moeder Natuur de arts behoort te zijn

medisch
                            convex

Iatrogenese is niet-lineair De voordelen van de behandeling zijn convex ten aanzien van de ernst van de kwaal, dat wil zeggen: ze nemen onevenredig, versneld toe.

Ethische aspecten van antifragiliteit

Taleb pleit hartstochtelijk voor antifragiliteit. Maar hij waarschuwt ook: niet alle antifragiliteit is koosjer. Want in onze complexe samenleving spelen sommigen het klaar om antifragiel te worden ten koste van anderen, die alleen maar fragieler worden.

Het zijn vooral beroepen die behoren bij de moderniteit, die antifragiliteit bereiken door anderen fragieler te maken. Deze beroepsgroepen hebben risico voor zichzelf geminimaliseerd, en dragen de risico’s over aan de samenleving. Voor de hand liggend is om hierbij te denken aan bankiers, maar Taleb denkt hierbij ook aan ambtenaren met baanzekerheid, universitaire onderzoekers, journalisten (van het soort dat geen mythes de wereld uit helpt), het medische establishment. Een belangrijke categorie voor hem vormen ook managers in naamloze vennootschappen, die niet persoonlijk aansprakelijk zijn. Voor hen bestaat er niet zoiets als een negatieve beloning, volatiliteit is alleen maar goed voor hen, omdat zij met maar één kant van de mogelijke uitkomst te maken hebben. Typisch antifragiel, maar ethisch gezien ontoelaatbaar.

Talebs oplossing voor dit probleem is wat hij noemt ‘skin in the game’. Dit soort mensen moet gedwongen worden zelf weer financieel risico bij het werk dragen, zoals in Brazilie, waar topbankiers nog steeds met hun hele persoonlijke vermogen aansprakelijk zijn voor hun professionele acties.

“Bij de Romeinen moesten ingenieurs enige tijd doorbrengen onder de brug die ze zelf gebouwd hadden – dat zouden we tegenwoordig ook van financial engineers moeten eisen.”, aldus Taleb.

Filosofische aanknopingspunten

Het is Talebs overtuiging dat, dankzij antifragiliteit, we over het algemeen beter zijn in doen dan in denken. “Ik ben liever dom en antifragiel dan zeer slim en fragiel”, zegt hij. Filosofisch sluit dat aan bij een tegenstelling tussen enerzijds een nadruk op empirie en anderzijds op ideeën. Dat komt onderstaand aan de orde, gevolgd door een weergave van Talebs positie tegenover Socrates.

Maar daaraan voorafgaand presenteer ik andere filosofen waar Taleb zijn tegenstellingen  aan vastknoopt, namelijk Thales van Milete en Aristoteles. De een, Thales, staat voor Taleb namelijk voor besluitvorming op basis van resultaten, niet van kennis; de ander, Aristoteles voor ‘voorspellen met woorden’. Bij die laatste categorie denkt Taleb onder andere aan functioneringsgesprekken, peer reviews, marketing, kortom veel van wat ons in organisaties  zoal bezighoudt.

Thales en Aristoteles

Om te weten wat voor Taleb de tegenstelling Thales versus Aristoteles precies inhoudt, moeten we naar het volgende verhaal over Thales.

Thales was een filosoof, een Grieks sprekende Ioniër van Fenicische afkomst uit het  kustplaatsje Milete in Klein-Azië. Milete was een handelspost en bezat de handelsgeest die kenmerkend was voor Fenicische nederzettingen. Maar Thales was filosoof, en derhalve niet in geld geïnteresseerd. Zijn meer handelsgerichte vrienden bleven hem maar vermoeien met uitspraken als ‘Zij die kunnen, doen, terwijl anderen filosoferen.’ Thales haalde daarop de volgende stunt uit: hij verwierf, voor een zeer aantrekkelijke prijs, het recht op het seizoensgebonden gebruik van alle olijfpersen in de omgeving van Milete en Chios. De oogst bleek overvloedig en de vraag naar olijfpersen groeide. Hierop bood Thales de eigenaren van de olijfpersen de kans om hun recht op gebruik tegen een forse prijs terug te kopen, wat hem een aanzienlijk fortuin opleverde. Daarna kon hij weer gaan filosoferen.

