Managementliteratuur heeft meerdere gezichten. Er
is het nuchtere gezicht dat zich bezighoudt met het
streven naar resultaat en het efficiënt en rationeel
inzetten van middelen. Maar er is ook het
gedragswetenschappelijke gezicht dat zich bezighoudt
met attitudes van mensen, de intermenselijke
communicatie en teamvorming. En dan is er nog het
beschouwelijke gezicht, dat gaat over waarden die
met werken verbonden zijn. Dat laatste gezicht heeft
een ruime bandbreedte, lopend van Sensemaking in
organizations (Karl Weick) tot peptalkteksten.
In dat genre wordt gesproken over morele waarden,
loyaliteit en gemeenschappelijkheid.
Opmerkelijk is dat het woordgebruik daar een klank
aan kan nemen die ontleend is aan het repertoire van
religie en zingeving. Denk aan het ‘offers brengen’
voor de goede zaak; of aan leiders ‘met charisma’.
Onderstaand vertrekken we vanuit een denker, René
Girard, die in zijn filosofie heeft nagedacht over
de aanwezigheid van het heilige in sociale
situaties. Vervolgens onderzoeken we hoe zijn
gedachten behulpzaam zijn geweest voor
organisatiekundigen, om in organisaties de werking
van heiligheid, offers en zelfopoffering te kunnen
aanwijzen, specifiek voor het verschijnsel
leiderschap in organisaties.
Het
gedachtegoed van Girard
Het gedachtegoed van Girard is goed uit te leggen aan
de hand van twee begrippen die hij heeft uitgewerkt en
waaraan zijn naam sindsdien verbonden is. Allereerst
is er de ‘mimetische begeerte’, door hem gepresenteerd
in zijn boek
De romantische leugen en de romaneske
waarheid uit 1961. Elf jaar later, in 1972,
introduceert hij in zijn boek
God en geweld. Over
de oorsprong van mens en cultuur het
‘zondebokmechanisme’.
De
mimetische begeerte
Mensen doen graag wat andere mensen doen, en ze
begeren graag wat andere mensen begerenswaardig
vinden. Ze apen elkaar na, en kijken van elkaar af
waar je eer mee in kunt leggen. Dat verschijnsel
kreeg van Girard de naam ‘mimetische begeerte’.
In zijn beschrijving kan het object van begeerte
materieel van aard zijn, maar net zo vaak is het
ideëel van aard. Dan gaat het om geluk, gezondheid,
status, de vrijheid om keuzes te maken en uit te
voeren. Dat komt omdat het in de kern niet gaat om
die dingen zélf, maar om het feit dat ánderen die
dingen ook willen. De mimesis houdt vooral in: het
navolgen van de verlangens van anderen. Mimetische
begeerte heeft dus een sterk rivaliserend karakter,
het maakt mensen tot rivalen van elkaar en te sterke
mimetische begeerte leidt gemakkelijk tot geweld.
Overigens onderkent men in het algemeen, volgens
Girard, niet het imitatiekarakter van zijn begeerte.
Integendeel, dat wordt vaak met klem ontkend, men
gelooft in het spontane en authentieke karakter van
de eigen verlangens.
Het
zondebokmechanisme
Zoals gezegd, mimetische begeerte leidt tot
rivaliteit, en de rivaliteit leidt tot onderlinge
diefstal, vernieling en geweld en tenslotte tot een
spiraal van wraak en weerwraak. Als het onderlinge
geweld te drukkend wordt en de hele samenleving
dreigt te ondermijnen, zoekt men naar een uitweg om
de geweldsspiraal te doorbreken.
De stelling van Girard is dat de meest effectieve
manier waarop twee rivaliserende groepen in de
samenleving de geweldscyclus kunnen doorbreken, het
doden van een derde partij is, dat wil zeggen:
iemand die buiten de vete staat en wiens dood niet
opnieuw tot een cyclus van vergelding zal leiden.
Het slachtoffer moet, met andere woorden, een
buitenstaander zijn: ofwel iemand die niet door een
groep wordt beschermd ofwel iemand die niet in de
positie verkeert zelf vergeldend geweld toe te
kunnen passen. Maar die je tegelijkertijd wél de
schuld voor de uit de hand gelopen situatie in de
schoenen kunt schuiven. Zo’n met schuld beladen
zondebok kun je zonder scrupules doden en zodoende
de bron elimineren van het onderlinge geweld, dat
anders de groep zou vernietigen.
Het effect is onmiddellijk en weldadig: de lucht
klaart op en de samenleving kan weer verder. Maar
vervolgens treedt, aldus Girard, een paradoxaal
gevolg in werking. Omdat het einde van de onderlinge
strijd zo direct gekoppeld bleek te zijn aan de
moord op de zondebok, lijkt het alsof de zondebok de
vrede schenkt. Op grond daarvan wordt de gedode
zondebok vervolgens als redder en verlosser gezien,
en wordt hem goddelijke macht toegekend.
De socioloog Meerten ter Borg beschreef dit proces
als volgt: “Ooit
is een keten van dodelijke wraak en weerwraak
onderbroken, doordat de mensen op een gegeven moment
met zijn allen tegenover een eenling stonden. Toen
hij was vermoord was er niemand om hem te wreken.
Niet alleen was de agressie verdwenen, maar angst
voor wraak, normaal na een lynchpartij, bleef ook
nog achterwege. Een paradijselijke rust kwam over de
mensen. Een heerlijk gevoel van saamhorigheid
verbond hen. Deze euforie werd toegeschreven aan wie
zojuist was vermoord. Het feit dat de
gewelddadigheid ophield, nu hij er niet meer was,
bewees volgens de moordenaars, dat hij schuldig was.
Maar de vrede die was neergedaald kwam evenzeer van
hem. De dankbaarheid van de gemeenschap ging naar
hem uit en hij werd heilig verklaard of
vergoddelijkt. Vervolgens werd de maatschappelijke
ordening aan deze heiligheid opgehangen”.