De illustratieve kracht van deze anekdote over Thales ligt voor Taleb in de opbouw naar een antifragiele ontknoping, en wint vervolgens aan kracht door het commentaar dat Aristoteles erop heeft. Hij zegt: “Op basis van zijn astronomische kennis kon Thales in de winter al voorzien dat de olijvenoogst overdadig zou zijn”. Aristoteles zag Thales’ superieure kennis dus als de reden voor zijn succes.

Superieure kennis? Thales manoeuvreerde zichzelf in een positie waarin hij profiteerde van zijn gebrek aan kennis – en van de geheime eigenschap van asymmetrie. Waar het bij deze asymmetrie tussen opwaarts en neerwaarts risico om draait, is dat Thales helemaal niet zo veel kennis van astronomie nodig had als Aristoteles graag had gezien.

Aristoteles zit vast in zijn ‘teleologisch misverstand’: de illusie dat we exact weten waar we heengaan en dat we exact weten waar we in het verleden heengingen, en dat anderen in het verleden successen hebben geboekt door te weten waar ze heengingen. Aristoteles dacht ten onrechte dat kennis over de gebeurtenis (voorspelde oogstopbrengsten, de hoogte van de pacht voor olijfpersen) hetzelfde is als winst halen uit deze kennis.

Het komt hierop neer: de beslissingsnemer richt zich op de winst, het gevolg van zijn handelen (inclusief asymmetrie en niet-lineariteit). De aristoteliaan richt zich op voorspellende kennis, vanuit een teleologische overtuiging. 

Taleb is niet tegen onderzoek, maar ageert eerder tegen teleologie. Hij zegt: “Mijn intentie is niet zozeer te benadrukken dat het onmogelijk is om wat dan ook over dergelijke zaken te weten te komen – deze algemene sceptische gedachte is in de geschiedenis al door talloze filosofen onder woorden gebracht, onder wie Sextus Empiricus, Algazel, Hume en vele andere sceptici en sceptische empirici – maar het formuleren van een modern kader, als achtergrond voor en voetnoot bij mijn antikalkoenbetoog. Mijn werk gaat dus over waar we sceptisch moeten zijn, en waar niet”.

Ideeën versus empirie, praten versus doen

De bovenstaande tegenstelling kun je ook als volgt verwoorden: Aristoteles staat tegenover Thales als theorieën staan tegenover intuïtie, als praatjesmaken tegenover wijsheid, als verhalen tegenover handelingen. En op al die eerste termen heeft Taleb het dus niet zo.

Talebs weerzin tegen praatjesmakerij betekent niet dat knutselen en trial-and-error geen verhalen kennen; ze zijn alleen niet al te afhankelijk van de waarheid van die verhalen – de verhalen zijn niet epistemologisch, maar instrumenteel en retorisch.

Onze perceptie en intuïtie, uitgedrukt in daden, kunnen superieur zijn aan wat we weten, classificeren, in verhalen en woorden bespreken en aan anderen doceren. Maar de fragilista – die wat hij niet begrijpt wegzet als onzin – heeft daar geen weet van. De grootste fout die we in het leven maken, is het verwarren van het onbegrijpelijke en het onzinnige – een inzicht van Nietzsche. In één moeite door kan Taleb ook nog even bij Wittgenstein aanknopen, dankzij diens opmerkelijke inzichten in datgene wat niet met woorden is uit te drukken.

Nog een tegenstelling kan volgens Taleb aan het rijtje worden toegevoegd: de Romeinen waren antitheoretisch en praktisch-empirisch ingesteld; de Arabieren waren verzot op het abstract theoretische en ‘wetenschappelijke’ en plaatsten Aristoteles, die tot dan toe door bijna iedereen was genegeerd, op het voetstuk waar we tot de dag van vandaag last van hebben.

Plato, Socrates en Dikke Tony

De voorliefde voor op definities en causale verbanden gebaseerde kennis bestond trouwens al vóór Aristoteles. Bij zijn voorganger Plato bestond die voorliefde in de stelling dat je niet kunt weten tenzij je de ‘ideeën’ kent, die door definities worden gespecificeerd. Dit komt tot uitdrukking in de manier waarop Plato Socrates zijn gesprekpartners annex slachtoffers laat bestoken met op causale verbanden en definities gerichte, gesloten vragen, om hen aan het einde heel  pedant de bekentenis te ontlokken dat ze eigenlijk niets of heel weinig weten.

Plato ontbeert ten enenmale het soort weten dat Dikke Tony belichaamt, een goede New Yorkse vriend van Taleb, met wie hij vaak (en veel) gaat eten in restaurants en spreekt over de kunst van het beleggen. Tony houdt niet van definities, niet van causaliteit en niet van waar of onwaar. Hij beschikt daarentegen over het vermogen om gelaagde, complexe systemen en handelingsmotieven te begrijpen. Hij doorziet hoe complexe systemen, met op elkaar inwerkende onderdelen, door middel van, of dankzij, stressoren informatie aan die onderdelen doorgeven. Zoals het menselijk lichaam geen omgevingsinformatie oppikt door  logische beredenering, schatten en rekenen, maar door stress, via hormonen of andere boodschappers die we nog niet hebben ontdekt. In een complex systeem kunnen we eenvoudigweg geen causale relaties vaststellen.

Een socratische dialoog

Stel dat Socrates met Dikke Tony een socratisch vraaggesprek was aangegaan, dan zou volgens Taleb Tony al gauw het inititatief van de vraagstelling van Socrates hebben overgenomen. Taleb stelt zich het volgende voor bij een dergelijk fictief gesprek:

Dikke Tony: ‘Vertel me eens, oude man. Moet een baby snappen wat moedermelk is om te kunnen drinken?’

Socrates: ‘Nee, dat zou niet hoeven.’

Dikke Tony: (in perfect socratische stijl): ‘En, mijn beste Socrates, moet een hond snappen wat een baasje is om hem te gehoorzamen?’

Socrates: (ietwat in verwarring gebracht, omdat de vragen nu op hem worden afgevuurd): ‘Een hond heeft, eh…, instincten. Hij denkt niet na over zijn eigen leven. Hij onderzoekt zijn eigen leven niet. Wij zijn geen honden.’

Dikke Tony: ‘Mijn beste Socrates, ik ben het met je eens dat een hond instincten heeft en dat wij geen honden zijn. Maar zijn mensen nu echt zo anders dat we hoegenaamd niet over instinct beschikken, en geen dingen doen die we totaal niet snappen? Is het leven beperkt tot wat we in proto-Brooklyn-Engels kunnen verwoorden?’

En zonder Socrates’ antwoord af te wachten:

Dikke Tony: ‘En Socrates, goede man, waarom denk je dan dat we de betekenis van dingen moeten repareren?’

Socrates: ‘Mijn allerbeste vriend, we moeten weten waar we het over hebben als we over dingen praten. Het hele idee van filosofie is dat we ons handelen kunnen overdenken en doorgronden, ons leven kunnen onderzoeken. Anders is ons leven de moeite van het leven niet waard.’

Dikke Tony: ‘Het probleem, mijn arme oude Griek, is dat je de dingen om zeep helpt die we wel kennen, maar niet onder woorden kunnen brengen. Als ik iemand die prima fietst vraag naar de theorie achter dat fietsen, zou hij van zijn fiets vallen. Door mensen te koeioneren en ondervragen schep je alleen maar verwarring, en breng je ze in gevaar.’

En dan zou Tony, zeer kalm en met een besmuikte grijns op het gezicht, het volgende zeggen:

Dikke Tony: ‘Mijn beste Socrates…je weet toch waarom ze je ter dood hebben veroordeeld? Omdat je mensen belachelijk maakt die gewoon doen wat ze altijd doen, hun instinct volgen en bepaalde gebruiken in acht nemen. Misschien klopt het wat je zegt, soms. Maar ze kunnen in de war raken over dingen die ze al sinds jaar en dag zonder enig probleem doen. Je prikt de illusies van mensen door. Je ontneemt ons het plezier van de ontwetendheid. En je hebt zelf geen antwoord – je hebt geen antwoord voor ze.’