En zo, zegt Girard, ligt hier de aanzet voor
religie, rondom de tot goden geworden zondebokken
uit het verleden. Voor de uitgroei tot volledige
religie is volgens hem echter wel meer nodig.
Daarvoor moet op de een of andere manier dit
oergebeuren op rituele wijze worden herhaald. De
motivatie om daartoe over te gaan is gelegen in de
angst van de groep voor terugkeer van het
vreselijke, maar gelukkig bezworen collectieve
geweld, en het verlangen om op termijn de rust te
kunnen handhaven.
Daarvoor zijn twee dingen nodig. In de eerste
plaats worden allerlei gedragingen die de groep
herinnerden aan het ontstaan van het geweld
verboden. Dat zijn de taboes, waarvan bijvoorbeeld
het incestverbod er een is.
Ten tweede is voortgaande slachtoffering
noodzakelijk. Weliswaar is het slachtoffer al dood
en heilig verklaard, maar het kan heel goed opnieuw
geslachtofferd worden, alleen nu op symbolische
wijze, waarbij het reinigende effect op puur rituele
wijze verkregen wordt. Als dat goed bevalt gaat men
dat vervolgens ieder jaar herhalen. De
offerrituelen, veelal van dieroffers, die daarbij
horen hebben een verzoenende en kalmerende
uitwerking op de groep. In dat stadium spreek je van
een volledig ontwikkelde religie.
Samenvattend zegt Girard dus: religie ontstaat uit
geweld, namelijk als manier om het onderlinge,
mimetische geweld te beteugelen en de
maatschappelijke orde te herstellen in tijden van
crisis.
Verlossing
van het mechanisme
Zes jaar later, in zijn boek Wat vanaf het
begin der tijden verborgen was uit 1978, stelt
Girard vast dat in de loop van de tijd een verschil
zichtbaar wordt in de omgang met het
zondebokmechanisme. Waar de heidense mythologieën,
zoals die van de Mesopotamiërs, de Egyptenaren en de
Grieken, hun geloof in de reinigende werking van het
zondebokoffer volhouden zolang hun cultuur bestaat,
ontstaat daar in de Hebreeuwse Bijbel twijfel over.
Daar duikt geleidelijk aan de gedachte op dat de
zondebok wel eens onschuldig zou kunnen zijn, of
gepaard gaat met onnodig veel geweld.
Dat is dodelijk voor het effect van het mechanisme,
want als maatschappelijk fenomeen werkt het systeem
alleen als iedereen het eens is over de zondebok.
Het slachtoffer moet dus neergezet kunnen worden als
de oorzaak van de huidige ellende. En daar moet
iedereen in geloven, inclusief de zondebok, al is
het maar omdat hij zich er niet tegen kan verweren.
Zodra iemand in staat is om te zeggen: dit is een
zondebok, werkt dat mechanisme niet meer voor ons.
En precies dat gebeurt, aldus Girard, in de
Hebreeuwse Bijbel. Eén van de plaatsen waar de
twijfel over de zondebok opduikt is het boek Job.
Als zijn vrienden op hem inpraten en hem proberen te
overtuigen dat de ellende waarin hij zich bevindt
zijn eigen schuld is, dan weigert Job daarin mee te
gaan. Hij laat zich niet gebruiken als zondebok.
Het is, volgens Girard, de verdienste van de
Hebreeuwse profeten dat zij het besef omtrent de
mogelijke onschuld van de zondebok hebben
geïntroduceerd. Zij maken bezwaar tegen deze vorm
van sacraliteit die zo dicht tegen geweld
aanschurkt. Zij nemen de offerrituelen op de korrel
en verkondigen dat het uiteindelijk gaat om
individuele en collectieve rechtvaardigheid en om
niets anders.
Voor Girard is de logische consequentie hiervan de
kruisdood van ‘het lam’ Jezus. Christus drijft
op ultieme wijze de spot met het mechanisme van de
zondebok, en wel op twee manieren. Enerzijds gelooft
ook hij, net als Job, niet in zijn eigen schuld;
maar anderzijds neemt hij toch het lijden op zich.
Daarmee legt hij in één klap het geweld bloot waarop
de religie en de beschaving zijn gegrondvest; zijn
kruisdood brengt de absurditeit van redeloze
vervolging aan het licht. Daardoor zal het
mechanisme van de zondebok niet meer werken en heeft
Christus ons werkelijk verlost van alle geweld dat
in naam van het heilige gepleegd wordt.
Commentator Spoelstra verwoordt het in een artikel
dat hij met anderen schreef als volgt: “Christ’s
death concerns everybody and intends to break with
the logic of scapegoating”.
Commentaar
op Girard
Het bovenstaande is beslist een interessante visie
op religie als antropologisch fenomeen, en door veel
lezers en geleerden wordt er met graagte kennis van
genomen. Maar volgens anderen is Girards theorie te
speculatief. Er worden wel erg veel verbindingen
gelegd, tussen zeer uiteenlopende verschijnselen
zoals geweld, offers, het heilige, religie en de
maatschappelijke ordening. Die verbanden worden
volgens sommige geleerden te losjes en gemakkelijk
gelegd.
Een ander commentaar, gericht op de centrale rol
die Girard toekent aan Christus’ kruisdood, trekt in
twijfel of het zondebokmechanisme daarna inderdaad
is verdwenen. Commentator Gillet wijst erop dat het
Christendom nog eeuwenlang het lijden van Christus
als een offerrite beschouwt, en dat in het
misritueel ook systematisch blijft herhalen.
Daarnaast kun je stellen dat gedurende bijna twee
millennia Christelijke overheersing de Joden
veelvuldig zijn ingezet als zondebok waarop allerlei
maatschappelijke onvrede geprojecteerd kon worden.
De socioloog Meerten ter Borg plaatst nog de
kanttekening dat het vertrekpunt van Girard en zijn
aanhangers de gedachte is dat geweld slecht is en
bestreden moet worden. Misschien, suggereert Ter
Borg, is er zoiets als ‘normaal geweld’, en
misschien kún je dat wel helemaal niet uitbannen. Of
alleen ten koste van de buitenproportionele stormen
van geweld zoals die zich in de twintigste eeuw
hebben voorgedaan.
Relevant
voor management en organisatie
Het lijkt een grote sprong, van Girards
cultuurfilosofie naar het terrein van management en
organisatie. Maar in de organisatiekundige
literatuur ís die sprong gemaakt, met name op het
vlak van de literatuur over leiderschap. Daar zijn,
zowel in de populaire leiderschapszelfhulpboeken,
als in de meer kritische organisatiestudies,
verwijzingen te vinden naar een sfeer van
sacraliteit, heiligheid, die zich verbindt met
opvattingen over leiderschap.
De organisatiekundige Sverre Spoelstra bijvoorbeeld
legt in een artikel, geschreven samen met een aantal
andere auteurs, in één alinea onder verwijzing naar
Girard een verband tussen Christus’ kruisdood,
Westerse welvaartsstaten en het einde van heroïsch
leiderschap: “Deze bevrijdende gebeurtenis heeft
reeds, in Girards (katholieke) visie, sociale
gevolgen gehad in de geschiedenis van het Westen en
de ontwikkeling daar van bijvoorbeeld de
verzorgingsstaten. Op een of andere fundamentele
manier (althans: Girardiaans bekeken) is zo'n
opoffering ook het einde van heroïsche theorieën
over leiderschap, omdat deze er onveranderlijk op
uit zijn om de vicieuze cirkel in stand te houden
van het maken en breken van een koning/held/leider”.
Onderstaand laat ik eerst zien wat er bedoeld wordt
als men leiderschap en heiligheid met elkaar in
verband brengt. Verschillende varianten van die
koppelingen komen langs. Vervolgens ga ik in op de
problematische kanten van de koppeling tussen
leiderschap en heiligheid. Tenslotte presenteer ik
het pleidooi van Spoelstra e.a. voor het ongedaan
maken van die koppeling.
Leiderschap
verbonden met heiligheid en offers
Organisatiekundige Keith Grint stelt in een artikel
uit 2010 dat de populaire koppeling van leiderschap
aan charisma onbevredigend is. Er valt over
leiderschap wat hem betreft iets te zeggen dat
minder aan de persoon van de leider gebonden is en
meer aan een structuur, of een sfeer waarin de
leider opereert. Dat is de sfeer van het sacrale.
Hoe
ziet dat verband er dan uit?
Leiderschap, zegt Grint, is afhankelijk van drie
processen, namelijk: het scheppen van afstand, het
brengen van offers en het verzwijgen van dingen. Dat
zijn, zegt hij, precies de drie processen die sinds
mensenheugenis zorgen voor sacraliteit, dat wil
zeggen: een geheiligde sfeer. Ingezet in
organisaties creëren ze tezamen een geheiligde
ruimte voor leiderschap, waardoor leiderschap zich
gaat onderscheiden van andere organisatorische
activiteiten, met name management. Leiderschap kan
niet zonder die geheiligde ruimte.
Laten we elk van de drie genoemde processen even
kort doorlopen, toegespitst op leiderschap.
Het
scheppen van afstand
Grint zegt: als je leider wilt zijn moet je in
staat zijn “to control distance, vooral om
anderen op afstand te houden en jezelf buiten hun
blikveld”. Je moet op zijn minst afstand kúnnen
nemen, ten opzichte van je medewerkers of je
volgers, je moet kunnen spelen met de grens tussen
jou en hen. Dat betekent niet dat je fysiek niet
dichtbij kunt komen, maar dat jij als leider dat
zelf bepaalt. Ik moet hierbij denken aan een scène
in de film Darkest hour, over Winston
Churchill in de mei-dagen van 1940. Daarin komt naar
voren dat hij zijn hele leven nog nooit in de
Londense metro heeft gezeten, en zich dan
plotseling, als hij een moeilijke beslissing moet
nemen, tussen de mensen in de ondergrondse mengt.
Een kwartier lang, waarna hij dat waarschijnlijk
nooit meer opnieuw gedaan heeft.
Nog nauwer luistert het spelen met afstand voor de
symbolische afstand. Er mag, moét zelfs verschil
zijn qua kleding, gedrag en houding, maar beslist
niet te veel, zodat de volgers zich nog wel kunnen
identificeren met de leider.
Het afstand houden is dus eigenlijk een subtiel
spel, en misschien komt het vooral wel hierop neer
dat er voor leiderschap verschil moet zijn, tussen
de leider en zijn volgers. En dus ongelijkheid.
Mogelijk pijnlijke zaken, maar omdat verschil en
ongelijkheid kenmerken van het heilige zijn, kunnen
ze als legitiem ervaren worden.
Opoffering
Het tweede proces dat Grint noemt is het offer, of
de opoffering. De relatie tussen afstand en offer is
dat de afstand de opoffering mogelijk maakt. De
afstand schept als het ware de voorwaarden voor
leiderschap, en de opoffering kan gezien worden als
de uitvoering zelf van leiderschap: “sacrifice is
what makes something sacred – it performs
leadership”.
Alle offers hebben met elkaar gemeen dat ze
gebracht worden omwille van een hoger,
gemeenschappelijk doel, hoe dat ook gedefinieerd
wordt. Maar offers kunnen wel verschillende vormen
aannemen. Het kan zijn dat je anderen opoffert. Zo
offerde Jack Welch ieder jaar de laagst presterende
10 procent van het personeelsbestand van General
Electric. Maar het kan ook zijn dat je jezelf, of
iets van jezelf, opoffert, zoals bijvoorbeeld Lee
Iacocca, die in zijn eerste jaar als CEO van
Chrysler zijn salaris terugbracht tot 1 dollar. Zo’n
zelfopoffering wordt meestal geassocieerd met
heroïsch leiderschap. Een variant daartussenin is
nog het gelijk verdelen van alle te brengen offers.