Via negativa

Overigens meldt Taleb een eindje verder dat er één gedaante is van platonische ideeën die hij kan waarderen. Dat zijn de negatieve universalia: we weten veel beter wat níet juist is dan wat wel juist is. Negatieve kennis (wat niet klopt, wat niet werkt) is veel robuuster, veel beter bestand tegen fouten dan positieve kennis (wat wel klopt, wat wel werkt). Eén kleine waarneming kan een uitspraak weerleggen, terwijl miljoenen waarnemingen die niet echt kunnen bevestigen. Dat maakt weerlegging tot een nauwkeuriger instrument dan bevestiging.

Wetenschap moet dus leren bescheidener te zijn. Het is niet zo dat wetenschappelijke vooruitgang start met theorieën die vervolgens in de praktijk worden gebracht. We maken theorieën op basis van de praktijk. Kunnen we handelen dankzij de academisch afgeleide formule of is de formule ontstaan in een of ander antifragiel, evolutionair, op trial-and-error gebaseerd ontdekkingsproces, thans gekaapt door theoretici? Ook zonder de wiskundige vergelijkingen die we vandaag de dag gebruiken, konden bouwmeesters wel de krachten op materialen bepalen – en de meeste van hun gebouwen staan nog steeds overeind. Hooguit in de natuurkunde speelt de epistemische basis – de theorie dus – een rol.

Als er iets in de natuur is dat jij niet begrijpt, is de kans groot dat het zin heeft op een dieper niveau, dat jij niet begrijpt. Wat Moeder Natuur doet is zorgvuldig, totdat het tegendeel bewezen is; wat mensen en wetenschap doen, is onvolmaakt, totdat het tegendeel bewezen is. Willen wij de natuur terzijde schuiven, dan moeten we daar dus bijzonder overtuigende argumenten voor hebben.

Evaluatie

Het lezen van Antifragiliteit was voor mij geen onverdeeld genoegen. De auteur heeft beslist sympathieke gedachten, maar de hoofdindruk is dat het niet-filosofische karakter van het werk van Taleb zijn prijs heeft. Hij strooit nogal met termen, soms zijn de associaties niet te volgen, is er nauwelijks opbouw in de argumentatie, en struikel je over tegenspraken.

Daar staat tegenover dat Taleb voor zijn gedachten op een prettige manier put uit zijn eigen ervaringen, en met frisse, onverwachte observaties uit de hoek kan komen. Wat gaandeweg het boek meer gaat tegenstaan zijn de frequente uitroepen over de domheid van anderen die zijn gedachtegang niet altijd kunnen volgen.

Hieronder ga ik eerst wat verder in op thema’s die voor mij niet duidelijk werden, en vervolgens op een aantal zaken waarin Taleb zichzelf tegenspreekt. Tenslotte benoem ik de aspecten van Taleb die ik sympathiek vind.

Onduidelijkheden

De volgende zaken werden mij niet helemaal duidelijk.

  • Een eerste onduidelijkheid betreft Talebs omhelzing van Moeder Natuur. Ik heb het hierboven gehad over Talebs onvrede met de wreedheid van de natuur. Hij zegt hierover: “I detest the ruthlessness of selection, the inexorable disloyalty of Mother Nature. I detest the notion of improvement thanks to harm to others. As a humanist, I stand against the antifragility of systems at the expense of individuals, for if you follow the reasoning, this makes us humans individually irrelevant”.

    Of vindt hij toch dat we ons naar die orde hebben te voegen? Dat zou je kunnen afleiden uit de volgende zin “Ik ben op de wereld om ten behoeve van de groep een heroïsche dood te sterven, om nakomelingen te verwekken (en op te voeden), of uiteindelijk boeken te schrijven”. In dat geval is de individuele mens, de drager van genen, fragiel, en dat is nodig om de genenpool als geheel sterker te maken.

    Ik weet niet wat uiteindelijk Talebs positie is.

  • Er is onduidelijkheid over het woord ‘empirie’. Op p. 232 zegt Taleb: “We willen geen kalkoen zijn en ingrijpende negatieve gebeurtenissen zeldzaam noemen, want dan krijgen we een te rooskleurig beeld van de werkelijkheid”. In die gedachtenlijn vervolgt hij: positieve dingen moeten al plaatsgevonden hebben voordat je ze serieus neemt. Dat is de betekenis van empirisch bewijs.