Belangrijk aan een offer is dat het gezien wordt.
Daar zorgden, in de genoemde gevallen, Welch en
Iaccoca dus wel voor. Hun acties werden met de
nodige PR omgeven.
Grint benadrukt dat “Het brengen of eisen van
offers geen ongelukkig en beschamend aspect is van
een of andere immorele of psychopathische dictator,
maar een essentieel mechanisme voor de uitvoering
van alle vormen van leiderschap. Opoffering
construeert de heilige ruimte zonder welke
leiderschap niet kan bestaan”.
Stilte
Als derde onderdeel van zijn heilige drieëenheid
noemt Grint: het proces van het verzwijgen van
alternatieven. Dat is terug te voeren op het gegeven
dat leiderschap in veel gevallen samenhangt met een
groot vermogen van leiders om een enthousiasmerend
verhaal te vertellen. Grint zegt het zo:
“leaders are attributed with greater sense-making
abilities than followers”.
Maar alle zingeving heeft altijd iets arbitrairs.
Het is niet zo dat leiders de enige, universele
manier van zingeving aan de wereld hebben ontdekt,
nee het is altijd maar een van de mogelijke manieren
van kijken, maar dat mag er vaak niet bij gezegd
worden. Alternatieve verhalen en versies van
zingeving moeten weggestopt worden.
Dat werkt meestal wel, want volgers zijn op zoek
naar zekerheid en daarom wel bereid om kritische
tegenstemmen tegen het enthousiasmerende verhaal in
zichzelf of van anderen te smoren, in ruil voor
overdracht van hun verantwoordelijkheid aan de
leider. Het betekent wel dat de leider alert moet
zijn op afwijkende meningen, en de heiligheid van
het leiderschap vereist dat alternatieven voor dat
leiderschap tot zwijgen gebracht worden, desnoods
met geweld.
Varianten
van heilig leiderschap
In de visie van Grint kan dat heilige leiderschap
op verschillende manieren ingezet worden,
afhankelijk van de motivatie voor wat hij ziet als
het hart van het leiderschap, namelijk het brengen
van het offer. De opoffering, dan wel
zelf-opoffering kan voortkomen uit nuchtere
berekening, dan is de motivatie instrumenteel. Maar
ook uit een oprecht streven van leiders naar het
goede (“a genuine orientation towards the good”),
dan is de motivatie normatief.
Instrumenteel is de opoffering wanneer die
voortkomt uit een simpele kosten-baten-analyse. Zo
zou je het loonoffer van Iacocca kunnen beschouwen.
Commentator Spoelstra e.a. denkt dat offerende of
zelf-opofferende leiders zich vaak zeer bewust zijn
van het ‘nut van hun offers’. Je kunt je dan
afvragen of er nog sprake is van een echt offer,
maar in ieder geval, zegt Grint, blijft de retoriek
aan het sacrale ontleend.
Normatief is de opoffering als er serieus gesproken
wordt over een collectief ‘hoger goed’. Zo meent
bijvoorbeeld Jim Collins in Good to Great
dat de leider zichzelf losmaakt van zijn
eigenbelang om zich te oefenen in wat hij noemt
‘extreme persoonlijke nederigheid’. ‘Level 5
leaders’, Collins term voor excellent leiderschap,
kanaliseren hun ego-behoeften weg van zichzelf en
naar het grotere doel van het bouwen van een
geweldig bedrijf. In populaire
leiderschapsliteratuur vindt men ook frequente
verwijzingen naar grote figuren zoals Socrates,
Jezus en Gandhi, geportretteerd als de beste
voorbeelden van leiders die hun eigen belang
opofferen voor een hoger ideaal. De bereidheid om te
sterven van die figuren wordt geassocieerd met
leiders die bijvoorbeeld bereid zijn om hun baan op
te geven, en zodoende een collectieve schuld op zich
te nemen.
Daarmee komt de hoogste vorm van sacraliteit in
zicht, die van de zelfopofferende zondebok. Zo
wordt, in de visie van Grint, in de
leiderschapscultuur de verbinding gelegd tussen
‘(self-)sacrifice and scapegoating’.
Grint:
koppeling van leiderschap aan het heilige is
noodzakelijk
Wat níet kan, althans volgens Grint, is leiderschap
zonder heiligheid. Daar wordt wel mee
geëxperimenteerd, en Grint brengt die experimenten
samen onder de noemer ‘post-heroic leadership’.
Kenmerk daarvan is dat zij breken met het idee dat
effectief leiderschap afhankelijk is van één enkele
heroïsche figuur. Je kunt wat betreft die
experimenten denken aan pogingen om te komen tot
vormen van gedeeld leiderschap, empowerment van
medewerkers, zelfsturende teams. Al die concepten
benadrukken de rol die de volgers/medewerkers spelen
in vorming van leiderschap, of zij betogen dat
zelf-leiderschap belangrijk is geworden voor alle
medewerkers van een organisatie.
Grint gelooft daar niet in, want die alternatieven
“vereisen immense inspanningen, hebben meer kans van
slagen in heel kleine gemeenschappen en stellen
zware eisen aan volgers die verantwoordelijkheid
moeten accepteren zonder alternatieve
machtsstructuren erbij geleverd te krijgen. In die
zin vereist een dergelijk systeem zelfs de
afschaffing van de privésfeer en de totale
politisering van de burgerlijke samenleving – een
model dat in de jaren zestig en zeventig voor veel
alternatieve communes heeft gezorgd”.
In feite, zegt Grint, is de enige manier om
individueel (heroïsch) leiderschap te
desacraliseren: het sacraliseren van collectief
(post-heroïsch) leiderschap tot het punt waarop de
privésfeer verdwijnt. Want dan moet overal over
onderhandeld worden, en kan letterlijk alles object
van opoffering worden.
Maar dat is, volgens Grint, eigenlijk geen échte
sacralisering, en dat heeft te maken met het
loslaten van één van de drie pijlers van die
heiligheid in de genoemde experimenten, namelijk het
element van de afstand tussen leider en volgers.
Afstand impliceert noodzakelijkerwijs ongelijkheid,
en dat is precies waar al die vormen van
post-heroïsch leiderschap vanaf willen.
Maar dan houdt het op met heiligheid, en wat Grint
betreft dus ook met leiderschap, want, zegt hij
“de-sacrilized or non-sacred collective action is
impossible”.
Spoelstra
e.a.: kritiek op die koppeling
Daar is Spoelstra e.a. het niet mee eens. Spoelstra
e.a. vindt de verbinding tussen leiderschap en het
heilige zeker een interessant en waardevol
gezichtspunt. Maar die heiligheid heeft te veel
negatieve kanten, en als leiderschap daar
onlosmakelijk mee verbonden is, dan verdient dat een
kritische beschouwing.
Spoelstra e.a. koppelt zijn kritiek aan de pijlers
van het heilige. Tegen de pijler van de zogenaamd
noodzakelijke afstand brengt hij in dat ongelijkheid
gewoon onwenselijk is, en tot ongerechtvaardigde
overheersing kan leiden. Tegen de pijler van de
opoffering dat het gemakkelijk uitloopt op narcisme
en superioriteitsgevoelens van de zelfopofferende
leider. En tegen de pijler van de verzwijging dat
leiders zich boven kritiek verheven gaan voelen en
volgelingen monddood raken.
Spoelstra
e.a.: Profanisering nodig
De genoemde problematische effecten van heiligheid
vragen volgens Spoelstra e.a. om ontheiliging van
leiderschap. Om dat te bereiken stelt Spoelstra e.a.
profanisering voor van leiderschap, als een
belangrijke manier om het heilige in leiderschap uit
te dagen. Profanisering houdt in: het terugvoeren van
aan normaal gebruik en normale omgang onttrokken
voorwerpen en personen naar normaal gebruik en normale
omgang.
Profanisering:
te onderscheiden van secularisatie en contra-mythen
Daarbij moet duidelijk zijn dat profanisering iets
anders is dan de andere bestaande manieren om de
heilige ruimtes aan te vechten die leiderschap
mogelijk maken. Die onwenselijke alternatieve manieren
van heiligheidsbestrijding zijn secularisatie van
leiderschap en demystificatie door middel van het
scheppen van contra-mythen.
Secularisatie
Secularisatie is niet wenselijk omdat die, zegt
Spoelstra e.a. in navolging van de filosoof Agamben,
de krachten van heiligheid intact laat. In het geval
van secularisatie verdwijnt het heilige niet, maar
vindt er simpelweg een overdracht plaats van het
heilige naar een schijnbaar niet-religieuze context.
Het heilige wordt dus niet echt uitgedaagd.
Een voorbeeld van die verplaatsing van het heilige,
aldus Spoelstra e.a., is te vinden in veel
populaire en academische leiderschapsliteratuur.
Daarin put men uit religieuze opvattingen, en
plaatst die vervolgens in een zakelijke (dat wil
zeggen seculiere) context. Denk aan begrippen als
‘charismatisch leiderschap’, ‘visionair leiderschap’
en ‘spiritueel leiderschap’, die duidelijk
religieuze connotaties hebben, en nu binnen de
business opduiken. Maar zelfs als de woorden die
worden gebruikt om vormen van leiderschap te
beschrijven minder expliciet van religieuze
oorsprong zijn, zoals in concepten als
‘transformationeel leiderschap’ en ‘authentiek
leiderschap’, dan zetten ze nog steeds iemand
of iets apart naast het gewone leven en creëren
daarmee heilige ruimten, ook al is dat in een
niet-religieuze context.
Dus daar schiet je niets mee op, aldus Spoelstra
e.a.. Daarom helpt secularisatie niet bij de
bestrijding van sacralisatie.
Contra-mythen
Ook het bestrijden van religieuze mythen met
contra-mythen is geen oplossing, zegt Spoelstra
e.a., want “de schepping van contra-mythen verwijst
naar een andere sacralisatie, deze keer van een
tegengesteld leiderschapsconcept”.
We vinden voorbeelden hiervan in de omhelzing van
de zogenaamde ‘post-heroïsche’ vormen van
leiderschap, zoals gedeeld en democratisch
leiderschap. Deze concepten functioneren volgens
dezelfde logica als concepten zoals
transformationeel en authentiek leiderschap, d.w.z.
door sacralisatie. Ze kunnen wel tegenwicht bieden
tegen het bestaande heroïsche leiderschap maar
blijven binnen de sfeer van het heilige. Daar wil
Spoelstra e.a. juist vanaf.
Profanisering
Profanisering is in dat opzicht wel bruikbaar, want
profanisering schakelt de machtsstructuren uit waar
het heilige gebruik van maakt. Het heilige onttrekt
dingen en mensen aan gewoon alledaags gebruik en
alledaagse omgang, de profanisering draait dat
terug: “Eenmaal ontheiligd verliest wat
onbeschikbaar en afgezonderd was zijn aura, en wordt
het weer vrijgegeven voor gebruik” zo citeert
Spoelstra e.a. de filosoof Agamben. De ‘terugkeer
naar gebruik’ is een belangrijk aspect van
ontheiliging: ontheiliging vernietigt het heilige
niet, het neemt eerder het heilige op in de
dagelijkse praktijk en neutraliseert daarmee, ten
minste tijdelijk, de machtseffecten.