    En dan zegt hij: “Bij ‘empirisch bewijs’ worden positieve gebeurtenissen dus genegeerd en wordt het totale voordeel onderschat”. Waarschijnlijk bedoelt hij: toekomstige, nog plaats te hebben positieve gebeurtenissen, worden niet op voorhand ingeboekt. Maar dan is zijn formulering slordig, want het negeren van iets dat al zichtbaar is noem je geen empirie.

  • Een derde onduidelijkheid: ik snap eerlijk gezegd het verschil niet tussen wat Thales overkomt en een lot uit de loterij. Het bijschrift bij onderstaand plaatje suggereert dat er een tegenstelling is tussen die twee, maar ik zie die tegenstelling niet zo. Bij zowel Thales als de loterij gaat het om een bekend maximaal verlies, en potentieel een hoge opbrengst, maar in geen van beide gevallen onbegrensd.

    Thales en
                      de loterij

  • Onduidelijkheid bij het plaatje van John en George.

    John en George zonder tekst

    De geschiedenis van de mensheid, aldus Taleb, wordt vooral bepaald door Zwarte-Zwaangebeurtenissen, en die zijn niet voorspelbaar. Wat helpt ons de ruis dan nog? Misschien staat op p. 4 een antwoord: “Als je op zoek gaat naar orde, krijg je schijnorde; je krijgt slechts een bepaalde mate van orde en controle als je toevallige variatie omarmt.” Maar is dat genoeg tegen een Zwarte Zwaan?
     
  • Tenslotte een voorbeeld van een verwarrende combinatie van woorden (p. 332): “Het eerste beginsel van iatrogenese: empirisme”. Taleb betoogt dat iatrogenese voortkomt uit gretigheid om in te grijpen en een tekort aan observatie en empirie. Dus empirie kan helpen om de iatrogenese tegen te gaan, maar dan moet je dat toch niet zo formuleren!

Tegenspraken 

Ik stuitte op onder andere de volgende tegenspraken:
  • Over inschatting van het risico op een Zwarte Zwaan. Op p. 2 omschrijft Taleb het Zwarte Zwaan-probleem als de onmogelijkheid om de risico’s van ingrijpende, zeldzame gebeurtenissen in te schatten. Maar op p. 299 zegt hij: “Maak je alleen maar druk over de kans op Zwarte Zwanen, en het leven wordt een stuk gemakkelijker.”

  • Over onze houding tegenover opwaartse risico’s. Op p. 157 staat: “De eerste stap naar antifragiliteit is de neerwaartse risico’s beperken, en niet de opwaartse risico’s vergroten.” Pagina 160 adviseert voor het bereiken van antifragiliteit:  “Beperk je neerwaartse risico’s, en laat de opwaartse risico’s (de positieve Zwarte Zwanen) op hun beloop.”

  • Over kleine fouten dan wel kleine kansen. Op p. 379 zegt Taleb dat het de gevestigde economen ontbreekt aan inzicht in kleine kansen. Maar het ging toch juist om toelaten van de kleine fouten?

  • Antifragiliteit bestaat slechts bij de gratie van fragiliteit. Pagina 148: “Fat Tony is antifragile because he takes a mirror image of his fragile prey. Fat Tony’s model is quite simple. He identifies fragilities, makes a bet on the collapse of the fragile unit, lectures his friend Nero and trades insults with him about sociocultural matters, collects big after the collapse. Then he has lunch.” Dat betekent toch dat als iedereen gaat luisteren naar Taleb, er geen fragielen meer overblijven en dus geen prooien voor Dikke Tony? Dan houdt ook de antifragiliteit op.

Sympathiek

De volgende gedachten troffen mij als sympathiek:
  • “Het kleine is antifragieler dan het grote. Het grote is zelfs voorbestemd om kapot te gaan, een wiskundige eigenschap die we later zullen bespreken en die helaas universeel lijkt te zijn, aangezien ze van toepassing is op grote ondernemingen, grote zoogdieren en grote overheden.” Of het op deze manier geformuleerd hout snijdt weet ik niet, maar intuïtief stem ik in met de gedachte dat het prettiger toeven is in kleine dan in grote organisaties.