Nog verder gaat de ontheiliging als de ooit heilige
voorwerpen niet alleen voor gewoon gebruik, maar ook
voor spel beschikbaar komen. Voor Agamben bestaat
een van de meest effectieve vormen van profanisering
in spel. De rituelen en de afzonderingen worden dan
gehandhaafd, maar de sacralisaties die deze
afzonderingen ooit in het leven riepen zijn dan
krachteloos geworden.
Een
verhaal van Murakami als illustratie
Om te illustreren hoe profanisering kan werken
grijpt Spoelstra e.a. terug op een roman, namelijk De
jacht op het verloren schaap van Haruki
Murakami. Spoelstra e.a. is van mening dat
Murakami’s roman bijdraagt aan het ontheiligen van
de thema’s ‘opoffering’ en ‘het heilige’ zoals je
die kunt aantreffen in leiderschapsdenken en
-literatuur. Spoelstra e.a. wil de manier laten zien
waarop Murakami die sacralisaties bewust en
expliciet profaniseert, in de betekenis die Agamben
daaraan geeft. En hoe Murakami vervolgens uitkomt
bij een ander soort engagement dan leiderschap,
namelijk speelser, rommeliger en minder zeker van de
uitkomsten.
In De jacht op het verloren schaap,
oorspronkelijk gepubliceerd in het Japans in
1982, onderzoekt Murakami de thema’s offer en
leiderschap. De roman vertelt in de ik-vorm het
verhaal van een jonge marketeer, die verder
naamloos blijft, die terecht komt in een
surrealistische wereld waarin een duistere
conservatieve leider, genaamd ‘de Baas’, de
Japanse media beheerst via een wijdvertakt
bedrijf dat hij samen met anderen oprichtte. De
Baas ontleent zijn onomstootbare
leiderschapskwaliteiten aan de levenskracht van
een mysterieus Schaap met een ster op zijn rug,
dat bezit van hem heeft genomen.
Als hij op een gewone dag aan het werk gaat,
krijgt de Verteller bezoek van een ‘Rare
Vent’, afkomstig van het bedrijf van de Baas.
Hij vertelt dat de Baas terminaal ziek is,
waardoor zijn organisatie in een ernstige
crisis dreigt te geraken. De Rare Vent denkt
dat deze crisis wordt veroorzaakt door het
vertrek van het Schaap uit het lichaam van de
Baas. Hij is ervan overtuigd dat het Schaap
gevonden moet worden om de continuïteit van
het leiderschap en de integriteit van de
organisatie te verzekeren.
De Verteller krijgt de opdracht om het Schaap
te vinden, omdat hij kort geleden een foto
gepubliceerd heeft in een door hem
uitgebrachte folder, waarop, als je goed
kijkt, het mysterieuze Schaap te zien is,
zonder dat de Verteller dat trouwens ooit
gezien heeft. De foto wordt beschouwd als
bewijs dat het Schaap bestaat en dat er iets
uitzonderlijks aan is waardoor het zich
onderscheidt van andere schapen op de foto en
van alle andere schapen op de wereld.
Hoewel de Verteller zich ongemakkelijk voelt
door zijn ontmoeting met de Rare Vent, en door
de absurditeit van de taak waar hij mee belast
wordt, heeft hij voor zijn gevoel geen keuze.
Hij móet wel op zoek gaan naar het verloren
Schaap, omdat hij gechanteerd wordt met het
dreigement dat als hij het Schaap niet vindt,
zijn zaak failliet zal gaan en zijn
professionele toekomst aan duigen zal liggen.
Het media-conglomeraat van de Baas zorgt daar
wel voor.
De Verteller start zijn zoektocht naar het
Schaap. We komen te weten dat het Schaap nu
bezig is om bezit te nemen van een figuur die
‘de Rat’ genoemd wordt, een schoolvriend van
de Verteller en – zoals later zal blijken – de
zoon van de Baas. Als de Verteller aankomt bij
een huis in de bergen, waar het Schaap
gesignaleerd is terwijl het probeert om de Rat
te bezetten, ontdekt de Verteller dat de Rat
daar niet is. In plaats daarvan ontmoet de
Verteller ‘de Schaapman’, een bizar uitziende
man van ten hoogste anderhalve meter lengte,
met een kromme rug en o-benen. Ondanks een
verschil in lengte van meer dan twintig
centimeter, blijken uiteindelijk de Rat en de
Schaapman één en dezelfde figuur te zijn.
Dit komt uit, op een verwarrende manier, als
op een avond de Rat zijn Schaapman-uiterlijk
aflegt en een bezoek brengt aan de Verteller.
Ze drinken samen bier in de pikkedonkere,
ijskoude huiskamer van het huis, terwijl de
sneeuw met bakken naar beneden komt en dreigt
de enige weg naar de bewoonde wereld voor
maanden te blokkeren. De Rat vertelt aan de
Verteller dat hij – de Rat – al dood is. Hij
heeft immers zelfmoord gepleegd om te
voorkomen dat het Schaap bezit van hem zou
nemen en hem tot leider zou maken. Zijn
aanwezigheid die nacht in het huis is daarom
nogal onbegrijpelijk.
“In het kort komt het erop neer dat ik ben
gestorven met het Schaap in me”, zei de Rat.
“Ik heb gewacht tot het diep lag te slapen en
toen heb ik een touw over een keukenbalk
gegooid en me verhangen. De smeerlap had de
tijd niet om weg te komen.”
De Verteller vraagt hem: “Maar waaróm moest
je sterven?...Was dat nou echt
noodzakelijk?””,
De Rat: “Ja, dat was het. Nog even, en het
Schaap had me volledig in zijn macht gehad.
Dit was mijn laatste kans.”
De Rat wreef zijn handen nog eens tegen
elkaar. “Ik wilde je ontmoeten zoals ik
werkelijk was – als mezelf, met mijn eigen
herinneringen en mijn eigen zwakheden. Dat is
ook een van de redenen waarom ik je die foto
opstuurde: dat was een soort cryptogram. Als
die je onverhoopt hierheen de weg kon wijzen,
zou ik op het laatst nog gered worden. Dat was
het idee.”
“En ben je gered?”
“Dat ben ik”, zei de Rat zacht.
“Wat wilde het Schaap van je?”
“Alles. Alles van a tot z. Mijn lichaam, mijn
herinneringen, mijn zwakheid, mijn
tegenstrijdigheden…Dat zijn dingen waar het
Schaap erg van houdt. De gluiperd had een heel
leger tentakels die hij door mijn oren en mijn
neusgaten naar binnen stak om me leeg te
zuigen, als limonade door een rietje. Bezorgt
je de rillingen, nietwaar?”
“En wat kreeg je ervoor terug?”
“Iets dat veel te mooi voor me was. Niet dat
het Schaap me er een volledige blik op gunde.
Ik heb er maar een heel klein deel van mogen
zien. Maar dat…”
De Rat zweeg.
“Maar dat was genoeg om me te vloeren, en
bijna voorgoed ook. Bedwelmend mooi en
vreeswekkend slecht. Als je je lichaam daaraan
overgeeft, lost alles op: je bewustzijn, je
beoordelingsvermogen, je emoties, je pijn –
alles.”
“Maar dat heb je verworpen. Waarom heb je het
Schaap geweigerd?”
“Ik hou van mijn zwakheid. Ik hou van
verdriet en van pijn. Het licht van de zomer,
de geur van de wind, het zingen van de cicaden
– daar hou ik van. Waanzinnig veel. Met jou
een biertje drinken en…”. Zijn stem stokte.
“Ik weet niet waarom”.
In de ochtend verlaat de Verteller het
geplaagde huis, waarin inmiddels een tijdbom
is geplaatst, en iemand geeft hem een lift
naar het treinstation. Als de trein vertrekt
hoort hij het geluid van twee explosies op
afstand. Hij ziet boven de bergen, op de
plaats van het huis, een zuil van zwarte rook
de lucht in gaan.
Uitleg
van Murakami’s verhaal in termen van profanisering
Wat Spoelstra e.a. wil illustreren met het verhaal
van Murakami, is dat spel helpt bij de
profanisering. Maar je kunt stellen dat aan het spel
bij Murakami al een sterke relativering van allerlei
concepten vooraf gaat. Als hij er vervolgens mee
gaat spelen verliezen de concepten nog meer van hun
heilige aura.
Hoe zien dan die relativering van concepten en het
spel daarmee eruit? Dat bespreek ik onderstaand voor
twee van die concepten: leiderschap en het offer.
Leiderschap
Relativering van leiderschap blijkt al vanaf het
begin in de roman. In de hele roman is leiderschap
geen aan de persoon gekoppelde, aangeboren kwaliteit
noch een verworven vaardigheid. Integendeel, het
vermogen om te leiden is gebaseerd op het bezit van
een schaap. Dus, de leider kan gezien worden als een
volgeling, niet van een adelaar of een leeuw, maar
van een schaap.
Daar begint het spel, namelijk via beelden van
leiderschap. Het schaap is namelijk in Westerse,
Joods-Christelijke tradities, ook het volmaakte
beeld van een volgeling. Bovendien heeft het Schaap
in de roman een zwakke plek nodig, in de would-be
leider, waarlangs het Schaap naar binnen kan
kruipen. “Dit inzicht profaniseert op een
fundamentele manier het idee uit de
leiderschapstheorie dat een heroïsche leider een
bijzonder sterk individu is”.
Los daarvan: het is niet eens zeker dat het Schaap
bestaat. Toch moet iedereen daarnaar op zoek, want
“voor jou zowel als voor mij hangt alles ervan af of
dat schaap gevonden wordt of niet”. Zo wordt het
beeld gecreëerd van het leiderschapsverlangen als
iets absurds. Spoelstra e.a. observeert dat het niet
zo belangrijk is of het Schaap ook echt bestaat –
het gaat om de jacht zelf, de creativiteit die
daarvoor vereist is, en om de relaties tussen alle
mensen die betrokken zijn bij de jacht op het
Schaap, dat wil zeggen om persoonlijk leiderschap en
charisma.
De implicatie lijkt duidelijk: zowel de Verteller
als de lezer worden, samen met alle anderen,
gedreven door wat Girard mimetisch verlangen noemt:
we zijn allemaal op jacht naar een verloren schaap,
jagen meedogenloos naar wat we ons voorstellen dat
de anderen najagen, ongeacht of dit gewenste object
daadwerkelijk bestaat of niet. Het is voldoende dat
het in de ogen van de anderen wenselijk lijkt.
Het einddoel (“zelfs als er geen doel blijkt te
zijn”) is om te slagen in het streven naar stijging
op de sociale ladder en een leider te worden: een
individu dat afgezonderd is van de massa, alleen
aangeraakt door het goddelijke, beveiligd in de
heilige ruimte van leiderschap.
Het
offer
Hiermee belanden we bij het heilige en het offer en
hun rol in leiderschap. Het offer komt op allerlei
plaatsen terug. Dat van de Baas bijvoorbeeld, die al
opgeofferd is voor het doel van de opbouw en
organisatie van een zakenimperium; dat van de Rat,
als beoogd leider van datzelfde imperium; van de
Verteller die op zoek moet naar het Schaap; en van
de Rare Vent, ook op zoek naar het verloren Schaap
“niet omdat ik er persoonlijk bij zou winnen of
verliezen, maar omwille van een groter goed”.
Net als bij normstellende managementliteratuur over
zelfopofferend leiderschap, zegt Spoelstra e.a.,
blijft het onduidelijk wat dat ‘grotere goed’ zou
inhouden en wie ervan zou kunnen profiteren.