  • Taleb benoemt een misstand. Namelijk dat sommige mensen antifragiliteit bereiken over de ruggen van anderen: van die laatste neemt de fragiliteit toe. Hier is mogelijk een verband te zien met de toenemende kloof tussen rijk en arm, en het groeiende ressentiment tegen economische en andere elites. Taleb wijst een dergelijk ‘misbruik’ van antifragiliteit af.

Veilig

Een derde punt waar ik Taleb sympathiek vind raakt aan mijn eigen gevoel van veiligheid dan wel onveiligheid bij de Westerse filosofie.

Zoals uitgelegd in mijn artikel Onveiligheid in filosofie en organisatie ben ik behoorlijk allergisch voor de pedante en overrationalistische stijl van redeneren van Socrates. Maar die heeft wel zijn sporen nagelaten in de Westerse filosofie, en ook binnen management en organisatie een standaard gezet voor een bepaald type rationaliteit dat hiërarchie en uitsluiting tot gevolg kan hebben. Ik herken me dan ook in Talebs uitspraak dat “de meeste spanningen in het leven ontstaan als degene die reduceert en fragiliseert (de beleidsmaker bijvoorbeeld) zich beroept op rationaliteit.” Alsof degene die onnodig kunstmatig ingrijpt het monopolie heeft op rationaliteit.

Nog in een ander fragment voel ik bij Taleb een echo van mijn eigen allergie doorklinken. Sprekend over Plato en Socrates wijst Taleb op het belang dat zij toekennen aan (hun eigen) definitiemacht. “Het is duidelijk dat wat Dikke Tony hier zegt de kern van de filosofie raakt: Socrates bepaalde immers aan de hand van zijn vragen de richting die de filosofie zou opgaan –  ‘wat is ons bestaan?’, ‘wat is moraliteit?’, ‘wat is bewijs?’, ‘wat is wetenschap?’, ‘wat is dit?’ en ‘wat is dat?’ Waar Socrates met zijn kruisverhoren naar op zoek is, zijn definities van de essentiële aard van de besproken concepten en niet een beschrijving van eigenschappen aan de hand waarvan we die concepten kunnen herkennen.”

De empirie en de zintuigen worden niet vertrouwd. Dat voelt niet veilig.

Taleb naast Levinas

Dat leidt Taleb tot deze verzuchting: “De volgende passage van Nietzsche legt bloot wat ik de schlemiel-rationalistische misvatting noem: ‘Misschien – zo had Socrates zich moeten afvragen – is wat voor mij onbegrijpelijk is niet noodzakelijkerwijs onzinnig?’” Van Nietzsche voert dit spoor al gauw naar ‘de echte ander’ waar Levinas het steeds over heeft.

Taleb heeft daar dus een waarachtig levinassiaans punt te pakken, namelijk: de weerzin tegen het laatdunkend-socratische gebruik van de rede. Het is daarom jammer dat hij veel steken laat vallen in zijn uitwerking van dat punt.

Om alsnog dat levinassiaanse punt wat kracht bij te zetten wil ik eindigen met een fragment uit de roman Xanthippe van Paul Lebeau, over de vrouw van Socrates. Daarin blijkt Socrates zowaar een moment van denkschaamte te beleven. Wanneer Xanthippe zich op een gegeven ogenblik door Socrates niet begrepen voelt, gaat zij in het tegenoffensief:

“Ik zei: ‘Je voert met iedereen – ook met mij – een spelletje, waarmee je ons verstrikt, maar dat niemand overtuigt. De jeugd bewondert je meesterschap. Maar overtuigen doe je ze niet. Omdat men zich redenerend gewonnen moet geven, daarom is men nog niet overtuigd. Omdat de rede de hele mens niet is. Jij zegeviert aan de oppervlakte. De hele mens spreek je niet aan. De diepere, de echte, die laat je ongemoeid. Of die kwets je. Je herleidt het diepste zijn, het diepste streven van elke mens tot een paar begrippen die je spottend kraakte als een holle noot.’ Dat was de eerste en de enige keer dat hij mijn woorden niet als een lastige vlieg van zich afwuifde. Hij scheen zelfs een ogenblik in zijn evenwicht te wankelen.”