In ieder geval, meent Spoelstra e.a., bevestigt de
zelfopoffering die in de roman wordt
gepresenteerd het heilige niet als een
essentiële voorwaarde voor de uitoefening van
leiderschap, zoals Grint dat ziet. De voorbeelden
ervan suggereren eerder dat er iets ongemakkelijks
en gênants is aan de koppeling tussen opoffering en
leiderschap.
Leiderschap op zichzelf wordt niet in het absurde
getrokken, maar Murakami wil, aldus Spoelstra e.a.,
wel wijzen op de bizarre combinaties van
tegenstrijdigheden als leiderschap en het heilige
verenigd worden. Dan krijg je zelfopoffering – maar
toch gaat het vaak om het veilig stellen van de
eigen positie. Dan krijg je toedekking van de eigen
zwakheden – in combinatie met grenzeloze macht.
Murakami ondermijnt dat stelsel van paradoxen door
er een nieuw stelsel van paradoxen tegenover te
zetten. De zelfopoffering van de Rat wordt nu
ingezet tégen leiderschap, namelijk om eraan te
ontsnappen. Door zijn zelfmoord slaagt de Rat er
paradoxaal genoeg in om zijn recht op zelfbepaling
te behouden.
Waarbij het hem, zo leest Spoelstra e.a. de tekst
van Murakami, vooral gaat om het behouden van zijn
zwakheden: “Hij zal leiderschap niet de kans geven
om zijn menselijke zwakte toe te dekken. Dat soort
zwaktes moet behouden blijven, zo lijkt de Rat te
redeneren, als een existentiële uitdaging die moet
worden aangegaan.”
Evaluatie
De redenering van Spoelstra e.a. volgend (wat mij
eerlijk gezegd best wat moeite kost) zou in zijn
betoog het gedachtegoed van Girard te herkennen zijn
in de volgende elementen: het bestaan van een praktijk
van offering en zelfopoffering, met het geweld dat
daarbij hoort; een alternatief offer; herstel van de
verhoudingen.
Praktijk van (zelf)opoffering
Er is een praktijk van offering en zelfopoffering
omwille van leiderschap (denk aan de Baas). Daar komt
veel geweld bij kijken: uitwendig geweld, in de vorm
van een imperium dat zijn kracht dankt aan
leiderschap, maar despotisch is in zijn
machtuitoefening en slachtoffers maakt. En inwendig
geweld: de Baas doet zichzelf geweld aan, via het
Schaap, voor de positie van leiderschap.
Een
alternatief offer
Zoals Jezus volgens Girard door zijn zelfopoffering in
één keer een einde maakte aan alle offers, en
aan het geweld dat daarmee verbonden is, zo besluit de
Rat zichzelf te vernietigen – en daarmee het Schaap in
hem – om een einde te maken aan de opoffering
afdwingende praktijken van het Schaap. Spoelstra e.a.:
“de Rat offert zich niet op om een betere leider te
worden en om opofferend gedrag bij de volgelingen te
stimuleren, maar om te voorkomen dat hij leider
wordt.”
Herstel van de verhoudingen
In overeenstemming met de theorie van Girard over
de zondebok, zien we dat de zelfopoffering van de
Rat de sociale orde herstelt. In ieder geval wordt
de Verteller niet meer gechanteerd, hij kan weer
breeduit ademhalen. En, voegt Spoelstra e.a. daaraan
toe, “Niet alleen is de sociale orde tijdelijk
opnieuw gevestigd, maar juist ook de kosmische orde,
waarin de huiveringwekkende kwaadaardige mimetische
rivaliteit en de onophoudelijke zoektocht naar
sociale stijging de dominante thema’s zijn, wordt
doorbroken”. Dit is gelukt doordat het aureool van
heiligheid en de zondebokrituelen zijn weggenomen.
(On)veilig bij Girard
Wat mij aanspreekt in Girard is dat hij het
romantische waas dat vaak hangt rondom religie en
heiligheid durft te problematiseren. Dat hij ronduit
durft te spreken over het geweld dat in het kielzog
van allerlei heilige tradities gepleegd wordt.
Onveilig voel ik me bij de universaliserende
speculaties van Girard. Als hij zegt dat Christus’
dood iedereen aangaat dan is mijn reactie: laat mij
dat zelf maar bepalen. Zijn mening over wat een
universele waarheid zou moeten zijn, dus ook voor
mij zou moeten gelden, voelt als opdringerig.
Girard
en Levinas
Levinas zou die opdringerigheid duiden als
geestelijk geweld, waarmee de een inbreuk maakt op
de leefwereld van de ander, en daardoor grenzen
overschrijdt. Wat dat betreft biedt Levinas een
veiligheid waar Girard, ondanks zijn aandacht voor
geweld, geen oog voor heeft.
Voor het overige is er veel wat Girard en Levinas
met elkaar verbindt. Immers, ook Levinas laat zich
inspireren door de profeten van de Hebreeuwse Bijbel
en vooral hun gedachte dat niets, geen offers maar
ook geen instituten of heersende moraal, jouw
persoonlijke verantwoordelijkheid kan vervangen.
Hooguit gaat Levinas nog verder dan Girard, waar hij
zegt dat je niet alleen verantwoordelijk bent voor
je eigen daden, maar ook voor die van anderen.
Je zou kunnen benadrukken dat dat laatste geen
onbetekenend verschilletje is, maar juist een kloof
opent tussen Girard en Levinas. Levinas komt, zo
opgevat, immers uit bij een nieuw soort
slachtofferschap – namelijk: dat van de
plaatsvervanger van de Ander – terwijl Girard
de notie van het slachtofferschap helemaal achter
zich wil laten.
Maar liever hecht ik niet te veel waarde aan de
slachtofferige plaatsvervanging bij Levinas. In dat
geval kruipen Girard en Levinas dicht naar elkaar
toe in hun gedeelde afkeer van rituele sacraliteit.